Houthakkers en waterputters in de tempel
 

Preek over Jozua 9:27 

Ps. 84 : 1, 5

Jozua 9 : 1-14

Ps. 32 : 1

Ps. 65 : 1, 2

Ps.138 : 4

Ps. 87 : 3, 4


Inleiding:


In deze uitgave staan we stil bij het honderdjarig bestaan van de gemeente Damwoude. Er staan heel wat namen van bekende mensen in dit boek. We denken bijvoorbeeld aan hen die als dienaren des Woords deze gemeente hebben mogen dienen. Hun arbeid is bepalend geweest voor de opbouw van de gemeente.

Er zijn echter ook anderen. De meeste namen van hen die aan de gemeente hebben gebouwd, staan niet vermeld in deze regels. Ik denk dan aan zovelen die als onbekenden voor de buitenwacht door hun gebed en steun de gemeente hebben liefgehad en daarom ook gediend. Dat is de schare van anonieme leden, die niet in de voorste rijen hebben gestaan, maar die wel hun inbreng hadden.

Waardoor wordt een kerk en een gemeente gebouwd? Hoe kwam bijvoorbeeld de Afscheiding tot stand? Ieder zal dan direct de naam van Hendrik de Cock noemen. Hij was de vader van de Afscheiding en met hem waren er nog andere bekende voorgangers die opkwamen voor de zaak van de Heere. Zijn ouderling is minder bekend, al kennen we zijn naam nog wel. Het was Klaas Pieter Kuipinga, die tegen zijn toen nog ruimdenkende dominee getuigde dat hij geen nagelschrap tot zijn zaligheid kon toevoegen. Dat was mede de oorzaak tot de bekering van Ds. De Cock. Maar u kunt ervan overtuigd zijn dat er in de gemeente van toen nog andere vromen waren, die hetzelfde wel eens opgemerkt hebben, terwijl hun namen verborgen bleven. De stillen in den lande. De naamlozen, die er toch bij waren, wier namen bij God bekend zijn.

De grote Abraham Kuyper werd in zijn eerste gemeente in Beesd aangesproken door een eenvoudige, godvrezende vrouw, Pietje Baltus, die opkwam, ook tegen haar onbekeerde dominee, voor de gerechtigheid van Christus. De bekende Utrechtse dominee E. van Meer werd na zijn diensten in de Domkerk nog wel eens aangesproken door de kosteres van die kerk, die hem na zijn preken erop wees, dat hij de waarheid opnieuw had verminkt. Dat heeft hem niet losgelaten. Zou die vrouw toch gelijk hebben?

Dat zijn de eenvoudigen. Mensen, bekend of onbekend, maar die de kerk hebben gesteund, omdat zij pilaren waren in de tempel huns Gods.

In de tekst die voor ons ligt, gaat het om zulke mensen. Om steunpilaren van de tempel in Jeruzalem. Deze mensen namen weliswaar een zeer ondergeschikte en onbelangrijke plaats in. Ze waren maar houthouwers en waterputters; hun werk stelde niet veel voor. In Deut. 29: 11 blijkt hun geringe positie, als Mozes zegt tegen het volk: "Gij staat allen heden voor het aangezicht des Heeren Uws Gods; uw hoofden uwer stammen, uw oudsten en uw ambtlieden, alle man van Israël, uw kinderkens en uw vrouwen, uw vreemdeling die in het midden van uw leger is, van uw houthouwer tot uw waterputter toe om over te gaan in het verbond des Heeren uws Gods”. Deze mensen staan vanwege hun slavenwerk helemaal aan het eind genoemd, onder aan de ladder. Maar het is een wonder dat een houthakker ook in het verbond des Heeren delen mag. Dat blijkt te meer uit de geschiedenis van deze tempelknechten, deze Gibeonieten. We gaan na wat hun taak was en vooral ook, waar deze mensen vandaan kwamen. Het is vanwege hun afkomst een groot wonder dat deze mensen daar rond de tempel werken als levende getuigen van de genade Gods.

Zulke mensen zijn er ook rond de kerk van Murmerwoude geweest. Voor ons al weer verdwenen en weggerukt door de dood, bijna onbekend. Maar de Heere heeft deze mensen gekend en hun dienst wordt met ere vermeld. Ook hier.


Houthouwers en waterputters in de tempel


I We zien deze Gibeonieten onder de vloek


Op het moment dat de Israëlieten gereed staan om het beloofde land binnen te trekken en de aldaar woonachtige volken uit te roeien, komen de Gibeonieten in beeld. Israël is gelegerd in Gilgal, niet te verwarren met de plaats van dezelfde naam die genoemd wordt in Jozua 5. In hun directe nabijheid bevindt zich de stad Gibeon met enkele onderhorige plaatsen.

Er moet gestreden worden. Kanaän wordt op dat moment bewoond door vele volken. Onder hen bevinden zich de Gibeonieten. Hun lot, evenals dat van de overige Kanaänietische volken, lijkt volkomen bezegeld. Zij moeten ruimte maken voor het oprukkende Israël. In de geschiedenis hebben zich heel vaak dergelijke volksverhuizingen voorgedaan. Het ene volk moest dan plaats maken voor het andere. Daar lijkt de geschiedenis van onze tekst ook op.

Toch is er wel meer aan de hand. Geen volksverhuizing, maar een Goddelijk oordeel treft onze aandacht. De volken in Kanaän gaan niet verhuizen, maar worden uitgeroeid, onherroepelijk verdelgd om plaats te maken voor Israël. Een hard oordeel? God Zelf had het zo beschikt. De heidenen van Kanaän hadden zo gezondigd en waren zo door en door verdorven, dat de Heere hen niet langer kon verdragen. Gods geduld is groot en Zijn lankmoedigheid strekt zich ver uit. Het moet dan ook wel ernstig zijn, als er geen uitstel en geen genadetijd meer wordt verleend. Het wàs ook erg, heel erg.

Ook de Gibeonieten delen in dat lot. Ook hen wacht het absolute einde, de algehele liquidatie. Ze moeten gewoon plaats maken voor het volk van de Heere. Het goede land van Gibeon is nu aan Israël toebedeeld. Nee, zij hebben zelf niet het besef dat hun zonden de oorzaak zijn van het naderende einde. Zij bezien het heel menselijk. Als Israël hun gebied nadert, slaan de volken de handen ineen en trachten zij samen weerstand te bieden aan het volk van Abraham. Zij handelen "eenmoediglijk”. Samen sterk tegen de aanvaller.

De Gibeonieten doen echter anders. Zij slaan een andere weg in. Zij vrezen dat macht en geweld hen niet kunnen baten. Hun kracht lijkt niet opgewassen tegen het sterke Israël. Ze hebben gehoord van de overwinnende kracht van dit volk. Het machtige en onoverwinnelijke Jericho was op een geheimzinnige manier met de grond gelijk gemaakt. Er was niet eens gestreden. Het leek zo maar, bijna zonder slag of stoot, gegaan te zijn. Naar verluid kwam dat omdat Israël een machtige God diende. Tegen deze God van Israël was niemand opgewassen. Dat weet men in Gibeon en daarom beeft en vreest men. Kracht en tegenstand baten niet. Dus verzint dit volk een list. Als zij eens een verbond zouden kunnen sluiten met Jozua en de zijnen, dan zouden zij gered zijn. Maar hoe zou dat kunnen? Hun lot was bezegeld en natuurlijk zou Jozua voor hen geen uitzondering maken.

Dat zou anders zijn, als zij Jozua zouden kunnen doen geloven dat zij helemaal niet in Kanaän wonen en dat zij neutraal staan in het komende conflict. Men wilde de indruk wekken dat Gibeon helemaal niet op de lijst van de verdwijnende volken stond. Daarin slaagt men, want het komt zover dat er een verbond gesloten wordt. Hoe is het mogelijk en hoe doet men dat? Wel, er worden gezanten gezonden die de schijn voorwenden dat ze niet van dichtbij, maar van heel veraf komen. Hun brood is beschimmeld, hun schoenen zijn versleten en hun kleren zijn oud. Jozua kan het zelf zien. En als ze daarop door Israël argwanend ontvangen worden, kunnen zij alleen maar bevestigen wat zij al gezegd hebben: wij komen van heel ver. Jozua voelt wel aan, dat het misschien bedrog is: "Misschien woont gij in het midden van ons en hoe zullen wij dan een verbond met u maken?”. Het lijkt echter zo overtuigend dat Jozua ertoe komt om het verbond te sluiten. Ja en dan wordt het ingewikkeld. Want, als blijkt dat het toch allemaal bedrog is, kan Jozua niet meer terug. Of toch wel? Er zijn er onder het volk die zich niet gebonden voelen aan hun gegeven woord. Met zulke bedriegers moeten we korte metten maken, zo menen zij. Aan de ene kant hebben zij gelijk.


Wat moet men denken van zulke geraffineerde oplichters, die door hun bedrog alles op het spel zetten? Jozua voelt echter dat de overeenkomst met hen geldig is. Een gegeven woord kunnen we zo maar niet verbreken, zo denkt hij. En zo gebeurt het tenslotte. De Gibeonieten zijn geslaagd in hun poging, want ze mogen blijven leven, al zullen zij voortaan slavenwerk moeten doen in de tempel.

Zo is dat toen gegaan. We willen hierbij enkele opmerkingen maken. Deze betreffen Israël en daarna ook Gibeon. In de eerste plaats mocht Israël zèlf wel met deze zaken tot zich inkeren. "En zij vraagden het de mond des Heeren niet”, zo lezen we in vers 14. Een waarschuwende en leerzame opmerking, ook voor ons. Er kunnen in ons leven allerlei dingen gebeuren. Misschien zouden ook wij in allerlei voorkomende zaken kunnen vervallen in dezelfde nalatigheid van het volk Israël. We nemen een besluit en vragen niet naar Gods wil. Zeker, het is niet altijd makkelijk om Gods wil te weten, maar het gaat er hier om dat men er zelf wel uitkwam. Gods leiding was niet nodig, misschien wel ongewenst. Hoe doet u dat als u besluiten neemt? Was God erbij toen u ging trouwen? En toen je die baan aannam, waarin wel concessies moesten worden gedaan? Weet de Heere ervan, dat u wegen en paden bent gegaan, die op z’n minst heel onzeker waren?

Het gaat hier dus ook om de zonde van Israël. Het zou te goedkoop zijn, nu toch maar korte metten te maken met de Gibeonieten, alsof dat de grote boosdoeners zijn. Zij zèlf gaan ook niet vrijuit.

En nu Gibeon. Dan is er haarscherp het gegeven dat deze Gibeonieten eigenlijk doortrapte bedriegers zijn. De maat van hun zonde was al vol, terwijl ze daar bovenop nu ook nog eens hun gemene listen stapelen. Daardoor wordt het een overlopende maat. En daar halen ze in hun woorden de Heere ook nog bij: "uw knechten zijn uit een zeer ver land gekomen, om de naam des Heeren, uws Gods” (vers 9). Deze mensen moeten nu toch zeker wel begrijpen dat hun houding roept om wraak, zowel van God alsook van Israël.

Het wordt dan heel opmerkelijk, dat dèze mensen later in de tèmpel komen te werken als houthouwers en waterputters. Zulke lage en gemene mensen in de tempel, in Gods directe nabijheid? Dat is een vreemde gang van zaken. Dat kan in onze ogen niet. En toch gebeurt het. Deze mensen krijgen later een ereplaats, op aanwijzen van Jozua, nee, op Gòddelijke beschikking. De Heere Zèlf gaat hen in Israël inlijven! Psalm 87 gaat hier in vervulling.

Van hun kant bezien, is het een geschiedenis van gruwel en bedrog. Van Gods kant echter komt hier tot ons een zeer genadige beschikking. Zeer genadig, want het laat ons zien hoe een verloren en vervloekt mens toch genade kan ontvangen. Het toont ons de weg die voert vanuit een verloren Paradijs naar het hemels Jeruzalem.

Deze Gibeonieten delen later in de rijke gunst van God. Tevoren echter waren zij gebonden onder de vloek en onder de oordelen Gods. We zien hier waar Gods kinderen vandaan komen. Gods kinderen, zo vraagt u? Ja, ik geloof zeker dat er later Gibeonieten in de tempel dienden, voor wie dit alles een groot wonder werd, toen zij dienst mochten doen bij het altaar en zij gingen begrijpen wat dat allemaal te betekenen had.


Een mens moet zich zijn afkomst bewust zijn. Dat leert ons Gods Woord. Aan Hagar werd gevraagd waar zij vandaan kwam en waar zij heenging. Het was verloren voor deze mensen. Er was geen hoop. Ze hadden dood en doem voor ogen. Daarin zijn zij beeld van u en mij. Misschien niet zo, dat het ook voor ons al afgelopen en uit is. De Heere geeft nog genadetijd. Maar dat ìs dan ook genàdetijd. Want ook u en ik hebben met die vloek te maken. Het aardrijk werd vervloekt en de slang daarbij, maar ook wìj. Er staat toch heel eenvoudig: "Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen”. Ons lot is bezegeld en de maat van onze zonde getuigt ook tegen ons. Misschien denkt u, net als de volken van Kanaän uzelf zo goed mogelijk te redden. Maar besef wel, dat er een vloek op uw natuurlijke bestaan ligt. U die leeft zonder de Heere, u mist de zegen en leeft, misschien onbewust, onder de strenge vloek van de Heere. Laten we dat niet vergeten. De maat van uw zonden aangevuld met bedrog, ziedaar het leven van een mens in zichzelf.

Als dat gaat wegen en drukken op uw geweten, wordt het moeilijk. Waar anderen dan zich verweren willen zo lang dat mogelijk is, gaat u beseffen dat dat niet baten zal. Dan zijn er banden des doods en angsten der hel. Geen hoop en geen toekomst. Zoals die dichter die zong: ‘k Schatte mij geheel verloren, ‘k mocht van geen vertroosting horen. We komen dan zelfs onder deze Gibeonieten terecht.

Hun handel en wandel roepen om het oordeel. De duivel kan erbij komen en ons onder vuur nemen. Hij beschuldigt en verschrikt. Het kan voor u niet meer; u leest daarvan in Gods Woord. Ja, u leest eigenlijk overal uw oordeel en de beloften hangen voor u te hoog. En het zou ook rechtvaardig zijn, als de Heere de deur voorgoed dicht zou doen. U denkt misschien wel de onvergeeflijke zonde gedaan te hebben. De Heere kàn toch Zijn Woord niet herroepen? Nee, Hij kan de belofte niet herroepen en dat wordt wel vaak beklemtoond, maar dat geldt toch ook van deze vlòek? O, zulke mensen beseffen wel, dat er eigenlijk geen weg meer kàn zijn. Er is geen verlossing, omdat er geen oplossing is. Gods heiligheid en Zijn gerechtigheid beletten u te hopen. Wat zouden wij immers met zulke mensen als deze Gibeonieten doen? Nu, wat kan de Heere dan anders doen dan u weg te doen van voor Zijn aangezicht? U bent een vreemde voor die God en voor Zijn volk. U hoort er niet bij. Tegen die heidense vrouw zei de Heere ook dat Hij niet voor haar gekomen was. Ze viel er helemaal buiten.

U valt er ook buiten. Wij willen dat nu juist liever niet. Wij willen er binnen blijven en wij willen ten koste van alles, ja van àlles, behouden worden. Maar de Heere Jezus zegt toch ook dat we ons leven moeten verliezen?

U vreest om te komen, u zoekt redding en dat is goed, dat mogen en moeten we doen. Vaak doen we dat op een verkeerde manier. De één handelt uit zelfbehoud, de ander zint op vroom bedrog. Ook daarin blijkt de diepe val van de mens. Allemaal kromme wegen!


En toch, hoe wonderlijk, dat nu zulke mensen door de Heere tòch worden aangenomen, ondanks hun bedrog. Denkt u maar aan David toen hij bij koning Achis was. Hij had zich volledig onmogelijk gemaakt en toch hielp de Heere hem in Zijn grote barmhartigheid. Zo vergaat het ook deze Gibeonieten. Ze komen te verkeren in de tempel, in de directe nabijheid van het altaar! Dat is onbegrijpelijk. In het vervolg horen we hoe dat gegaan is. Maar laten we nu ook mogen zeggen tot allen die vrezen en tobben over hun toekomst, dat de Heere ook de diepstgezonkenen niet uitsluit. Dat geldt ook voor u. Er is hoop. Van deze God mag u verwachting hebben. Er is een weg waarin genade en waarheid elkaar mogen ontmoeten. Er is een weg om van de vloek verlost te worden. Dat horen we in het vervolg nader.



II Onder het Woord


Na de val in het paradijs, waardoor de vloek over de mensen kwam, heeft de Heere Zijn belofte gegeven. De vloek werd niet direct voltrokken. Na de vloek vanwege de val gaf de Heere Zijn belofte. Het woord der belofte sprak van genade. Er was na de zondeval feitelijk niets meer te verwachten, maar de Heere gaf desondanks hoop op leven.

Dat nu zien we ook hier. Deze mensen hebben zich een dubbele vloek waardig gemaakt. De vloek uit het paradijs werd verzwaard door de maat van hun zonde, die overlopend vol was. Er is geen ontkomen aan het oordeel.

Toch zien we ook hier dat de Heere hen Zijn Woord gaf. Jozua had zijn woord erop gegeven, hij had een verbond gesloten. Dat deed hij namens de Heere Zelf. God sloot met deze mensen Zijn verbond en gaf hen Zijn belofte. Jozua kon niet meer terug en dus ook de Heere niet. Op grond van dat verbond en het gegeven woord mochten deze mensen hopen op genade. Dat hebben zij dan ook zo goed mogelijk gedaan. Zij hebben ten uiterste gezocht naar wegen en middelen om in leven te blijven.

Hoewel onder de vloek, komen zij onder de beheersing van het verbond, van het Woord. En hoe dan ook, Jozua kan zijn gegeven woord niet verloochenen en herroepen, hij kan het verbond niet verbreken. Dat is de redding van dit volk geweest. Hier ligt een duidelijke lering voor ons.

De Heere heeft met vloekwaardige zondaren Zijn verbond, het genadeverbond opgericht. Hij gaf Zijn Woord in het paradijs, onmiddellijk na de val, toen Adam en Eva niets anders verwachtten dan het oordeel uit de hemel. Dat was een groot wonder. We mogen horen dat de Heere ook ons Zijn Woord heeft gegeven. Al zijn wij zondaren, al liggen wij onder de vloek, het is waar, al is er geen verwachting vanuit de mens, er is tòch hoop. Niet omdat wij wat meevallen, maar omdat de Heere meevalt voor ellendigen. Dat Woord ligt er. Het staat zwart op wit. Ook al staat dat Woord vol met dreigingen en oordelen, er staan anderzijds veel beloften in. Al zou er nu maar één belofte in het Woord staan, dan was dat al voldoende. Dan mag er reeds hoop zijn. Maar er staan talloos vele beloften in. De Heere zegt het Zelf: "Wat uit Mijn lippen ging, blijft vast en ongebroken”. Van deze Gibeonieten lezen we niet eens dat ze Jozua dwingend zijn woord hebben voorgehouden. Nee, Jozua zèlf wist zich daaraan gebonden.


Zo is het ook met de Heere. Het kan nog niet eens om ons bidden en pleiten, nee, de Heere Zèlf weet Zich gebonden aan Zijn Woord. Zichzelf verloochenen kan Hij niet. De belofte staat in kracht boven het oordeel. Of anders gezegd: de vloek doet de belofte niet teniet. Nee, de belofte gaat er zelfs van uit dat u onder de vloek bent. Er is verlossing vanuit en op grond van het gegeven woord. Dat opent licht in de duisternis en baant de weg naar de zegen.

Wat is daarom het Woord van God van belang. Dat Woord dat gepredikt wordt, met ambtelijke volmacht namens de God van het Woord. Daarvan mag de kerk leven. We zouden het Woord moeten genieten als de hoogste schat en het moeten waarderen als de grootste zegen. Daarop mogen we pleiten. Deze Gibeonieten hebben Jozua moeten verleìden tot het sluiten van een verbond. Maar zo ligt het bij de Heere niet. De Heere kwam Zèlf met Zijn Woord. Daar mag een mens, die alles tegen heeft en dood en doem verdiend heeft, alles van verwachten. Hoopt op de Heere, gij vromen, is Israël in nood, er zal verlossing komen, Zijn goedheid is zeer groot. Deze dichter mocht zeggen: "Ik hoop op Zijn Woord”. Juist als alle vastheid gaat ontvallen, blijft dat getuigenis over. Hoe vast ligt dan bij tijden de grond der zaligheid. Deze ligt in God Zelf. Christus is het vleesgeworden Woord. Alle beloften rusten in Hem en zijn in Hem ja en amen. Daar hebt u het fundament onder de schriften. Zelfs Israël sprak: "wij hebben hun gezworen bij de Heere, de God Israëls; daarom kunnen wij hen niet aantasten”. Dat kan de Heere dan toch zeker niet.


Dit Woord nu werd bekrachtigd door het gesloten verbond. We vragen ons vaak af wat de betekenis is van het verbond. Jozua zwoer een eed en sloot een verbond. Zo doet ook de Heere. Wat een vastheid. Dan mogen we nu nadenken over de hoge waarde van het genadeverbond, door de Heere met Zijn kerk opgericht. Dat werd bevestigd bij het doopvont, waar de Heere Zich verbonden heeft aan ons. Het verbond wijst op band en verbondenheid. Verbonden en zelfs gebonden! De Heere is verbonden door Zijn eigen Woord met Zijn volk, met zon­daren onder de vloek. Met ons, met onze kinderen, met ieder die leeft op de erve van het verbond. Het is een wonder dat de Heere met zulke vloekwaardige mensen Zijn verbond heeft opgericht. Deze Gibeonieten behoorden tot de minsten ter wereld. Niettemin was daar met hen een verbond gesloten bij de Heere, de God Israëls.

Bij velen ligt de zin van dat verbond nutteloos en werkeloos neder. Velen menen dat het wel goed is, nu we delen in dat verbond. Maar nee, het moet eerst uit Jozua’s mond vernomen worden, dat hij hen sparen zal. De zaak moet bevestigd worden, de belofte moet nagekomen worden. En dat gaat langs de rand van de afgrond. Zo gaat het ook met hen, die de kracht van het verbond gaan verstaan. De vloek gaat zo drukken, het oordeel komt zo dichtbij en de schuld stapelt zich zo hoog op, dat er iets moet gebeuren. Er zal dan ook iets gebeuren.


Dus aan het verbond op zich heeft geen mens genoeg voor de eeuwigheid. Maar gelukkig de mens, die de kracht ervan gaat verstaan. Houd dan aan in het smeken en vragen. Beroemt u in Zijn heil’ge naam. De Heere zal Zijn waarheid nimmer krenken, maar eeuwig Zijn verbond gedenken. Hier liggen in het Woord, dat bevestigd is met een eed en dat bezegeld is in het verbond sterke gronden om, ook al is men volkomen rechtloos, toch behoud te vinden.

U deelt in rijke beloften. U bent gedoopt in de naam van de drieënige God. Dat zijn grote gaven. Groter is het echter als deze beloften tot vervulling komen. De Heere beloofde aan het volk onder het Oude Verbond de komst van de Messias en dat gaf uitzicht, maar toen de Heere Jezus kwam, werd het pas echt licht. De Heere belooft ook ons de verzoening in Christus, maar de eigenlijke daad van de verzoening moet dan ook wel volgen, anders sterven we toch nog onverzoend. De Heere belooft geloof en bekering, maar zijn we echt bekeerd? U gaat er toch niet zo maar van uit, dat die beloften wel eens een keer vervuld zullen worden? De vervulling vindt plaats in de weg van verootmoediging en gebed.

Nu deze Gibeonieten de kracht van het verbond hebben mogen vinden, zien we hen tenslotte ook:



III Onder de zegen


Deze zegen vinden zij, als zij straks dagelijks in de tempel de lieflijkheden des Heeren mogen aanschouwen. Hoe is dat nu toch mogelijk? Deze mensen, liggend onder de vloek Gods en nu levend onder de zegen? De vloek over hen is heel duidelijk. Deze wordt in sterke mate nu ook in verband gebracht met hun bedrieglijke houding. Hoe is dat gegaan?

Aanvankelijk spaart Jozua hen niet: "Nu dan, vervloekt zijt gijlieden!”, zo lezen we in vers 23. Dat is duidelijke taal. Het komt hard aan. Zij buigen zich gewillig onder deze uitspraak: "En nu, zie wij zijn in uw hand; doe gelijk het goed en gelijk het recht is in uw ogen ons te doen”, zo luidt hun reactie (vers 25). Zij beseffen zelf wel, dat hun houding heel verkeerd is. Maar zij handelden uit noodweer, zo zeggen zij.

Deze Gibeonieten aanvaarden niet alleen de vloek, maar zij geven zich geheel over in de handen van Jozua. Hun houding is heel bijzonder. Een mens komt niet zo snel tot deze overgave. Gaan deze heidenen ons niet voor op deze weg? Hebben wij deze vloek al leren aanvaarden, zoals zij dat deden? Want ook van ons geldt feitelijk hetzelfde. Vervloekt zijt gijlieden! Natuurlijk kennen wij deze termen wel, maar als het zo op de man af wordt gezegd en het gaat om u en mij persoonlijk, dan zijn we geneigd in de verdediging te gaan.

Diep aangrijpend. Want wat betekent deze vloek ten diepste? Het geeft aan dat er geen lichtpunten in ons leven zijn. Wat voorspoed lijkt, is tegenspoed. Alles is tegen, want God is tegen. Zo God tegen ons is, wie zal voor ons zijn?

Hoe worden we nu verlost van die vloek? Hoe kan deze worden opgeheven? We letten dan maar weer op deze Gibeonieten. Jozua vervloekt hen en tegelijk wordt deze vloek een zegen. Want hij maakt hen dienstbaar tot de minste en de laagste taken, die er zijn. Ze moeten houthouwers en waterputters worden. Ze moeten slavenwerk gaan verrichten. Maar, ze moeten dat gaan doen "ten huize mijns Gods” (vers 23).

Daarin ligt de zegen verborgen. Deze mensen worden veroordeeld tot de tempel, tot de dienst van de Heere. Hun vloek vraagt om de dood, maar op een wonderlijke manier krijgen zij juist het leven, het èchte leven. Dat is de wonderlijke leiding Gods. Hier komt dan wel het volle en rijke evangelie voor ons te staan. Want daarin bestaat deze zeer blijde boodschap, dat mensen die de vloek verdiend hebben, toch de zegen verkrijgen. Dat overkomt hen en het overkomt allen die iets van Gods genade mogen leren kennen. Wie zich buigt onder de vloek die hij waard is, krijgt uit genade een rijke zegen. Hier ligt de kern van deze geschiedenis.

De Heere Jezus Christus heeft de vloek van de Zijnen op Zich genomen. Hij kwam aan het vloekhout en daar moest Hij de duisternis doorstaan. Hij verlost van de vloek der wet, omdat Hij een vloek voor Zijn kerk is geworden. Daardoor komt de zegening van Abraham tot de heidenen, ook tot deze heidenen. Wat een grote onmetelijke verandering vindt hier plaats. Wat valt het dan mee voor allen die geen andere toekomst meer kunnen ontdekken dan de eeuwige vloek. Zo ver kan en zal het toch komen met ieder die enige kennis ontvangt aangaande zijn zonde en ellende. O, zie dan op Hem, Die Zich boog onder de vloek. De Heere volvoert deze vloek geen twee keer. Nu deze uitgewoed is op het hoofd van Zijn geliefde Zoon, nu komt de zegen vrij en die is nu verkrijgbaar. In dit zaad van Abraham zullen velen gezegend worden.


Het is van het allergrootste belang of u nu leeft onder de vloek of onder de zegen. Daar hangt tijd en eeuwigheid van af. Aardse rijkdom is hier van geen betekenis. Wat moeten we een ieder ernstig waarschuwen die nog buiten Christus voortleeft en genoeg heeft aan de dingen van deze wereld. Hebt u ooit de ernst wel verstaan van Jozua’s uitspraak: "Vervloekt zijt gijlieden”? Wie daarmee te maken krijgt, mag hopen op de zegen in Christus. Ze worden gezegend met alle geestelijke en eeuwige zegeningen in Christus Jezus. Hoe meer de vloek u benauwt, des te meer zal het uitzicht op Christus u meer en meer verleend worden. Hoor de stem uit de hemel: "Deze is Mijn geliefde Zoon, in Dewelke Ik Mijn welbehagen heb”.

Heel belangrijk is dat deze Gibeonieten het hoofd buigen en zich zonder restricties aan Jozua overgeven. "En nu, zie, we zijn in uw hand”. Ieder die het Woord echt gaat verstaan, kent dat ootmoedige buigen. Hij geeft zich over in de hand des Heeren. Dat deed Jona toen hij overboord ging. In die erkenning ligt besloten dat we het ermee eens geworden zijn, dat de Heere ons voor eeuwig zou wegdoen van voor Zijn aangezicht. Het is een grote zegen als een zondaar op die manier eerlijk gemaakt wordt voor de Heere. Hij erkent weliswaar de vloek, maar wel in het hopen op Gods goedheid. Hij weet dat er van deze God grote dingen zijn te verwachten.

Wat houdt deze zegen nu in? Jozua verwijst deze mensen naar de tempel. We hoorden het reeds: "ten huize mijns Gods”.

Hun leven wordt verbonden aan Gods huis en aan Zijn dienst. We onderstrepen dit ten zeerste. Al krijgen zij daar een zeer ondergeschikte bezigheid, toch krijgen ze eìgenlijk een ereplaats. Gelukkig de mens die de zegen van de dienst des Heeren heeft leren zien en waarderen. Ze worden slaven van de Heere Zelf.

In dit verband moet er op gewezen worden, dat het volk aanvankelijk iets anders met hen voor had dan Jozua’s bedoeling was. Het speet het volk bijzonder dat er verplichtingen waren tegenover deze bedriegers. Het volk wilde terugslaan en hen straffen voor hun bedrog. Hier ziet u hoe mensen met elkaar omgaan. Het volk wilde hen houthouwers en waterputters doen zijn "der ganse vergadering” (vers 21). Ze moeten dan maar de slaven worden van de Israëlieten. Dat zou een harde straf geweest zijn. Mensen gaan hard om met elkaar. Israël had eigenlijk zichzelf alleen maar op het oog. Dat kan ook in de kerk zo gaan. We maken de ander ondergeschikt aan onze plannen.

Dit voornemen wordt door Jozua verijdeld. Hij houdt vast aan het oordeel van de slavernij, maar hij maakt hen geen slaven van mensen maar van de Heere Zelf. Dat is een groot verschil. Wat moet de zegen van de tempel en van de kerk in onze dagen beklemtoond worden. Velen ontlopen de kerk maar het liefste. De kerken lopen alom leeg en de zegen van de kerk wordt niet zo heel vaak genoten. Hier wordt die zegen echter duidelijk uitgesproken.

Deze Gibeonieten, verbonden aan de tempeldienst, worden in het bijzonder gebonden aan het altaar. "Alzo gaf Jozua hen over tot houthouwers en waterputters der vergadering en dat tot het altaar des Heeren” (vers 27). Hun werkzaamheden hadden in directe zin te maken met de offers die gebracht werden. Het hout was nodig voor het altaarvuur en het water diende tot reiniging van de offers. Deze moesten immers met schoon water gewassen worden. Deze mensen komen dus dagelijks in aanraking met de offers. Dat is de kern van de zaak. Het hart van het evangelie. Ze zijn dichtbij het vuur. Ieder heeft daarbij zijn taak en plaats. Op de zeer bescheiden plaats die zij daar gaan innemen, hebben zij een goed uitzicht op het werk van Gods genade. Het altaar was de poort naar God.


Het getuigde van het Lam Gods dat eenmaal komen zou. Het sprak van de vergeving der zonden in het stromende bloed van Christus. Daar mogen deze mensen onder de vloek nu leven. Daar alleen kunnen zij blijven leven. Daar werd een keur van offers gebracht, zoals zondoffers, maar ook de dankoffers. In de Heere Jezus is alles te vinden wat een mens nodig heeft. Het gaat om de volle raad Gods, om ellende, verlossing en dankbaarheid. Niet alleen een zoenoffer, ook een brandoffer, dat getuigt van de algehele overgave van mensen aan de Heere. Daarom krijgen deze mensen een leven lang onderwijs. Daar gaan zij steeds meer leren dat er alleen in het bloed van Christus vergeving is. Daar worden zij ook voor hun eigen bewustzijn ontheven van de vloek. "Welzalig is de mens die het mag gebeuren, dat God naar recht hem niet wil schuldig keuren”.

Dienst aan het altaar, opdat zij mogen delen in de dienst van het altaar. Dat is de goede volgorde. Dan gaat daar een waterputter en hij leert smeken en vragen: "Was mij geheel, zo zal ik witter wezen, dan sneeuw die vers op het aardrijk nederviel”. Dat wordt dan een vruchtbaar leven. En de ene dag mogen zij alles vinden in dat altaar, terwijl ze er misschien de volgende dag helemaal niet bij kunnen. Maar de Heere heeft deze dienst willen gebruiken tot redding van hun leven. Er zijn ook Gibeonieten onder hen, die hun lange klederen wit gemaakt hebben in het bloed des Lams.

Hoe hebben we in de kerk deze mensen nodig. Ik bedoel niet dat er mensen nodig zijn om allerlei karweitjes te doen. Maar het gaat er wel om, dat we allen de minste plaats zouden moeten zoeken in het huis des Heeren. Juist in Zijn dienst past het niet dat we twisten wie van ons de meeste is. Christus Zelf heeft deze lage positie ingenomen, toen Hij de voeten der discipelen waste. Niemand wilde dat doen. Zo is het nog. Ieder meent dat de ander het maar moet doen. Toen heeft de Meester Zelf hen een voorbeeld gegeven. Een pijnlijk voorbeeld. Die voetwassing staat op één lijn met de functie van de Gibeonieten. Om de minste te kunnen en te willen zijn, moeten we op de leerschool van Christus zijn. Hij heeft Zich niet geschaamd om zo laag te buigen. Het profeteerde Zijn volkomen vernedering tot in de hel toe.

Wie dat ziet, kan ook buigen. Deze bezigheid is op God gericht. Hij woont in dat huis en zij dienen Hem. Dat is de toewijding die gevraagd wordt van Gods kinderen. Zij moeten hun lichamen stellen tot een heilige en Gode welbehaaglijke offerande. Tegelijk wordt ook de naaste gediend. Men neemt de laagste plaats in. Maar we weten allen dat deze houding in de kerk vaak ontbreekt. Het lijkt er toch helaas te veel op dat men hoog wil klimmen en vooral voor de ander niet onder wil doen. Maar zijn we dan wel gewillig gemaakt om de Heere te dienen? Hebben we dan wel de taal van het altaar verstaan? Door heel de kerkgeschiedenis loopt een stroom van kerkelijke ongerechtigheden. Er ontstonden scheuren en splitsingen en dat heeft alles te maken met de breuken der zonde. Leergeschillen zijn menigmaal eergeschillen. Wat is het nodig om op deze vruchten toch de volle nadruk te leggen. Zijn we nu echt gewillig gemaakt om de Heere te dienen in Zijn huis? Zijn we bewogen met het heil van onze medemensen? Is de kerk voor u nog niet de beste plaats geworden? Staat u nog steeds bekend als een onbuigzaam en onverzettelijk mens? Bedenk ook dat dit kan voorkomen onder de dekmantel van rechtzinnigheid en principes. Zo gaat dat vaak.


We komen op, hard en gestreng, voor de eisen van Gods Woord, maar ondertussen zijn we geen Gibeoniet. We bedoelen in feite in dit alles onszelf. Worden de vruchten echter gemist, dan is onze godsdienst enkel schijn. Dan rust de vloek nog op u. Dat is een ernstige zaak. Velen zullen menen in te gaan en niet kunnen ingaan. Hoe vreselijk als we zo dicht bij de kerk geleefd hebben en zo nabij het altaar verkeerd hebben, terwijl we toch nog een werelds hart in ons omdragen. Want al die Gibeonieten zijn niet bekeerd tot het altaar. Er zijn er ook wel geweest die mopperend en met tegenzin deze taken hebben verricht. Zulke mensen zijn er ook. Waarom moet ik dat doen? Waarom moet ik naar de kerk, zo vraagt een jongen of meisje. Keer dan terug op uw schreden en leer verstaan wat het altaar is.

Laat een Gibeoniet toch ook vooral zijn plaats niet verlaten. Hij heeft zijn plaats gevonden bij het altaar. Daar alleen is leven. Laat hij toch niet dwalen rond de voorhof, waar wel godsdienst bestaat, maar waar de kern wordt gemist. Praat niet teveel over zingen en over rechten, maar zie op Christus. Daar heb ik geen rechten en zo kan ik weer de tempel ingaan, in die gestalte.

Jozua heeft deze mensen verlost van de hand der kinderen Israëls, zo lezen we in vers 26. Anders hadden zij hen doodgeslagen. In de meerdere Jozua ligt de volle verlossing besloten.

In de geschiedenis van de kerk van Damwoude vinden we een afdruk van onze tekst. De gemeente wordt uiteindelijk beheerst door het altaar, dat is de rechte prediking van een rijke Christus. Laten we het duidelijk stellen dat daar de kracht alleen maar kan liggen. Velen in de kerk van vandaag lopen weg bij dat altaar en ruilen de eigenlijke boodschap in voor allerlei andere zaken, zoals maatschappelijke vragen en menselijke mondigheden. Toch kan hier alleen maar de echte kracht van de kerk liggen. Dat is zo geweest in de historie en dat wordt ook nu nog gevonden, al is er veel veranderd. Ziedaar de zegen en de onvervangbare plaats van de prediking. En dan zullen alle menselijke vragen opgelost kunnen worden vanuit het werk van Christus.


Vanuit de prediking komen we tot de mensen. Gelukkig zijn er velen geweest die als houthouwers en waterputters de kerk gediend hebben. We kunnen dan beginnen bij de predikanten. Zij zijn geroepen tot dienst. Dienst aan de Heere maar ook als dienaren ten behoeve van de mensen. Zij mochten het vuur brandend houden en het wasvat telkens weer aanvullen. Dat alles wijst op het bloed van Christus. Daarin ligt hun dienst. Maar ook velen vanuit de gemeente hebben dat mogen doen. Het waren houthakkers en waterputters in de eigenlijke zin. Zij hebben op hun plaats de Heere mogen dienen en liefhebben. Daardoor is de kerk bepaald. De naam des Heeren mocht er door verheerlijkt worden. We denken dan ook vooral aan de vele ambtsdragers die de gemeente hebben mogen dienen. Hun werk is van onschatbare betekenis. Hun arbeid is onmisbaar. Nee, zij zijn geen dienaren der ganse vergadering, geen dienaren van mensen, maar zij dienen "ten huize mijns Gods”. Hun arbeid was en is niet ijdel in de Heere. Zij mogen getuigen zijn van de rokende altaren en van het stromende bloed. Zeker, het waren mensen, zwakke en zondige mensen. Onze afkomst ligt in het heidendom, zoals dat het geval was met deze Gibeonieten. Ze gaven zich niet altijd zo gewillig over in de dienst van het heiligdom. We zijn en blijven zondaren. Maar het blijft wel waar dat zij tot die taak werden geroepen en dat de vuren niet gedoofd zijn. Daar heeft de Heere voor willen zorgen. Daaraan mogen wij in deze uitgave denken.

De geschiedenis van de Gibeonieten is nog niet ten einde. In het volgende hoofdstuk komen zij nogmaals in beeld. De overige volken van Kanaän, die weten dat het zwaard van Jozua hen zal zoeken, slaan de handen ineen tegen Israël. Straks wordt de beroemde slag gestreden, waarbij de zon blijft stilstaan. Deze verzamelde menigte nu keert zich ook eerst tegen Gibeon. De roep der volken klinkt: "Komt op tot mij en helpt mij, dat wij Gibeon slaan; omdat zij vrede gemaakt heeft met Jozua en met de kinderen Israëls” (10:4).

U beseft wat hier aan de hand is. Als iemand het verbond met de wereld verbreekt, wordt dat niet getolereerd. Het is dan gedaan met de hooggeroemde tolerantie. Gibeon krijgt nu al deze volken over zich heen en het is wel duidelijk dat ze geen schijn van kans hebben. Al is men nu wel bewaard voor de dood, hier dreigt opnieuw de dood. Wie aan de kant van God is terechtgekomen, krijgt het vast niet gemakkelijk. Het wordt een levenslang gevecht. De wereld duldt het niet dat onze jeugd anders zou zijn. Welnee, we moeten allemaal gelijk denken. Ieder moet buigen voor het gouden kalf van de welvaart en van de wetteloosheid. Niemand mag verklaren dat hij niet werken kan op zondag en er is ook geen plaats voor hen die niet willen meewerken aan abortus en euthanasie, enz. Die tijd gaat nu komen. Wie vrede maakt met Jozua krijgt oorlog met de overige volken, met de wereld, met de duivel.

Deze strijd lijkt onze krachten te boven te gaan. Allen tegen één. Het is de strijd des geloofs. Men krijgt de wereld tegen zich, omdat men aan de kant van de Heere gekomen is. Onze vrienden worden dan vijanden.

Maar dan blijkt toch ook, dat er hulp besteld is bij een held. De Gibeonieten wenden zich tot Jozua en zij smeken: "Trek uw handen niet af van uw knechten, kom haastig tot ons op en verlos ons en help ons”. Daarop volgt dan een beslissende slag tegen de verzamelde volken en die strijd wordt door Jozua gewonnen in de kracht des Heeren.

Men kan bevreesd zijn, als de tegenstand in onze dagen wordt gezien. Hoe werpen de doodsvijanden zich niet op de pelgrim, die reist naar Sion. Daar is in Gibeon geen kracht die opweegt tegen al deze tegenstand. De zaak lijkt verloren. De duivel zal het nooit goedkeuren dat een mens hem de gehoorzaamheid opzegt. Hij kan alle helse trawanten doen samenkomen tegen de kerk. En wat heeft hij nog veel macht. Hoe is de gemeente van Christus door alle eeuwen heen vervolgd en verdrukt.

Ook de wereld spant hiermee samen. In ons land worden de fronten zichtbaar.

Maar toch is er hulp. Men mag zich wenden tot Jozua en men kan zich beroepen op zijn woord. Zijn woord geldt ook in deze situatie. Dan blijkt ook de betrouwbaarheid van Jozua. De keus is gemaakt en hij houdt ook nu woord. En zo krijgt Gibeon een sterke bondgenoot.

De Heere verlost Zijn kerk volkomen. Hij zal hen nimmer om doen komen. Christus Jezus heeft de pers alleen getreden. Hun vijanden zijn ook Zijn vijanden. Hij heeft de wereld overwonnen. De poorten der hel zullen Zijn gemeente niet overweldigen.


De alles beslissende vraag is aan welke zijde wij strijden. Het blijkt in deze tekst wel dat ieder mens een strijd heeft. De tegenstand van de wereld is zinloos. Wie tegen God strijdt, lijdt de nederlaag. De vloek komt toch. In eigen kracht kan niemand stand houden. Maar Gibeon wordt verlost. En dan ligt Kanaän open. Dan mogen de Gibeonieten leven in het midden van Israël. Zij zijn nu in Israël ingelijfd. Zij dragen de naam van Sions kinderen. Ze waren niet ontfermd en ze heetten "Lo-Ammi”, niet Mijn volk. Maar zij mogen roem op Zijn bescherming dragen. Nu zijn het meer dan overwinnaars, door Hem Die hen heeft liefgehad.

Hoop daarom volkomen op de Heere, gij allen die vrede zoekt met God. Onderzoek biddend Zijn Woord, dat u moed en kracht geeft ten leven. Laat uw vastheid gevonden worden in Zijn verbond, dat van geen wankelen weet. Zie op Christus, Die de vloek veranderd heeft in een zegen. Vertrouw Hem uw zaak toe en leg uw lot in Zijn handen, want Hij zal het maken. Hij heeft verlost van de vloek der wet, opdat wij de zegen zouden beërven.

Welzalig is het volk, dat dus gezegend, dit heug’lijk lot door ‘s hemels gunst bejegent!

Amen