Christelijke Gereformeerde Kerken

 
Kansel te Ulrum

         
 
 
GEWIJZIGDE VERHOUDINGEN       2004

Nu de stichting van ons blad veerig jaar bestaat, is het goed een blik terug te werpen, ook op het gebied van de interkerkelijke verhoudingen.
Deze zijn gedurende dit tijpvak drastisch veranderd. Er was in de dagen waarin ons blad werd opgericht,  nog geen sprake van de Ned. Gereformeerde Kerken; wel werden er reeds samensprekingen gehouden met de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt. Mijn persoonlijke herineringen brengen mij het volgende in gedachten: Het moet ongeveer vijftig jaar geleden zijn, dat mijn vader predikant was in Zwijndrecht. Het huis van de Vrijgemaakte collega paalde aan onze woning. Gezamenlijk hebben we daar de watersnoodramp beleefd. Ds. van Rongen, de buurman,  gaf ons enige adviezen over te nemen maatregelen in verband met het vuur in de haard; het gevaar van ongelukken was niet denkbeeldig. Dat was in de nood van die nacht, echte samenwerking en verbondenheid.
Zwijndrecht was verder een tuindersgemeente; het waren tuinders van de koude grond; dus geen verwarmde kassen zoals nu. Het was echt een gemeente met een bevindelijke inslag. Na de avonddienst bleef de kerkenraad nog een uur naspreken over de preek, onderwijl dikke sigaren rokend. Dat deden de broeders overigens ook vóór de dienst want als de consistoriedeur bij de aanvang van de dienst openging, zagen we als gemeente eerst wat rookwolken binnenkomen en daarna en daaronder de kerkenraad. Er is dan in vijfitg jaar wel wat veranderd, in bijna alle opzichten!
Maar ook in die gemeente werd op een avond een samenspreking gehouden met de Vrijgemaakte broeders. Ook die waren in die tijd onvervalst vrijgemaakt, met in ieder geval het concept van de "ware kerk” op tafel. Nee, er is niets uit voortgekomen; er was sprake van een wereld van verschil.
Eenheid van de Gereformeerde Belijders in Nederland. Er was  ook toen al een landelijk deputaatschap met voor ons doen heel bekende namen. Ook Professor van der Schuit sprak een hartig woordje mee. Hij was zeker een voorstander van een zekere eenheidsgedachte, want hij was ook nauw betrokken bij de ICCC, een internationale organisatie van Christelijke kerken. Hoe dacht hij over de Vrijgemaakte kerken in verhouding tot onze gemeenten? De acta van de GS  van 1962 vermelden hierover het volgende: "Hij is van oordeel dat er bij de gereformeerde kerken niets is veranderd en men nog even ver is als toen men begon met de samensprekingen. Het smart hem diep dat de gereformeerde gezindheid zo scherp verdeeld is. Maar het is zijn overtuiging dat er geen eenheid in belijdenis is. Met heel de gereformeerde gezindte is er grote mate van overeenstemming ten opzichte van  de objektieve dogmata, maar dat sluit niet in dat er eenheid is ten aanzien van het onderwerpelijke deel van de voorwerpelijke belijdenis, dat toch ook confessioneel gefundeerd dient te zijn. Het exclusivisme bij de gereformeerde kerken spreekt hem niet toe ten aanzien van de evangelische en de praktische beleving ervan op allerlei levensterreinen”. De hoogleraren van Genderen en Kremer benadrukten meer de kerkelijke roeping tot eenheid, maar ook zij hadden oog voor de bezwaren. Vooral op plaatselijk niveau liep de zaak niet zo vlot, volgens hetgeen Kremer toen zei: "Dat de plaatselijke verhoudingen er niet beter op worden, moet ons diep smarten”. De Synode besloot de opdracht aan deputaten mee te geven dat gezocht moest worden naar wegen en middelen om de geconstateerde verschillen weg te nemen, om op deze wijze naar de eenheid biddend te streven.
Zo stond het er landelijk voor. Plaatselijk werd dat bijna overal ook zo aangevoeld. Ik geef enkele indrukken weer van gesprekken die destijds gehouden werden in de gemeente Murmerwoude, waar in die tijd Ds. J.J. Rebel stond. Ds. W. de Graaf, die ook betrokken was bij de samensprekingen,  diende toen de gemeente van Broeksterwoude.
" In 1959 werd er samengesproken enerzijds tussen de Christelijke Gereformeerde kerkenraden (CG) van Broek en Murmerwoude en anderzijds de Vrijgemaakte kerkenraden (VG) van Driesum en Murmerwoude. Er was een tamelijk intensief verkeer, want er werden veel gespreksronden gehouden.
We zijn vanuit onze tegenwoordige situatie wel benieuwd naar de toonzetting van deze samensprekingen. Hoe dacht men toen over de Vrijgemaakten, met wie nu, in onze tijd veel kerkenraden reeds verstrekkende contacten hebben? Hoe dacht men trouwens ook over de eìgen prediking binnen ons kerkverband?
Over de prediking gesproken: In de vergadering van 11 november 1959 vormde de prediking onderwerp van gesprek. Men erkent van de zijde der VG dat de CG preken anders zijn dan bij hen. De toon is gemoedelijker. Soms wordt door hen de diepgang in die preken gemist. Iemand anders merkt weer op dat deze preken meer gaan over de mensen dan over Christus. Ds. Van der Schaft vindt dat de preken in onze kerken te veel gaan over de zaak van het persoonlijke zieleheil. Er is verder weinig blijmoedig geloof in de Heere Jezus Christus. Hij merkt echter ook op, heel verrassend, dat de prediking bij u en bij ons niet ernstig genoeg is in het waarschuwen.
Van CG zijde wordt opgemerkt, dat de standen in het geloof te veel gemist worden in de preken van de VG. Men mist te veel het besef dat de mens onmachtig is om het heil aan te nemen. Daarbij komt het werk van de H. Geest niet voldoende aan de orde. Men mist tevens de vraagstelling: "Hoe is het nu met u persoonlijk?”
Gelukkig, zo merkte een deelnemer op, werd er in de CG prediking niet gesteld, "dat ik eerst moet weten dat ik uitverkoren ben.” Dat leek winst te zijn!
Zo te horen waren er toen over en weer redelijk veel bezwaren tegen elkaar. Uit deze enkele regels krijgen we een helder beeld van de verhoudingen tussen beide kerken. De gesignaleerde verschillen cirkelen allemaal om de zaak van de persoonlijke toeëigening. Hoe kan en mag ik persoonlijk weten dat ik een kind van God ben? De VG stelden daartegenover dat er meer is. Het is goed om dat te overwegen. Maar dat werd ongetwijfeld in de CG preken ook wel geboden. Onzerzijds werd telkens weer gesteld dat de VG uitgaan van een geloofsbevel: men mòet geloven, terwijl men juist zover moet komen dat men meent te mògen geloven”.
Er is reeds eerder in dit blad op gewezen dat er onder ons met betrekking tot de Vrijgemaakte kerken sprake is van een mentaliteitsverandering. Als u de preekbeurten van onze gemeenten leest in het RD, dan staan er heel wat onbekende namen van predikanten vermeld, die niet behoren tot onze kerken. Van wildgroei te spreken, gaat te ver, maar het is geen enkel probleem om als kerkenraad groen licht te krijgen van de classis als men kanselruil wil met de GKV. Dus is het aantal van samenwerkingsgemeenten zeer sterk toegenomen gedurende de laatste jaren. Via de verbondenheid met de GKV knopen diverse gemeenten ook weer banden aan met de NGK, omdat die dan weer in correspondentie staan met de GKV. Niet door de voordeur, dan door de achterdeur. De twee bezwaren van 1962, namelijk gebrekkige vertolking van de Belijdenis bij de GKV en geen enkel gevoel van verbondenheid in de plaatselijke gemeenten, zijn in onze tijd voorbij.
Nu moet echter gezegd worden dat er bij de GKV veel veranderd is door de jaren heen. Men is niet meer zo exclusivistisch (alleen de GKV vormen de ware kerk); integendeel, er heerst een grote mate van vrijheid. Men zou het in die kring een halve eeuw terug niet voor mogelijk gehouden hebben. Een hoogleraar vergeleek recent zijn kerken nog met een schommelende boot. Schommelen gaat dan met een boot altijd van links naar rechts en omgekeerd. Men weet dus niet welke koers men vaart. Deze veranderingen geven niet alleen een gewijzigd beeld op de leer en de schriftbeschouwing, maar ten andere zijde, ook een bepaalde onverwachte toenadering tot meer ervaring en bevinding in het persoonlijke leven.
Vergeten we niet dat ook veel vrijgemaakte leden het moeilijk hebben met de koers van hun kerken. Ik heb persoonlijk nog wel eens ex-vrijgemaakte leden in mijn gemeente ontmoet, die open stonden voor een schriftgetrouwe prediking; vrijgemaakten van het oude stempel. Men stond in die kringen altijd wel voor een grondig uitgewerkte preek.
De laatste ontwikkelingen in de GKV hebben dus zowel een positieve kant, maar de negatieve effecten hebben sterk de overhand.
Omdat deze kerken heel sterk binnen ons blikveld liggen, wil ik ditmaal ook enkele regels aanhalen uit het boekje van Ds. J.H. Velema, getiteld: Wie zijn wij?
Hij geeft van deze kerken het volgende beeld. Natuurlijk is er waardering, maar de volgende typeringen zijn wel heel scherp en onthutsend: "Het woord toeëigening wordt niet gebruikt, want de verbondsgemeente deelt in het heil. De toeëigening is algemeen voor de gemeente. Waar gepreekt wordt, wordt het heil toegeëigend zonder meer”. Zulke gedachten staan haaks op de prediking, zoals die altijd onder ons heeft geklonken.
Dus moeten we concluderen, dat er in onze eigen kerken evenveel veranderd is als in de GKV. Daar ligt ons feitelijke probleem. Er lijkt toch binnen onze eigen gelederen een geslacht opgestaan te zijn dat Jozua niet gekend heeft. Daar ligt dan ook de eigenlijke moeite van de kerkelijke eenheid.
Hoe is het nu aan de andere zijde van onze kerken? Onze aandacht richt zich de laatste tijden dan vooral op de HNHK, de Hersteld Nederlands Hervormde Kerk. Er gingen meermalen stemmen op die pleitten voor toenadering naar deze kerken.  
Onze verhouding tot hen wordt sterk bepaald door de visie die we hebben op de droevige gang der dingen rond 1 mei 2004. Toen bleek een breuk met de PKN onvermijdelijk. Onder ons wordt niet eensluidend gedacht over hen, die in waarheid niet mee konden. De weegschaal van het "we kunnen niet mee en we kunnen niet weg” sloeg bij hen door naar het eerste.
Hoe dan ook, we moeten ons als afgescheiden kerken afvragen of we voldoende beseffen wat er gebeurt met deze "nieuwe” kerk. Als er ooit een smartelijke breuk is geslagen, dan geldt het wel aan beide zijden de broeders, die tevoren met elkaar aan dezelfde Avondmaalstafel zaten, terwijl men nu lijnrecht tegenover elkaar staat. Smart en leed aan twee kanten. Er gebeuren vreselijke dingen. Ik geef een voorbeeld: in de meeste  plaatsen zijn de nieuwe gemeenten geheel beroofd van de kerkelijke eigendommen. In de meeste gemeenten heeft zich dit al voltrokken. Men staat op straat. Nu lijkt het te komen tot die gemeenten, die vrijwel geheel bleven binnen de HNHK, de grote vissen dus. Plaatsen waar tot voor kort diensten werden gehouden uitsluitend door de HNHK, zoals bijvoorbeeld in Staphorst en Garderen. Maar de PKN ging hier en daar desondanks over tot het beleggen van kerkdiensten. Deze worden in gemeente X bezocht door ongeveer vijftig mensen, terwijl de HNHK diensten aantallen trekken van rond de veertienhonderd kerkgangers. Op een goede dag krijgt de kerkenraad van de HNHK de claim voorgelegd om binnen de termijn van een kleine maand de sleutels van alle kerkelijke gebouwen te overhandigen aan de PKN (lees: vijftig mensen). Er is nog geen duidelijkheid over de vraag waar nu die grote gemeente van de HNHK heen moet, als straks de kerk voor hen dicht is. En wat die vijftig mensen aan moeten met die grote kerk?
Dragen wij voldoende leed over deze breuk?  Zou er toch vanuit heel de Gereformeerde Gezindte niet een reactie moeten  komen over dit alles? In de vorm van een protest of als een hartelijk blijk van meeleven? Juist wij zouden invoelvermogen moeten kennen met de nood van dit deel van de kerk.
Zoals gezegd, er leven onder ons gevoelens van verbondenheid en we zien naar deze kerken met de wens dat er een versterking van de banden zou mogen ontstaan. Natuurlijk leeft dit slechts in een beperkt deel van onze gemeenten. Maar het feit ligt er.
En dat is niet vreemd. We hebben als afgescheidenen altijd gezegd dat de zaken gaan veranderen, als de NHK zou terugkeren naar de belijdenis der vaderen. Is dat nu gebeurd? Men zegt ja en men zegt nee. Het hangt er van af hoe je over de geslagen breuk denkt. Maar de sympathie naar hen toe vloeit toch mede voort uit het feit dat men gebleven is wie men was. Men wilde gewoon Hervomd blijven en die kerk voortzetten. En we  kunnen toch eigenlijk niet anders dan afkeuring gevoelen voor een kerk, die van tevoren de weg naar het zelfstandig blijven voortbestaan dicht timmert en die daardoor over de gewetens heerst. Als het ooit over kerkpolitiek gaat, dan toch zeker wel hier. Mede ook in combinatie met de idee dat de landelijke kerk zich eigenaar noemt van alle plaatselijke bezittingen. Het is op die manier toch niet geheel ondenkbaar dat bijbelgetrouwe gemeenten vrijzinnig getinte kerken verplicht moeten helpen.
Is nu de Hervormde kerk in deze verdrietige weg teruggekeerd naar Schrift en belijdenis? Het antwoord op deze vraag stelt ons voor de wedervraag wat wij nu waar maken van onze liefde tot de Vaderlandse kerk. Tonen we daar ook iets van? Meerderen hebben sterk gepleit voor toenadering tot deze kerken.
Nu is het waar: deze kerken verkeren nog in het beginstadium en de zaken zijn nog niet uitgekristaliseerd. Het is nog niet de tijd om direct grootse stappen te ondernemen. Maar de gedachte zou kunnen rijpen en dan vooral mede vanuit geestelijke overwegingen. Is het niet tijd om de handen ineen te slaan, nu in Nederland zware tijden voor de kerk aanbreken?
Dat heeft ook te maken met de gedachte dat een ander deel van onze kerken eenheid zoekt met de GKV. Dat men dat doet, is op zich beschouwd, niet te veroordelen. Als men op dezelfde basis staat, laat het zich terecht indenken dat men de weg naar vereniging opgaat. Vanuit ons standpunt staan wij daar zeker niet achter en we denken te staan op een andere grondslag, maar àls men hoe dan ook verwantschap voelt, dan is het niet verkeerd daaraan gestalte nte geven.
Welnu, dan is het ook niet verkeerd als wij spreken en handelen met de HHK. Onze deputaten spreken ook met hen en het zal landelijk beschouwd misschien weinig zoden aan de dijk zetten. Maar er wòrdt gesproken en we hopen en bidden dat deze gesprekken ook voor onze kerken perspectieven mogen openen.
Het is heel belangrijk dat er Synodale initiatieven ontplooid worden in die richting. Onze jongste geschiedenis leert ons verder dat er plaatselijk allerlei ondernomen kan en mag worden.
Nu is dit alles naar de mens gesproken. En de mens wikt! Maar het beleid is van de Heere. Het is een geestelijke zaak, waar we het over hebben. En dan bemerken we, vanuit Gods Woord gedacht, dat de Heere toch een twist heeft met de kerken van Nederland. Met onze eigen kerken, die voorop, en ook met bijvoorbeeld de GKV, de PKN en de HHK, enz. enz. De Heere heeft een twist met Zijn wijngaard. En wat zullen wij dan? We mogen ook niet weglopen onder dat oordeel. Wie denkt over kerkelijke eenheid, weet dat het een menselijk gezien onmogelijke taak is. De Heere Zelf moet het doen, anders komt er niets van terecht. En dat zou de kerk wel zeker als eerste moeten bedenken. In Psalm 80 bidt de dichter vanuit de geestelijke nood van zijn dagen: "O Herder Israëls, neem ter ore, Die Jozef als schapen leidde; Die tussen de Cherubim zit, verschijn blinkende; Wek Uw macht op voor het aangezicht van Efraïm en Benjamin en Manasse en kom tot onze verlossing” (Ps. 80:2,3).
Niet de meest getrouwe stammen van het volk worden genoemd. Het is een bede voor het vervallen Tienstammenrijk. Aan bekering kan men niet meer denken, het lijkt een geheel onmogelijke zaak. Daarom wordt er gebeden: "O God, breng ons weder en laat Uw aanschijn lichten”. Alleen de Heere kan de bekering nog bewerkstelligen, het eigen vermogen ontbreekt daartoe. De Heere zit tussen de Cherubim, in de tempel van Jeruzalem. Hij is er wel en verblijft nog wel onder het volk, maar men ervaart het niet. Gods blìnkende verschijning, in glans en majesteit, is gewenst en wordt gemist. De Heere is er wel en Hij is er niet. Zoals wij de volle Bijbel nog hebben en toch vaak moeten erkennen dat we zoveel kwijt zijn en zoveel missen. En ook dat gemis wordt zo weinig gevonden. Het lijkt alsof de macht des Heeren is ingevallen, want de bede luidt: "Wek Uw macht op….”. Het zwijn uit het woud lijkt machtig en sterk. Deze bede kan ons vrijmoedigheid geven om het van de Heere te gaan verwachten.
Maar zittend op Jeruzalems puinhopen, heeft de profeet geroepen: "Laat ons onze wegen onderzoeken en doorzoeken en laat ons wederkeren tot de Heere”. Dat onderzoek is dringend nodig. Tot Laodicea moest de Heere zeggen als hun voornaamste kwaal: "Gij weet niet dat ge zijt….”. Ze wisten het niet eens. Ze meenden dat het nog wel verder kon gaan en dat er nog veel beloften waren en dat de Heere toch nog niet geheel geweken was. En dat was Hij ook niet, maar slechts als de Aanklager trad Hij tegen hen op. Zijn blinkende verschijning was ook daar niet.
Verschijnt de Heere blinkend in onze gemeenten en op onze kansels? In de banken en aan de Avondmaalstafels? De bede mag opklinken en Gods kerk smeke gedurig aan de genadetroon om die weldaden. De Heere leef nog, Hij zit nog tussen de Cherubim. Vanuit die gedachte wordt verootmoediging geboren overal en in alle kerken, waar de Geest van de Heere werkt en leeft. Zonder vernedering van het hart kunnen we elkaar niet vinden. Als we op de bergen van onze hoogmoed zoeken wat slechts in de dalen te vinden is, zoeken we tevergeefs. In de nood mocht Elia een altaar bouwen van twaalf stenen, van het ongedeeld volk van Israël. De grote Hogepriester van het volkomen en hemslse heiligdom heeft waarlijk gebeden voor Zijn kerk. Hij heeft bemoeienis met de zeven gemeenten, dus ook met de vervallen kerken. Laten we die weg zoeken. Anders moeten we vrezen dat het snel gedaan zal zijn met de kerk van Nederland.
Het kan heel hard gaan. In Utrecht West heeft de gemeente een heel mooi kerkgebouw. Op een van de beste locaties van de stad. Maar de reden waarom we nu die kerk hebben, is niet zo mooi. Deze kerk kwam vrij vanwege het Samenopweg proces. Een Hervormde en Gereformeerde kerk gingen samen. In beide kerken zaten zo ongeveer een zeventig mensen. Toen de beide gemeenten opgingen in SOW, zaten er weer zeventig. De helft was men onderweg kwijtgeraakt Ziet u, dan gaat het snel.
Ook onder ons kan het zo snel gaan. Maar het leger van Gideon was klein en toch bracht de Heere verlossing teweeg. Dat kan moed en kracht geven. De grote aantallen van het eerste uur moesten kritisch onderzocht worden. In twee schiftingen trok bijna iedereen weg; er bleven er driehonderd over, tegen een vijandelijk leger van honderdentwintig duizend strijders. Maar de Heere was met hem. "Door dezen zal Ik Israël verlossen”, zo sprak de Heere.
In Christus heeft de Heere Zijn Kerk verkoren en Hij laat deze nimmer meer ls. Niemand zal ze uit Mijn hand rukken, zo spreekt Hij nòg. Dat vraagt geloof, maar ook bekering. Van een ieder van ons, te beginnen bij onszelf.
De Heere ontferme Zich genadig over Zijn Sion. Wat zal men antwoorden de boden des volks? Dat de Heere Sion gegrond heeft, opdat de bedrukten Zijns volks daarin een toevlucht zouden hebben!
 
           
McDonaldisering          2005

Deze term kwam ik tegen in een artikel in het blad Visie, het programmablad van de EO. Het genoemde blad behoort niet altijd tot mijn favouriete lektuur, maar ditmaal sprak mij de inhoud van een interview met de bovenvermelde naam bijzonder aan. Het heeft te maken met allerlei artikelen die ik zelf in dit verband geschreven heb in Bewaar het Pand. Er kwamen gedachten in naar voren, die me uit het hart gegrepen waren.
Dr. Henk Bakker ziet zorgwekkende tendenzen in de evangelische beweging. Deze laatste benaming had ook wel vervangen kunnen zijn door de naam van onze kerken. De schrijver komt uit de kring van de Baptisten.
Ik geef enkele uitspraken weer van deze schrijver. Hij doet deze in een boek, getiteld: "Zij hebben lief, maar worden vervolgd. Radicaal Christendom in de tweede eeuw en nu”.
Het gaat dan eerst over de McChurch, aanduidend een funcultuur (vergeef me deze voor ons wat vreemde uitdrukkingen). De verklaring is echter duidelijk genoeg. Bedoeld wordt door Bakker dat wat men in de kerk voorgeschoteld krijgt, licht verteerbaar moet zijn. Hij spreekt over een "seeker-sensitive” kerkzijn, wat weer betekent dat de kerk zich klantgericht opstelt naar de moderne zoekende mens van deze tijd. Daardoor wordt de kerk, en waar hebben we dit al niet eerder gehoord, laagdrempelig. Het zijn de laatste tijd echte christelijke gereformeerde uitdrukkingen. "Het moet aanspreken en een goed gevoel geven”. Men komt dan laagdrempelig binnen, maar vervolgens komt er, als men eenmaal binnen is, een hoogdrempelige aanpak om de mensen binnenboord te kunnen houden. Dat gaat dan via allerlei cursussen. Hij meent dat in deze benadering de kiem van verwereldlijking ligt.
Hij spreekt dan verder over "gedoe” rondom de verkondiging. Gesignaleerd wordt dat er steeds meer in bepaalde kerken gezongen wordt en dat men overvloedig gebruik maakt van audiovisueel materiaal. De kwaliteit en de duur van de preek gaat eronder lijden, zo wordt geconstateerd. Wat je in drie kwartier kunt zeggen, kun je ook verwoorden in twintig minuten. Men raakt de luisterhouding kwijt. Ik geef alleen maar citaten. "Als de prediking voor de aanbidding moet wijken, glijd je af naar de funcultuur”. Hier komt het genoemde verschijnsel van de Mcdonaldisering te voorschijn.
De uitholling van de Woordcultuur, de ont-woording van het evangelie baart de schrijver zorgen. Het is verder heel eerlijk dat de interviewer van de EO vraagt of de schrijver, sprekend over grootschalig christelijk entertainment, hiermee ook doelt op de EO-jongerendag. Bakker ziet inderdaad in dit soort zaken geen goed signaal. De vorm der dingen drukt de inhoud bijna helemaal weg.
Dan weer een bepaalde term, die we allemaal wel zullen begrijpen. De wijze van kerkzijn lijkt hier en daar op een tupperware-presentatie. De schrijver hoort van predikanten bijvoorbeeld wel eens de volgende uitspraken: ”Wij hebben er zoveel mensen bij. We hebben weer een doopdienst met mensen die staan te trappelen….”. Er zal hiermee bedoeld worden dat alles gericht is op succes en marktwerking. Christenen uit de tweede eeuw zouden de bundel "Opwekking”  te eenzijdig vinden. Waarom werd er geen opwekkingslied geschreven over de woorden van de apostel: " Ik, ellendig mens, wie zal mij verlossen?” Waarom worden liederen over het belijden van zonden zo weinig gezongen? Deze bundel doet te weinig recht aan het gewone christelijke leven.
De schrijver doet een heel speciale, maar ook doeltreffende uitspraak: "….als Hij (Jezus) nu een evangelische McChurch zou binnenkomen, zou een van Zijn  eerste opmerkingen zijn: Zet die herrie af!”.
In de evangelische hoek, zo stelt Bakker, worden pogingen ondernomen om het evangelie uitsluitend vanuit het perspectief van de liefde van God te benaderen en juridische termen  als schuld, oordeel en genoegdoening achterwege te laten. Over die laatste woorden zou meer gepreekt moeten worden.
Wilt u nog een paar eigentijdse termen? Laagdrempelige aanpassingen kunnen de kerkelijke stoep veranderen in een pretpark, een mediacircus dat Jezus op de achtergrond drukt en ongelovigen van meet af aan op het verkeerde been zet.
Wat Bakker hier allemaal op en rij zet, kan voor ons als christelijke gereformeerde  mensen niet vreemd zijn. Maar hij doelt vooral op de evangelische stroming. Dus blijkt hier duidelijk uit welke hoek allerlei verschijnselen in ons eigen kerkelijke leven wegkomen. Evangelische invloeden. Daarmee hebben allerlei zaken als toneel en drama in de prediking te maken. Het onderstreept voor mij persoonlijk, u zult er niet vreemd van opkijken, dat ik niet weg ben van deze evangelische invloeden binnen onze kerken. Overigens merk ik direct in alle eerlijkheid op, dat mensen als Bakker uit de evangelische beweging soms ook weer dichtbij ons staan als het gaat om de kernzaken. De schrijver blijft bewust kiezen voor de evangelische aanpak en dat zij zijn goed recht. Natuurlijk denken wij daar anders over.
Het gaat me nu vooral om de invloed die er in onze kerken op te merken is vanuit deze hoek. Sinds ik enkele artikelen schreef over allerlei uitbeeldend en voorbeeldend materiaal in de prediking, zijn de voorbeelden nog vermenigvuldigd. Het is, schijnbaar vooral in het Noorden, een sterke trend. Ik betrek hierbij ook iets anders. In bepaalde gebieden (Zaandam, Amsterdam) zijn kerkplanters werkzaam zoals u weet; het streven naar kerkwervend optreden naar buiten is zeker op zich beschouwd niet verkeerd. Ik kan respect opbrengen voor mensen die de geborgenheid (?) van de gemeente verlaten om de wereld in te trekken. Maar op het voetspoor van Paas c.s. zijn al deze pogingen zeer, zeer laagdrempelig. Hoe zou het in zulke diensten toegaan? Was het niet beter geweest als we in gebieden van ontkerkelijking, zoals in genoemde plaatsen, meer getracht zouden hebben de gemeente te behoeden voor laagdrempelige verlating van eigen kerkleden. Ik zeg niet dat dit niet gedaan is, maar ik ben wel bevreesd dat de zogenaamde laagdrempeligheid juist eigen mensen gaat kosten, die niet meer aangesproken worden door de uitgeholde verkondiging. Ik blijf nu even doorgaan op het tracée, die de schrijver is gegaan. Ik denk door in zijn lijn.
Ik kom nog eens terug op de aansprekende term: McDonaldisering. Ik heb reeds eerder een term (ook van een ander) doorgegeven: verkleutering van de prediking. De kerk komt nog eens terecht op deze manier op de reclamefolders, die iedere week door de supers op onze mat vallen. Licht verteerbaar, hapklaar, oppervlakkig, ondoordacht, onmachtig, vlak en snel verdwijnend. Helaas zouden er nog veel meer aanduidingen kunnen vallen.
Laten we als kerken toch wakker worden. Over de volle breedte van de kerk (dus ook onder onze eigen gemeenten) moge geluisterd worden naar de boven aangehaalde woorden. Gaan zaken als schuld, oordeel en genoegdoening ook in heel veel preken uit onze eigen kring hun kracht en scherpte niet verliezen? Is de prediking een tweesnijdend scherp zwaard of is het een gerecht, dat vooral als  smaakmakend wordt ervaren? Laten u en ik er voor waken dat toch ergens niet meer het kruis, maar de mens centraal staat. De mens met zijn behoeften, met zijn strijd, met zijn zorgen, zonder dat we de mens met zijn schuld duidelijk in beeld hebben. Dan alleen krijgt het kruis van Christus waarde. Dan zal ook de liefde Gods gestalte krijgen, juist dan. Ik weet best dat we de moderne mens daarin niet mee hebben. Een McDonald onderweg is aantrekkelijker en makkelijker, dan zelf een eigen stevige maaltijd klaarmaken. Het is daarbij niet toevallig dat de genoemde keten juist op kinderen weet in te spelen. Dan is ook in dat licht deze vergelijking helemaal uit de verf gekomen.
Tenslotte: er zijn  preken die door sommigen worden aangeduid als toch wel ruim en uitnodigend, maar dan ook plotseling weer waarschuwend en onmogelijk. En dat wil de hoorder niet. Hij wil, zonder meer, erbij behoren en alle zaken direct in bezit krijgen. Dat is dan McDonald-element. We zeggen dat de prediking ruim mag zijn, ten volle, maar tegelijk ook dat de onmogelijkheid moet worden voorgesteld, opdat de Heere, de drieënige God àlles zou doen en metterdaad ook alles doen zal. Bevel en belofte, gebod en gebed vormen een eenheid. Dat is de kracht van het Evangelie, de kracht ook van de Reformatie.

DE KERKELIJKE WEG         2006

Zo wordt in de visitatie-vragen  manier van doen aangeduid als men tegen bepaalde zaken in kerk en gemeente bezwaren wil inbrengen. De term wordt hier gebruikt in verband met het werk van deputaatschappen. Er moet voor gecollecteerd worden. Maar wat, als er bij een kerkenraad bezwaren leven tegen de manier waarop deputaten zich kwijten van hun taak. Er zijn deputaatschappen die op dit terrein een reputatie hebben. Dit was en is het geval met het deputaatschap voor Israel; maar er zijn ook genoeg andere namen te noemen. Collecten moeten gehouden worden, maar er leven bezwaren. Dus niet collecteren? Nee, dan moet de kerkelijke weg bewandeld worden. U moet dan uw bezwaren kenbaar maken bij het betreffende deputaatschap. Dat is de Bijbelse weg. Correct. Dan schrijft u die brief en u krijgt een brief terug, met de uitleg van deputaten waarom zij hun werk op die manier doen. Van hun standpunt bezien kunnen zij ook niet anders. Zij menen in oprechtheid het zo te moeten doen. Wat moet u nu verder? U bent als kerkenraad niet overtuigd. U behoudt uw bezwaren. Tot nu toe heeft de kerkelijke weg nog niets opgeleverd. Tot grote teleurstelling. U denkt nu eenmaal anders dan de geachte depuaten.
Wat nu? De kerkelijke weg zegt verder dat u als kerkenraad een appèl kunt indienen of per instructie uw bezwaren aan de orde kunt stellen. Maar u bent juist in uw classis als gemeente een witte vlek. U kunt op uw vingers wel uittellen dat uw zaak weinig begrip zal ontmoeten. De classis denkt in de lijn van de deputaten. Men deelt uw bezwaren niet. Dus wijst ook de classis uw bezwaren af.
Daarna loopt de kerkelijke weg niet dood. Nee, deze weg is lang en de uitgestelde hoop krenkt het hart. Dan naar de Particuliere Synode. Op zich bezien een goede manier om het niet te snel op te geven. Misschien is de PS anders samengesteld, misschien heeft men daar wel begrip voor uw bezwaren. De Kerkorde wijst ons hier zorgvuldig en weloverwogen een mogelijke uitweg. Zo behoort een kerk om te gaan met bezwaren en bezwaarden. Maar stel dat ook de PS in gelijke zin denkt als de classis. Dan loopt u opnieuw vast. Inmiddels bent u met een misschien wel brandende kwestie een jaar verder en er is nog niets gebeurd. Men heeft u nog steeds niet kunnen overtuigen; de argumentatie bevatte weinig nieuwe dingen.
De befaamde en op zichzelf goede kerkelijke weg gaat nòg verder. Inmiddels is het pad wel erg versmald. De Generale Synode staat tenslotte als de hoogste instantie nog open voor indiening van uw bezwaren. Maar deze wordt helaas pas over twee jaar gehouden. U zult moeten wachten tot dan. Die wachttijd is te betreuren. Sommige zaken kunnen natuurlijk niet zo lang wachten. Denkt u maar eens aan een onhoudbare toestand hier of daar. Er moet iets gebeuren. De lange wachttijd heeft misschien ook voordelen. Uw mening slijt misschien wel wat uit en na jaren lijkt het allemaal ook niet meer zo belangrijk. Als straks de GS vergadert, is de druk wel van de ketel en hoeft het allemaal niet meer zo nodig.
Zo zou het kunnen gaan. Het hierboven geschetste scenario is bij veel ambtsdragers bekend. Ongetwijfeld kan de kerkelijke weg tot zegen zijn. Dat zal heel vaak het geval geweest zijn. Maar naarmate de tegenstellingen binnen een kerkverband toenemen, wordt het wel een stuk moeilijker. Dat wordt niet in één bepaalde hoek van de kerk zo gevoeld, nee, in alle uithoeken doet men deze ervaring op. Daarom hebben velen in de kerk niet meer zo veel verwachting van deze weg. Het lijkt zo weinig uit te halen. Bent u een eenling in uw classis, dan weet u bijna met zekerheid de afloop. Maar misschien heeft die meerdere vergadering enig begrip voor u. In dat geval spreekt men dat uit, maar u had het dan juist weer iets anders aan de orde moeten stellen.
In concreto, geven wij ons collectegeld aan zaken, die onze instemming hebben of werken wij eigenlijk mee aan controversiële projecten, zoals dat bijvoorbeeld ook wel zou kunnen gebeuren inzake allerlei evangelisatie-activiteiten?
De weg die een kerkenraad gaan moet, is lang en ver. Een lange weg vermoeit. Ik merk op dat u als gemeentelid ook het recht hebt de kerkelijke weg te bewandelen. Dan brengt u uw bezwaren in bij uw kerkenraad, en dan kan het zo verdergaan en opklimmen, of…. afdalen.
U begrijpt dat de kerkelijke weg in normale omstandigheden grote voordelen heeft. U bent niet zo maar overgeleverd aan de willekeur van uw kerkenraad of uw classis. Er is hoger beroep mogelijk. U mag er zelfs wel van uitgaan dat anderen een frisse kijk hebben op uw probleem. Misschien kunnen zij u overtuigen van uw misverstand of vergissingen. Het kan toch inderdaad zijn dat u of ik het verkeerd ziet. Het kan ook zijn dat men u niet overtuigt omdat men aan de andere kant van de tafel nu eenmaal inhoudelijk anders denkt. U kon het weten voordat u eraan begon. Dit doet niets af van de integriteit waarmee men uw zaak behandelt. Men wil, daar gaan we van uit, eerlijk en oprecht zijn in zijn oordeelvorming. Maar men denkt anders. Het kan echter ook nog wel zijn dat u bij die broeder, van wie u het niet gedacht had, nog het meeste begrip vindt voor uw zaak. Meer dan bij die andere, die dichtbij u staat en die u desondanks toch geen steun verleent. Dit verschijnsel zou met namen en voorbeelden te staven zijn.
Helaas kan het dus zijn, dat uw zaak ten prooi valt aan kerkelijke verdeeldheid en bevooroordeeld denken. De classis licht de PS wel zo ongeveer in over de appelant en uw zaak wordt veroordeeld zonder dat u zelfs ook maar gehoord bent. Het is de omgekeerde wereld, maar het kan u best overkomen.
Uiteindelijk kan de kerkelijke weg doodlopen. Dat is heel erg triest. Nee, niet als het gaat over zaken, die niet zozeer van levensbelang zijn. Die zaken zijn er.
Maar het kan ook over diepingrijpende zaken gaan, die personen betreffen. Luther ging in zekere zin ook de kerkelijke weg van die dagen en we weten hoezeer hij overal vastliep en stuitte op onbegrip. Dan is er gelukkig naast de kerkelijke weg ook nog een geestelijke weg, een Goddelijke weg, die nooit vastloopt. Beide wegen vormen, het zij ten overvloede gezegd, geen tegenstelling. Het is ook wel het beste dat u die weg van meetaf bewandelt want dat geeft u onderweg moed en kracht, als uw zaak voortgang mag hebben. Hoe stonden Petrus en de apostelen niet moedig voor de Joodse raad en hoe heeft de Heere willen voorzien in hun noden. De Naam des Heeren alsmede Zijn zaak werden erdoor gediend.
Een ander droevig voorbeeld van de kerkelijke weg zien we in Kohlbrugge. Ik las pas nog een weergave van zijn onderhoud met de Hersteld Lutherse gemeente te Amsterdam. Volgens de verteller moet dat buitengewoon onheus toegegaan zijn. Hij kwam overal buiten te staan. Hij heeft vele jaren moeten leven als vergeten burger in Utrecht. Groot onrecht en smartelijk voor degene die het treft. Het is de weg van Johannes de Doper die viel onder het onrecht van Herodes. Het is de weg van Christus, Die door kerk en wereld onschuldig veroordeeld werd. Hoevelen hebben niet troost mogen ontlenen aan de weg van Christus, Die Hij gaan moest. Ze hebben gemeenschap mogen oefenen met een vernederde Christus in het geloof dat ze eenmaal zouden mogen delen in Zijn verhoging.
In de dagen van de Afscheiding ging het niet anders toe; kerkelijke wegen waren bijna altijd hobbelig en gevaarlijk. Trouwens, ik behoef niet terug te gaan naar het verleden; ook nu beleven we processen en wandelen velen op de kerkelijke weg, maar ook nu is ide weg voor velen bezaaid met mijnen en vallstrikken.
Ook nu gebeurt het onder ons dat het gaat over het levenslot van ambtsdragers. Hun gehele toekomst hangt ervan af. Allen die erbij betrokken zijn, voelen de pijn van de zaak aan. Benijd hen niet die over dergelijke zaken zich kerkelijk moeten uitspreken. Als de teerling geworpen is, en het leven zijn loop herneemt, kan het best gebeuren wat pas nog iemand tegen me zei over een dergelijke persoonlijke uitspraak: het was toch eigenlijk niet nodig geweest dat deze maatregel werd genomen.
Soms omdat de aanjagers van toen inmiddels met de noorderzon uit de gemeente vertrokken zijn.
Bewandelt u de kerkelijke weg? Dat behoort u wel te doen. We hebben als kerken en leden een roeping ten opzichte van elkaar. Ook dat is een aspect. U moet waarschuwen als er naar uw inzichten een verkeerde weg bewandeld wordt. Dat kan heilzaam zijn voor de toekomst van de kerk. We mogen ons daaraan niet onttrekken.
Maar uiteindelijk kan het zo gaan worden, dat u die weg bewandeld hebt, terwijl u niet gevorderd bent. Ja, wat blijft er dan anders over dan kerkelijke ongehoorzaamheid? Het zou kunnen gebeuren dat u die collecte dus niet meer kunt houden. De kerk of het deputaatschap zou er dan goed aan doen een alternatief project voor te stellen. Want u kunt u niet zonder meer onttrekken aan de roeping om uw gaven ten nutte van anderen gewillig en met vreugde aan te wenden. Gaat het werkelijk tegen uw geweten in, dan zal de kerk daarvoor begrip moeten hebben. Maar natuurlijk, ik hoor u al zeggen dat het lang niet altijd mogelijk is om een verantwoorde weg te vinden. De praktijk van kerkelijk freewheelen gaat schering en inslag worden, in alle hoeken van de kerk.
We concluderen dat eigenlijk het kerkverband onder druk staat. Niet zozeer bedoeld om een andere weg te zoeken of een andere kerk binnen te gaan. Daar is vooralsnog weinig heil van te verwachten. Maar ik bedoel te zeggen: het kerkverband voorziet niet (meer) in uw vragen en noden. Dat moet de kerk ter harte gaan. En dat gaat het, we zeggen het met spijt en met schuldgevoel, ook weer niet altijd. Als de plons van de zware steen in de vijver is gehoord, sluit zich het water en over enkele minuten kan niemand meer zien dat er iets gebeurd is. Er liggen zodoende heel wat stenen misschien wel op de bodem, die beter maar als een steen op de maag konden drukken. Dat is tot schuld van de kerk. Dat is nog makkelijk gezegd. Maar we moeten eigenlijk zeggen: dat strekt tot mijn en uw schuld.
De geestelijke weg, die geen tegenstelling behoeft te zijn met de kerkelijke weg, ligt gelukkig open, zoals we hierboven aangaven. Tot die geestelijke weg behoort ook de verootmoediging vanwege kerkelijke zaken die behandeld werden, maar die niet afgehandeld werden. Kerkelijke vergaderingen hebben het niet gemakkelijk. Pilatus is in dit opzicht een aangrijpende figuur op de lijdensweg van Christus. Hij kende meer hartzeer over het proces tegen de Heere Jezus dan de kerkelijk denkende hogepriester Kajafas. Hij heeft geworsteld met de zaak van deze Rechtvaardige. Hij heeft getracht buiten de zaak te blijven. Maar hij stond voor die buitengewone beslissing: voor of tegen Jezus. U kent de afloop. Maar u en ik staan ook voor die zaak. Hopelijk heeft een levend geloof u mogen leiden op de weg der zaligheid. Maar afgezien daarvan, u staat telkens weer in allerlei kerkelijke en maatschappelijke zaken voor diezelfde keus. Het gaat in alles om de zaak en de Naam van Christus. Dat maakt het leven in kerk en wereld ernstig. Want eenmaal geldt het: "In d’acht’bre Godsvergaderingen, staat God als Richter der gedingen; Hìj oordeelt over goed en kwaad in ’t midden van der goden raad”. En daar hebben we tenslotte allemaal mee te maken, nu en straks.
De toepassing: handel nooit tegen uw geweten in, ook niet als de kerk het anders beoordeelt. Laat u niet meenemen door de heersende overtuiging van iedereen. Dat geldt ook binnen de muren van onze eigen kerken. Laat u ook niet ontmoedigen door een verkeerd gebruik van de kerkelijke weg. Roep, ook al roept u in de woestijn. De Heere oordeelt over goed en kwaad. Hij kent het hart!

           
EVANGELISATIE         2006

Commissie-werk?

Bewogenheid met de ons omgevende wereld is een eerste vereiste en een heerlijke vrucht van het levende geloof. Daarom is het goed dat ook dit onderwerp in de schijnwerpers van de visitatie gesteld wordt. "Wat doet de gemeente aan evangelisatie?” Het gedicht is bekend van de rechterbuurman die vannacht is overleden, terwijl er geen woord tot zijn behoud werd gesproken.
Het is opvallend dat er in de kring van onze kerken betrekkelijk veel aandacht is voor de ons omringende wereld. Dat blijkt in de grote steden en de nieuwe wijken, waar de kerk present wil zijn. Juist dezer dagen meldde de krant dat er in het uitbreidingsgebied van de stad Utrecht (Leidse Rijn) vrijwel geen kerk te vinden is. Indertijd werd Almere ook genoemd als de stad van de toekomst, maar dan een stad zonder God. Het verschijnsel van ontkerkelijking blijft verder niet beperkt tot de steden; ieder dorp heeft er mee te maken.
Of er ook een evangelisatie-commissie is, zo wordt er doorgevraagd. Een goede vraag over een goede zaak? Niemand zal het ontkennen. Toch zit er een gevaar in zo’n commissie. U begrijpt de bedoeling van mijn opmerking. De gehele gemeente zou immers commissie moeten zijn, evangelisatie-commissie. Dan hadden we de kleine commissie niet nodig. Dus ligt er een roeping voor ieder gemeentelid. Zou ieder lid van uw gemeente per week twee mensen aanspreken inzake de eeuwige toekomst, dan zou daar al heel veel van kunnen uitgaan. Maar dat moet je wel kunnen en het gaat er dan ook al om dat we de juiste toon vinden. Het zou wel kunnen zijn dat een predikant, die ’s zondags twee preken houdt voor de gemeente, de dagen in de week maar moeilijk de zaak van God en Zijn dienst aan de orde kan stellen tegenover anderen. Dat geldt niet alleen van predikanten. Het heeft mede ook wel te maken met de geest van deze tijd. Het wordt nog geaccepteerd dat u privé gelooft in God, maar u moet de ander in zijn waarde laten. Spreek niet over het geloof in het publieke leven. Men mag de ander niets opdringen.
Ik kan me goed voorstellen dat het gesprek met de buitenwacht voor veel kerkmensen een hele opgave is. Je moet maar dagelijks omgeven worden door een groep collega’s die je maar een vreemde eend in de bijt vinden. Je moet over het WK toch wel kunnen meepraten en je mag je toch ook niet onttrekken aan een weekend vol vrijheden, dat van tijd tot tijd door de zaak wordt georganiseerd. Je moet sterk in je schoenen staan en vooral niet te lijden hebben onder een negatief zelfbeeld, dat in zo’n werksituatie alleen maar sterker wordt. Het kan anderzijds toch ook voorkomen, dat je, ondanks je kerkelijke achtergrond, geaccepteerd en gerespeceerd wordt. Dan maakt de Heere Zijn belofte waar dat het u in die ure gegeven zal worden wat u spreken zult.
persoonlijk
Ik zou er voor willen pleiten dat ieder levend lidmaat evangelisatie-minded is. Ieder zal toch iets gevoelen van de noodzaak om anderen te doen delen in het wonder van Gods genade. In mijn kinderjaren was er in Utrecht een veranderde vrouw, die met haar man juist woonde aan het einde van een buslijn. De chauffeurs hadden dan even gelegenheid hun brood op te eten of een kop koffie te drinken. Deze mevrouw Saarloos ving hen dan meermalen op en kwam in gesprek met de mannen. Zij heeft in ieder geval enkele huwelijken van buschauffeurs mogen redden. Als het jaarlijkse buurtfeest werd gehouden, werd haar woning uitgezonderd van de versieringen uit achting voor haar getuigenis. Dat is heel wat, vooral in een stad als Utrecht. Dit moet inmiddels ongeveer zestig jaar geleden zijn. Toen was de instelling van ons volk toch nog heel anders dan nu. Toen ik predikant in Utrecht was, hoorde ik eens van een gezin ook over een buurtfeest. Dat ging door tot ongeveer vier uur ’s nachts. Als dan de auto de volgende zondagmorgen werd gestart om naar de kerk te gaan, was er onbehagen bij de buurt, omdat ze daardoor gestoord werden in hun slaap. Dan is de situatie wel erg veranderd.
Nog even over Utrecht: er was in bepaalde jaren een bloeiende sociale dienst, waarbij mensen werden geholpen bijvoorbeeld bij het invullen van de belasting. Zulke diensten werden gewaardeerd en zorgde voor een sociaal gezicht van de gemeente. Men maakte er gretig gebruik van. Een bepaalde kerstsamenkomst maakte een enkeling ook nog wel mee en er kwamen soms ook wel mensen in de kerkdiensten. De gemeente deed betrekkelijk veel aan evangelisatie, maar de resultaten bleven mager. In de stad gebeurt het meer dan op een dorp dat er vreemdelingen in de kerk komen. Er wonen in de grote steden veel mensen, die juist vanwege die stad hun opvoeding langzaam maar zeker kwijt raakten. Voor zulke afgedwaalden kon een gemeente soms een haven zijn, als men door de jaren heen toch weer zocht naar de wortels van de kerkelijke opvoeding. Maar u moet toch de problemen niet onderschatten, als mensen uit de wereld in de kerk komen en een tijdlang toenadering zoeken. Ik zou meerdere voorbeelden kunnen noemen van mensen die, eenmaal in de gemeente aangeland, later terugvielen in oude kwalen of bij wie bleek dat het echte probleemmensen waren, waar een gemeente niet deskundig mee om kan gaan. Drankverslaafden, psychiatrische patiënten…hoe kan een gemeente deze mensen op de juist manier opvangen? De kerk in de wereld: het blijft een moeilijk onderwerp. Dat kunnen we ook al lezen in de Bijbel. Denk aan de zeven gemeenten. Ook toen vervolging en verguizing. Sterken weerstanden in onze tijd; een persoonlijke inzet is noodzaak.
indirect
Maar de roeping ligt er en hoe leggen we dat nu aan? Het begrip "laagdrempelig” is in de mode geraakt. Niet alleen in Amsterdam, maar bijna overal worden in die sfeer diensten gehouden. Vooral laagdrempelig. U begrijpt inmiddels wat het inhoudt: geen hoogkerkelijke vormen, geen eigen stijl die de mensen afschrikt, geen apart kerkelijk woordgebruik, dat onbekend is, geen afwijkende snit inzake kleding en mode; nee, we worden opgewekt een tegemoetkomende houding aan te nemen tegenover de gasten uit de wereld.
Wij moeten onze grote twijfels echter hebben bij dergelijke aanraders. Letterlijk kan het in riviergebieden wel gebeuren dat men juist de drempels verhoogt om het wassende water buiten de deur te houden. Lage drempels zijn  lang niet altijd goed, integendeel; dat geldt echt ook in geestelijk opzicht.
Ik heb mijn ernstige twijfels als de kerk zich in allerlei bochten gaat wringen om de wereld te bereiken. Ds. Heerma moet eens gezegd hebben: als de wereld kerks wordt, wordt de kerk werelds. Sterke betrokkenheid op de wereld kan soms reeds een beïnvloeding door de wereld verraden.
Laat de kerk gewoon maar kerk zijn. Leef maar als kerk in deze wereld. Zonder halsbrekende toeren. Allereerst omdat we hebben te bewaren wat we hebben. De bede luidt: bewaar (!) en vermeerder Uw kerk. Heeft ook de Heere Jezus zo in het Hogepriesterlijke gebed niet gebeden voor de Zijnen? Meermalen spreekt ook Hij over de bewaring van de kerk in dat gebed (Joh.17:6,11,12). De Kerk ìs in haar wezen een stad op een berg, een licht op de kandelaar. Daar behoeft ze in zekere zin niets voor te doen. Het ligt in haar wezen opgesloten. Daar ligt ook de werving. Maar vergeet toch vooral niet dat onze eerste roeping is: blijven wie we zijn. Hoezeer waarschuwt de Heere alom tegen een van binnenuit voortvretend verval (Galaten, Hebreën, de zeven gemeenten). Er spreekt geestelijke gearriveerdheid uit als men meent er nu nog maar alleen voor de wereld te zijn als enige roeping. We hebben binnenshuis genoeg te stellen.
Breng juist drempels aan, tegen de invloeden vanuit de wereld, tegen de dwaalleer, tegen de vorst der duisternis en de geest der eeuw. Gaat uit het midden van haar, zegt Gods Woord.
Maar hoe dan met onze roeping naar de wereld toe? Deze komt juist dan het best tot haar recht. Als de kerk werkelijk Kèrk is, dan gaat er iets bijzonders van uit. Dan schijnt de kaars en verlicht ze allen die in het huis zijn. Dan zullen tien mannen uit de heidenen grijpen, ja de slip grijpen van een Joods man, zeggende: Wij zullen met u gaan want wij hebben gehoord dat God met ulieden is (Zach.8:23). Dan is de kerk een licht in de wereld, schijnend temidden van een krom en verdraaid geslacht (Filip.2:15). De kerk zal, als zij zichzelf zuiver en ongeschonden bewaart, indruk maken op de wereld. Ik doel op geestelijke zuiverheid, ook morele zuiverheid vanuit de wet Gods; ook zuiver in het isolement. Want vanuit het OT is het ook duidelijk dat Israel alleen moest wonen. Bileam zei het al. De grote verzoeking voor het volk was dat ze zich zouden vermengen met de heidenen. Deze moesten door Israel verdreven worden uit de bezitting. We lezen in Jozua 23:13: "Weet voorzeker, dat de HEERE, uw God, niet voortvaren zal deze volken van voor uw aangezicht te verdrijven; maar zij zullen ulieden zijn tot een strik, en tot een net, en tot een gesel aan uw zijden, en tot doornen in uw ogen, totdat gij omkomt van dit goede land, hetwelk u de HEERE, uw God, gegeven heeft”.
Zo gebeurt het ook nu dat christenen op de werkvloer worden bevraagd op hun gedrag. Ze doen dingen nìet en ze doen dingen wèl. De a.s. WK-rage kan een goede proef zijn. Maar zeker, dat is wel moeilijk en zwaar. Dat kan alleen als we de Heere mogen kennen en ook dan zijn er obstakels genoeg. Maar de Heere heeft het gezegd dat de poorten der hel Zijn gemeente niet zullen overweldigen. Hij heeft getuigt dat Hij, de Heere Jezus, met hen is tot aan de voleinding der wereld. Dat gedrag zal opvallen en aandacht trekken. Dan zal in vervulling gaan, waartoe Petrus reeds heeft opgeroepen, namelijk dat de kerk altijd bereid moet zijn tot verantwoording aan een iegelijk die haar rekenschap afeist van de hoop die in haar is (1 Petrus 3:15).
De wereld gaat dat vragen aan de kerk. Als de kerk haar identiteit reeds kwijt is, zal de wereld niet naar de kerk vragen, omdat ze dan niets meer over heeft. Dan wordt de kerk misschien wel als halfslachtig afgedankt door de wereld. Maar als de kerk iets van Christus toont, zoals gebeurde in Antiochië, dan zal de wereld hen christenen noemen en dat houdt meer in dan een naam. Als de kerk Zijn zalving deelachtig is, dan trekt zij aandacht, en de wereld zal vragen naar de kern van dat wonder. Dat lijkt me evangelisatie, indirecte evangelisatie.
Maar kunnen we dat wel, u en ik? Nee, de kaars, zo deze al brandt, walmt te vaak en de vlaswiek rookt slechts…. De vurige pijlen treffen doel en er lijkt soms niets meer te zien van de kerk als een mast op de top van een berg en een banier op een heuvel. Een nachthutje in de komkommerhof. Maar de Heere zal toch dezulken niet verbreken en uitdoven. Vrees niet, gij klein kuddeke, want het is Uws Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven. Zie dan op Hem. De Geest van Pinksteren biedt uitkomst. Naar Zijn volheid mogen we uitzien. De vrouw uit Openbaringen heeft betekenis voor de gehele kosmos. En zo zingen we van de Filistijn, de Tyrier en de Moren, die binnen de Godsstad zijn voortgebracht.
           

OPENBARE BELIJDENIS  (1)        2006

In dit voorjaar zullen in veel gemeenten jongeren openbare belijdenis des geloofs afleggen. Het formulier voor de kerkvisitatie stelt daarover ook een vraag. Daarin worden vooral  de motieven genoemd die leiden tot het doen van belijdenis. De vraag is rustig gesteld. Het verband met het Heilig Avondmaal blijft hier ongenoemd. In dit artikel wil ik de kerkordelijke achtergrond met u bezien.
aarzelingen
In art. 61 van de Kerkorde, waar vanuit het Avondmaal gesproken wordt over de belijdenis des geloofs, vinden we meer over het karakter van de openbare belijdenis. Deze belijdenis vindt overigens plaats overeenkomstig de regeling van de plaatselijke kerk, zo staat er. Niet geheel duidelijk is wat hiermee bedoeld wordt. Ziet het ook op verschil van opvatting inzake belijdenis doen? Het laat zich vermoeden. Wel spreekt ook de Kerkorde duidelijk over belijdenis des gelóófs.
In een drietal later toegevoegde uitspraken wordt ingegaan op de tweeërlei opvatting, die in verschillende kerken en gemeenten bestaat over belijdenis des geloofs en belijdenis der waarheid. Dit laatste wordt in art. 61 sub 1 wel wat makkelijk aangeduid als het van buiten leren van enige waarheden. Misschien zouden we nu deze bepaling uit 1836 toch wat anders formuleren. Er zijn niet zoveel catechisanten meer die waarheden van buiten leren, laat staan teksten in hun gedachten inprenten. Wie catechiseert, weet dat dit van buiten leren al de grootst mogelijke moeite kost. Verder moet ik zeggen dat ik persoonlijk in mijn gang door de kerken zelden aspirant- belijdeniscatechisanten ben tegen gekomen, die zuiver alleen maar wat verstandelijke kennis verzamelden. In die zin komt belijdenis der waarheid, als zijnde louter een uitgesproken historisch geloof, onder ons vrijwel niet voor. In gemeenten waar men aarzelt over het verband tussen belijdenis en een levend geloof, heb ik veel mensen aangetroffen die met ernst de zaken trachtten te beleven. Ik denk zelfs dat in gemeenten die misschien neigen naar de opvatting van belijdenis des geloofs in de zin van belijdenis van het objektieve geloof (fides quae), de verbondenheid met de kerk en het geloof doorgaans duidelijk blijkt, terwijl zeer hoogkerkelijke opvattingen niet persé mensen binden aan een trouw en volhardend leven.
Want de vraag laat zich niet onderdrukken hoe nu feitelijk het verband gezien moet worden tussen openbare belijdenis en het gaan aan het Avondmaal. Concreet: wat verstaan we onder "geloof” als het gaat over belijdenis des geloofs. Onze jonge mensen worstelen met deze vraag. Zij beseffen enerzijds de noodzaak van belijdenis doen en tegelijk spreken zij grote terughoudendheid uit inzake het persoonlijke geloof (fides qua) en de zekerheid daarvan. Velen zijn in verlegenheid over de mate waarin zij kennis van hun zonde en schuld bij zichzelf waarnemen. Ook wordt beseft dat de kennis van Christus een geschonken genade is, niet uit de mens af te leiden. Vanzelfsprekend is men ook voorzichtig als gevraagd wordt naar godvruchtige levenswandel in deze moeilijke tijden. Althans, deze jongeren zijn er gelukkig en het zijn niet de minste leden van de gemeente. Hoe gaan wij met hen om? Hoe spreken we met hen over de Avondmaalsgang? Trouwens, kunnen wij wel onderscheiden hoe deze dingen beleefd worden in het hart van de jeugd?
Hier geldt wat de Heere Jezus Zelf heeft geleerd inzake de twee zonen, die moesten arbeiden in de wijngaard. Op het bevel van de vader antwoordt de ene welgezind: "Ik ga, heer!” en hij ging niet. Er staat eigenlijk: "Ik (wel), heer”. Hij zei dat zo omdat zijn broer eerst had gezegd: "Ik wil niet”. Hier waaarschuwt de Zaligmaker ons Zelf voor een al te veel vertrouwen op menselijke gezindheid en goedbedoelde voornemens. Onze tijd mag daar best van leren. Voorheen werden allerlei voornemens niet direct geijkt als uitingen van geestelijk leven. Er staat immers van veel goede voornemens: "Van toen af gingen velen Zijner discipelen terug en wandelen niet meer met Hem” (Joh.6:66). Als jongeren eerlijk worstelen met de vraag naar de echtheid van hun geloof, moeten we hun verlegenheid serieus nemen en deze niet trachten weg te nemen met allerlei algemeenheden, zeker niet met een vorm van al te goedkope genade. Velen ook in onze tijd deden belijdenis van hun geloof, maar velen ook helaas stelden later teleur. Tot verdriet van de catecheet en de gemeente. Daarnaast zal geen belijdeniscatechisant zonder meer zeggen: Ik wil niet, maar deze herkent in eigen hart en leven wel de neiging daartoe. En dat geeft verlegenheid. Deze gelijkenis maakt ons heel voorzichtig, ook als we spreken over belijdenis doen.
leiding
De Synode van 1950 spreekt nogal nadrukkelijk over het onlosmakelijke verband tussen belijdenis doen van het geloof en belijdenis doen van de waarheid. "Zij (de Synode) dringt er bij de kerken ten ernstigste op aan dat beleefd worde het onlosmakelijk verband tussen het afleggen van belijdenis des geloofs en het gebruik der sacramenten” (art. 61 sub 3).
Deze woorden geven heel juist aan dat er naar het allerbeste gestreefd moet worden en dat we geen opening geven aan een kerkelijk fiat op een onbekeerd leven. Zouden we de zaken anders stellen dan zou dat gebeuren: dan geeft de kerk aan het ongeloof een kerkelijke en legitieme plaats.
Het zijn echter twee zaken als we spreken over de noodzaak van oprecht geloof èn over de veronderstelling van dat geloof. Men kan uit een zo geladen zin makkelijk besluiten tot een veronderstelling, dat het nu ook wel zo zal zijn. Zo ontstaat een Avondmaalspraktijk die zorgen baart, omdat er dan sprake is van het bekende automatisme. De noodzakelijkheid van oprecht geloof, uitgesproken door de Synode van 1950, nemen we over, maar niet de daaruit onbedoelde voortgekomen Avondmaalspraktijk in veel gemeenten.
De bepaling uit 1913 geeft toch iets meer inzake de praktijk van openbare geloofsbelijdenis: "De Synode spreekt uit dat op grond van Gods Woord en de belijdenisgeschriften van de kerk een levend geloof als eis van God bij het afleggen van geloofsbelijdenis gevorderd moet worden. Zij erkent nochtans dat de mens niet kan zien wat in het hart van de belijder voor God is, zodat de kerk niet meer van de belijder eist dan wat de mond belijdt, indien het leven zulks niet tegenspreekt” (art. 61 sub 2). De voorzichtige vraag mag wel gesteld worden of de bepaling sub 3 (1950, zie boven) na de uitspraak van 1913, wel strikt nodig was?
Het zal gebeurd zijn in onze kerken, dat de wettige eis geleid heeft tot een veronderstelling van wat geëist wordt. Terecht is wel opgemerkt dat de veronderstelde wedergeboorte onder ons wordt gemeden en hoe is daar in het verleden tegen gewaarschuwd, terwijl het verondersteld geloof naderhand is binnengehaald. Onze jeugd zal ermee gebaat zijn als we hen niet overvragen. Erkennen we ten volle in eerlijke zelfkennis de realiteit van de geestelijke worstelingen en de grote verlegenheid  die veler deel is. Als deze worsteling er niet is (Ik ga, heer!), dan is dat zelfs een ernstig tekort.
De Synode van 1913 heeft duidelijk leiding gegeven temidden van de vele vragen die in het hart leven. Kerkenraden hebben de plicht om de catechisanten voor de eis van Godswege te stellen. Met minder kan het niet. Maar welke eis stellen we dan? De mate van het geloof kan verschillend onder woorden gebracht worden. Het is een teer werk om het geringste niet te beschadigen en tegelijk te wijzen op hetgeen er nog meer te verkrijgen is. Juist in de verlegenheid kan te meer het werk van de drieënige God worden voorgesteld zoals dat in de beloften van het evangelie naar voren komt. De eis te stellen betekent echter niet dat we jongeren op valse gronden het ware geloof aanpraten. Leg niemand haastig de handen op, zo klinkt het vermaan van de apostel Paulus. n
Voor hen die zich herkennen in de persoonlijke vragen die zich hier voordoen, zou ik graag willen wijzen op de kamerling uit Hand. 8.
Op zijn vraag om gedoopt te worden stelt Filippus de nadrukkelijke eis: "Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd”. Plaats de jeugd (of de oudere, want het gaat hier feitelijk om ieder) voor deze strikte eis en de vragen vermenigvuldigen zich. Hoe kan ik weten van ganser harte te geloven? Filippus echter stelt deze eis niet, maar het is het bevel van de Heere Zelf. In plaats hiervan mag geen belijdenis der waarheid erkend worden. Het eigen hart kan zo verdeeld lijken; daarom bidden we om een verenigd hart. Had Filippus niet beter kunnen zeggen: de begeerte is genoeg, of een klein beginsel is ook al waar; hij had ook kunnen vragen naar de kennis der waarheid. Maar nee, hij hangt de ruif heel hoog en hij stelt strikte en bijna onmogelijke eisen. Het is eerlijk om het zo te doen.
Het antwoord daarentegen sluit niet aan op de vraag. De kamerling spreekt in zijn antwoord niet zozeer over de echtheid van zijn geloof, maar wel over de echtheid van de Godheid van Christus. Dus geen antwoord: ik geloof het echt wel. Hij gaat niet tenvolle in op de vraag van Filippus. Hij werpt zich in zijn verlegenheid op de Heere Jezus. In Hem ligt alle echtheid en volkomenheid gegeven. Hoewel dan de kamerling niet strikt antwoordt, neemt Filippus dit antwoord wel over.
Heel mooi komt dit ook uit in het gesprek tussen de Heere Jezus en de vader van de maanzieke knaap. De man vraagt: "Zo Gij iets kunt….”. Daarop wijst de Heere deze man op zijn eigen geloof. "Zo gij kunt geloven, alle dingen zijn mogelijk degene die gelooft”. Er is ook een andere sprekende vertaling: "Wat betreft het –zo Gij iets kunt….-, alle dingen zijn mogelijk degene die gelooft (Mark. 9:23). De Heere stelt Zijn almacht buiten en boven elke discussie, maar hij stelt de man voor de noodzaak van het geloof in zijn hart. Dat persoonlijk geloof is onmisbaar. Zo zullen we het ook tegen de catechisanten mogen en moeten zeggen. Je kunt ervoor terugschrikken. Als het van jouw geloof moet afhangen, zeg je, dan is er geen hoop.
De man spreekt daarop de bekende woorden uit: "Ik geloof, kom mijn ongelovigheid te hulp”. Geen sluitend antwoord op de gestelde vraag. De man erkent dat hij de toonhoogte van de vraag van Christus niet bereikt.
Toch, en dat is hier een groot wonder, de Heere aanvaardt dit antwoord. De Heere erkent zijn verdeelde hart tòch als worstelend om en met het ware geloof. De Heere legt het accent niet op het ongeloof, maar hij heeft gehoord van het ware geloof, hoe bestreden ook. Is het zo ook bij ons? In dat licht kunnen we belijdenis doen. Er wordt een eerlijk antwoord gevraagd. Je kunt niet antwoorden op de belijdenisvragen in de kerk: Ja, maar… Alleen het jawoord (ik geloof) is wettig. Het ongeloof, hoe sterk ook, heerst niet over het geloof, maar het omgekeerde is het geval. "Zo ik niet had geloofd….”. Zo was het bij die vader, hoe is het bij ons?
           
OPENBARE BELIJDENIS (2)

De vorige maal heb ik in een eerste artikel geschreven over het doen van geloofsbelijdenis in het licht van de Kerkorde. Ik wil nu nog enkele accenten aanbrengen op de geloofsbelijdenis in het algemeen en het karakter ervan.
Er bestaan binnen de Gereformeerde Gezindte twee opvattingen over het belijdenis doen. Men spreekt over belijdenis der waarheid en daarnaast van belijdenis des geloofs. Ik heb als mijn indruk weergegeven dat belijdenis der waarheid zonder meer in die vorm onder ons in onze kerken niet of nauwelijks voorkomt. Belijdenis doen van de waarheid wordt verklaard vanuit een historisch geloof. Men verklaart in te stemmen met de waarheid van Gods Woord; men verklaart Gods Woord voor de waarheid te houden. Het persoonlijke geloof blijft daarbij buiten beeld. Er wordt geen uitspraak gedaan over het hart van de belijder.
Motieven voor deze visie zullen zijn dat niet ieder kerklid zo maar kan zeggen dat hij het zaligmakend geloof bezit. Men kan dat als kerk niet eisen. Deze eis komt alleen God toe. Verder gaat men hierbij uit van de realiteit van het historisch geloof. Men beschouwt de kerk feitelijk ook als een vereniging, waarvan men door vrije keuze lid kan worden.
Wij menen echter dat de kerk mag eisen, wat de Heere eist. Ja, de kerk moet dat zelfs verlangen. Het bevel van bekering en geloof vinden we zowel in Gods Woord (Mark.1:15) alsook in de Belijdenis (DL. II,5). Maar mag de kerk het vorderen op een bepaalde leeftijd, bijvoorbeeld in de jeugd? De kerk moet het zelfs ten alllen tijde in het heden vragen van de hoorders. Juist het nalaten van de eis is niet zonder gevaar; men ontkent daardoor de schuld van het ongeloof. Maar let wel: de eis tot geloof is niet hetzelfde als de veronderstelling van het geloof. In de Gereformeerde kerken gebeurde dat in sterke mate. Daarvan moeten wij ons wel onderscheiden. Wij mogen wel ieder houden aan zijn belijdenis en we spreken daar de belijdende leden op aan, maar we verklaren niet en we gaan er ook niet van uit dat een afgelegde belijdenis nu ook zonder meer een bewijs is van genade. Veel belijders zijn later teruggevallen in de wereld en de zonde (Matth.7:21-23).
En hoe staat het dan met het historisch geloof? We kennen allen deze aanduiding. De Schriftgeleerden kenden de inhoud van de Bijbel, toen ze Bethlehem aanwezen als de plaats van Jezus’ geboorte; men kan dit natuurlijk geen geloof in de eigenlijke zin noemen. Wel geloven de duivelen ook, sidderend, maar voor hen bestaat geen vergeving. Hun geloof is geen geloof. Geloof zonder genade en zonder de bediening van de Heilige Geest, kan geen volwaardig geloof genoemd worden. Het zou goed zijn de historisch gelovigen ervan te overtuigen, dat zij geen echt geloof hechten aan de Schrift.
Paulus verbindt inzake het geloof hart en mond: "Indien gij met uw mond zult belijden de Heere Jezus en met uw hart zult geloven dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zo zult gij zalig worden” (Rom.10:9).
De belijdenis des geloofs vinden we reeds terug in Gods Woord. De kamerling sprak zijn geloofsbelijdenis uit en werd daarna gedoopt. Toen de kinderdoop ingang vond, kwam de betekenis van de geloofsbelijdenis op. Men werd daardoor bewust lid van de gemeente. Men verkreeg daardoor ook toegang tot het Heilig Avondmaal.
Veel belijdeniscatechisanten onder ons zullen worstelen met de vragen rond het Avondmaal. Dit geldt van de een meer als van de ander. Hoe leggen we dit verband? Het is inderdaad zo, dat onze vaderen een nauw verband legden tussen belijdenis en Avondmaal.
Toen echter de kerk al meer volkskerk werd, hetgeen reeds gebeurde in de loop van de zestiende eeuw, werd het moeilijker voor de kerk om het zuiver karakter van geloofsbelijdenis en Avondmaal te handhaven, zo merkt Bouwman op. Er ontstond strijd en verschil van gevoelen over deze vragen. Er waren er die stelden dat een onergerlijk leven, alhoewel zonder genade, geen belemmering was voor het deelnemen aan het H. Avondmaal. Men bestreed hiermee de Labadie, die op zijn wijze de wedergeboorte sterk accentueerde als voorwaarde voor het Heilig Avondmaal. Hij stelde dus dat geloof en wedergeboorte zeer kennelijk en duidelijk moesten openbaar worden bij de Avondmaalgangers. En juist daartegenover kwam, ook weer volgens H. Bouwman, de mening op, dat uiterlijke instemming met de belijdenis reeds genoeg was om toegang te hebben tot het Avondmaal.
In het voetspoor van de Labadie vroeg men soms aan hen die belijdenis wilden doen, een duidelijk verslag van hun bekering. Voetius wees deze eis in haar gestrengheid af, omdat iemands verleden soms wel veel reden tot schaamte gaf en ook omdat zo’n verhaal van de bekering nog geen bewijs is van de echtheid van het geloof.
We zien dan dat er in de geschiedenis der kerk spanningen geleefd hebben. Er was een de Labadie, die zeer minutieus en onderzoekend het hart als het ware op tafel wilde hebben en daarnaast waren er anderen, die iedere belijder aan het Avondmaal wilden zien.
Hoe moeten we hierover oordelen? Laten we ons houden aan de Catechismus, die het bekende antwoord geeft betreffende de toelating tot het Avondmaal. Daar wordt een levend geloof gevraagd. U zult begrijpen waar de schoen wringt. Een schuchter mensenkind durft zich deze vereisten niet toe te rekenen. Om de nauwe band tussen belijdenis en Avondmaal vast te houden, zijn er in het Noorden gemeenten (geweest), die de wacht betrokken bij de openbare belijdenis. Deze vond niet plaats als afsluiting van de catechisatie, maar men kwam ertoe, wanneer men kennelijk in de ruimte van het geloof was gesteld. Wie hierover leest, komt onder de indruk van de schoonheid van dergelijke krachtige persoonlijke getuigenissen. Soms deden hoogbejaarden nog belijdenis. Het was aan geen leeftijd gebonden. Dit gebruik had ongetwijfeld rijkdom en kracht in zich. Maar er zijn ook wel bezwaren tegen in te brengen. Vanouds werd in het verleden de belijdenis altijd gezien als een afsluiting van de catechisatie. En hoe moest het dan als doopleden of ongedoopten kinderen kregen? Konden hun kinderen gedoopt worden? Dat gebeurt wel als het gaat over doopleden, die hun kinderen willen laten dopen. Ongedoopten konden hun kinderen niet zonder meer laten dopen. Waren dit dan nog wel kinderen des verbonds?
Buiten het Noorden werd in onze kerken de eis gesteld dat men belijdenis moest hebben afgelegd, aleer men de kinderen wilde laten dopen. Dat is toch wel een terechte voorwaarde. Zo wordt gebouwd aan een geordend kerkelijk leven. Zo wordt de jeugd geleerd zonder uitstel de eis van het bekering en geloof onder de ogen te zien. Maar het brengt de aspirant-belijders wel in een onmogelijk, inderdaad een onmogelijk parket. Men moet belijdenis des geloofs aflegggen en men kan het niet, men wil het niet. Ik denk dat op deze manier de belijdenis der waarheid hier en daar haar kansen heeft gekregen. Is er geen waar en zeker geloof, dan vragen we maar een uiterlijke belijdenis. En in dat geval wordt de weg naar het Avondmaal langer en moeilijker en moet eigenlijk de wacht betrokken gaan worden bij de Avondmaalstafel.
Ik heb zelf heel verschillende Avondmaalspraktijken in mijn vorige gemeenten meegemaakt; en dan heb ik persoonlijk het meest vrede met de gedachte dat er geen automatische band gelegd wordt tussen belijdenis en Avondmaal. Geen logische constructie, noch aan de ene kant, noch aan de andere kant. Allereerst vanuit de gedachte dat later veel belijders blijken buiten het geloof te staan. Velen gingen terug, zoals ook de Heere Jezus moest meemaken. In een gemeente met een zeker volkskerk-karakter kan dit verval bij een zeer hoog percentage achteraf toeslaan. Dat make ons temeer voorzichtig om de indruk te wekken dat jonge belijders allen ware gelovigen zijn. Als we eerlijk zijn, moeten we erkennen dat deze praktijk binnen onze kerken wel leeft. Belijder, Avondmaalganger, hemelganger. We zijn niet Rooms, waar men gelooft dat uitwendige handelingen genade bewerken, zoals de deelname aan de mis. Het is dan ook niet vanuit de geschiedenis hard te maken dat bij de geloofsbelijdenis de belofte bindnend wordt gevraagd om deel te nemen aan het Avondmaal. Dat gebeurt wel in gevallen van de volwassendoop en ook dan kan het een zeer zware eis zijn.
Maar ook in die gevallen waarin we met blijdschap mogen vernemen van belijdeniscatechisanten, dat zij een oprechte begeerte uitspreken naar de kennis van de Heere Jezus en dat zij de kenmerken van een oprechte keuze vertonen, is er tijd en voortgang nodig om de weg naar het Avondmaal te kunnen gaan.
Jonge mensen kunnen een vast voornemen uitspreken, om de Heere te dienen, zodat de onberouwelijke keus in hun leven in principe is gedaan. Maar dat gaat nog lang niet altijd samen met een onderscheiden kennis aangaande het lichaam des Heeren. Het is niet te ontkennen dat er een hecht verband bestaat tussen belijdenis en Avondmaal. Maar in de voortgang van het geestelijk leven kan het nog ruim tijd vragen aleer men enigermate verstaat de volheid die er is in Christus Jezus. Zijn Persoon kan nog zo verborgen zijn. Paulus wist ervan dat het de Heere had behaagd Zijn Zoon in hem te openbaren. Daarom kan het niet goed zijn om jonge mensen te drijven naar het Avondmaal. Drijf hen wel tot Christus, en als dat vrucht heeft mogen hebben, dan ontsluit zich als vanzelf de weg naar de tafel des Heeren.
Vanuit de liefde van Christus mogen we trachten als voorganger en gemeente onze jongeren jaloers te maken op de rijkdom die er bij de Heere is. Deze rijkdom mag, als het goed is, afstralen van het Avondmaal. Maar het gebeurt helaas lang niet altijd, al zou het zo moeten zijn. Als de gemeente de liefde van Christus vertoont, zal dat doorwerken naar de jeugd. Dan mogen we onze jongeren opwekken om in de Avondmaalsgang opnieuw belijdenis te doen van het geloof in Christus. Maar dat kan alleen de Heilige Geest bewerken. Iedere prediker zal me toestemmen dat het lokken van de lammeren op afstand soms maar weinig resultaat lijkt te hebben, terwijl allerlei ontdekkende en afmanende signalen juist hen treffen, voor wie deze niet bestemd zijn.
We mogen geen pleit voeren voor een rust buiten Christus en buiten het Avondmaal. Wie iets van Hem kent, zal begeren Hem daar te ontmoeten. Maar laat het zijn op Gods tijd en spontaan vanuit het persoonlijke geloof, dat gewerkt is door Gods Geest. "Hij zal leiden het zacht gemoed, in het effen recht des Heeren”. Ons gebed mag zijn: "Trek ons, wij zullen u nalopen”. Die hernieuwde belijdenis hebben wij allemaal nodig.
En hiermee heb ik tegelijk getracht aan te geven dat de vragen van Voetius juist en goed afgestemd zijn op de praktijk van het kerkelijke en geestelijke leven.
          

KERKVISITATIE         2006

Zo noemen we de dienst van de classis aan haar lidkerken, waarin de classis opzicht uitoefent en raad geeft in voorkomende gevallen.
Art. 44 van onze Kerkorde stelt hiertoe de verplichting. Jaarlijks zullen twee broeders, meestal predikanten, enkele gemeenten bezoeken. U kunt het ieder jaar horen afkondigen vanaf de kansel dat op een bepaalde datum de classis de kerkenraad zal visiteren. Bent u lid van de kerken, dan hebt u eventueel gelegenheid om de betreffende vergadering te bezoeken, indien u een dringende zaak daartoe hebt. Op deze wijze oefent de classis, in feite dus het kerkverband, toezicht uit op de participerende gemeenten.
Het is van belang dat dit gebeurt. Het is tegelijk ook belangrijk, dat u als lid weet wat dit betekent.
Er is een lijst met heel veel vragen opgesteld, waarin de broeders van de classis informeren naar de stand van zaken in een gemeente. Het gehele gemeentelijke leven komt aan de orde. Niet alleen de kerkelijke organisatie, maar vooral ook de geestelijke aspecten van het gemeenteleven. Het lijkt me om die reden goed, dat ik in de komende maanden u meeneem naar enkele zeer wezenlijke vragen, die bij gelegenheid van de visitatie gesteld worden.
Klein Azië
Ik wil eerst iets schrijven over de visitatie zelf. Gods Woord geeft aanleiding om als kerken gestalte te geven aan het onderlinge meeleven. Vooral de pastorale brieven, geschreven door Paulus aan Timotheus en Titus bevatten heel veel ambtelijke regels en aanraders voor de gemeenten van die tijd. Maar vooral de brieven vanuit de hemel, door Christus Zèlf geschreven aan de zeven gemeenten van Klein Azië, bevatten scherpe diagnoses en vriendelijke raadgevingen aan het adres van de gemeenten. In deze brieven zouden we modellen kunnen aantreffen voor een kerkvisitatie. Om welke zaken gaat het? Hoe is niet alleen een classis, maar vooral de Koning der Kerk betrokken bij de gemeenten? In deze brieven vinden we een duidelijke beschrijving van de strijd die een gemeente te voeren heeft, maar ook komen daarna aan de orde vermaningen en vertroostingen, alsook beloften en bedreigingen.
Er blijkt dan een groot verschil te zijn tussen het opzicht van Christus over Zijn gemeenten enerzijds en het meeleven van een classis anderzijds.
De Heere Jezus kent ten volle de situatie in Zijn Kerk en Hij spreekt ook met het hoogste gezag. Ons visiteren komt niet verder dan Bijbels vermaan en geestelijke bijstand, waarbij de stellige toon uit Openbaringen grotendeels ontbreekt. Ons spreken is slechts een afgeleid spreken, ook al kan het van grote betekenis zijn.
Ik heb vaak de behoefte gevoeld bij mijzelf aan een brief vanuit de hemel, geschreven aan de gemeente waartoe ik behoor. Natuurlijk besef ik dat dat op die manier niet gebeuren zal en gebeuren kan. Maar ik vermoed dat elke dienaar des Woords er zeer mee gebaat zou zijn als hij eens precies wist hoe de geestelijke stand van zaken in zijn gemeente is. We zullen als ambtsdragers worstelen met de vraag hoe de Heere onze gemeente en dus ook onze arbeid, beoordeelt.
In breder verband geldt dat ook. Hoe is de werkelijke beoordeling van de toestand in de wereld of in ons land? Hoe denkt de hemel over onze kerken in het meervoud?
Hebt u als lezer van ons blad en tevens als lid van een plaatselijke gemeente er enig vermoeden van hoe de Heere uw gemeente beoordeelt? Dat oordeel ligt er en het is bij God bekend. Het onderzoekrapport over uw en mijn gemeente bestaat in volle realiteit. Als het goed is, zullen ook wij, leden van een gemeente, de belangen van die gemeente dragen op ons hart.
Het is daarbij nogal een verschil of mijn gemeente Laodicea is of Smyrna gelijkt. De prediking krijgt daardoor een geheel ander karakter. De hoofdzaak is wel gelijk, maar de accenten liggen dan wel heel anders. En de prediking is toch concreet gericht op de situatie in die en die bepaalde gemeente.
Kerk
Je hoort vaak zeggen: Het is overal wat; hier vind je wat en daar laat je wat. Er ligt een stukje waarheid in die benadering. We scheren dan alle gemeenten wel over één kam. We zijn allemaal van dezelfde lap gescheurd.
Misschien hebben de mensen in Klein Azië ook wel een soortgelijk generaliserend oordeel over hun gemeenten gehad. Maar op die manier blijven de zaken wel erg onduidelijk. De preken zouden op die manier wel eens te hoog kunnen blijven zweven. Ze worden niet concreet en persoonlijk toegepast.
Aan dat persoonlijk toegespitste spreken bestaat onder ons wel behoefte. Ook Gods Woord geeft daar sterke aanleiding toe. Ezechiël spreekt van het zwakke, het kranke, het verlorene, het gebrokene, het weggedrevene en het sterke en vette. Het zou leerzaam zijn over deze categorieën eens na te denken. Paulus spreekt tegenover de Thessalonicenzen over de ongeregelden, de kleinmoedigen en de zwakken. Er is dus tussen de leden van een gemeente een groot onderscheid. Dat onderscheid behoort dan ook uit te komen in de prediking.
Zo is er echter ook een groot onderscheid tussen de gemeenten in onze tijd. Er zijn gemeenten in deze dagen en in onze eigen kring bekend, waarvoor vele dienaren des Woords wel een zekere zwak hadden. Dit vanuit de ervaring die we op de kansel hebben over de betrokkenheid van een gemeente en het luistergedrag. Daartegenover waren of zijn er ook wel andere plaatsen, die niet zo’n beste naam hebben, al zou ik van de laatste soort geen directe voorbeelden weten.
kerken
De vraag is van belang: Hoe zou de grote Kervisitator denken over mìjn gemeente?
Een deel van mijn lezers zal misschien spelen met de gedachte dat zijn of haar gemeente een Laodicea-gemeente is. We zullen in deze dagen allen wel zekere trekken herkennen uit die gemeente. Er lopen lijnen vanuit Laodicea naar onze tijd.
Dit heeft te maken met het algemeen karakter van onze tijd. Er bestaat een uitleg die ervan uitgaat dat elke gemeente van die zeven een periode uit de kerkgeschiedenis voorstelt. Wij zouden dan leven in het Laodicea-tijdperk. We propageren deze opvatting zeker niet, want daardoor gaat het specifiek eigene weer grotendeels verloren.
Er ligt echter wel een kern in. Maar tegelijkertijd zou het ook kunnen dat wij de geest van de gemeente van Efeze uitademen. Bedenken we dan echter wel dat deze hemelse visie een heel ander karakter heeft dan een vriendelijk gesprek tijdens een visitatie onder ons. Wat zou het diep ernstig zijn, als uw of mijn gemeente de trekken vertoont van Laodicea? In dat geval staat het oordeel voor de deur. Of er zou nog bekering kunnen ontstaan, maar deze komt juist tot stand op een diep ontdekkende en een werkelijk hartverscheurende inventarisatie van de geestelijke balans. Stellen we de diagnose niet echt eerlijk, dan schieten de preken hun doel voorbij. Heel veel preken bevatten slechts algemeenheden. Dat was niet het geval met de preek die Edwards hield in zijn gemeente, een preek, die de aanleiding was voor een grote opwekking.
Ik geef maar een voorbeeld. De gedachte is algemeen en veel voorkomend, dat altijd en overal de beloften van het volle evangelie gepreekt moeten worden. Maar de brief aan Laodicea geeft een heel andere "preekschets” ten beste. Daarin gaat het dan toch vooral om het diep ernstige oordeel over het verval in Laodicea. In Laodicea zou een enigermate eenzijdige belofteprediking een slag in de lucht zijn. Zo zou het kunnen zijn met veel preken uit onze tijd. Omgekeerd zou het ook zo kunnen zijn, dat er in Smyrna, een van de betere gemeenten, stenen voor brood zouden geboden worden, als men slechts het oordeel zou voorstellen.
Dan is er nog iets. Het welzijn van die zeven gemeenten werd vooral op het adres en het hart van de voorganger der gemeente gebonden. Denk ook daar niet gering over. Zij worden in ieder geval persoonlijk verantwoordelijk gehouden voor de eerlijke verwerking van hetgeen de verhoogde Zaligmaker aan Zijn Kerk schrijft. Als ik dat bedenk, is het echt niet zo makkelijk om afscheid van een gemeente te nemen.
Kom, denk eens biddend na over de vraag hoe uw gemeente er in het licht van Gods Woord, voorstaat. Wacht u voor een te snel oordeel. Maar blijf ook niet steken in algemeenheden. Dit geldt voor ambtsdragers en ook voor gemeenteleden, die een welgevallen hebben aan Sions stenen.
           
DE LES DER GESCHIEDENIS        2006

Nu wij eraan denken dat "Bewaar het Pand” veertig jaar bestaat, bepaalt dit feit ons zowel bij de dagen van toen alsook bij de tegenwoordige tijd. Hoe zijn de ontwikkelingen geweest? Is er veel veranderd? Deze vragen willen wij in deze toespraak onder de aandacht brengen.
        
Ik doe dat vanuit een woord uit Hebreen 10:32; daar lezen we: "doch gedenkt der vorige dagen”.
De schrijver herinnert de gemeente eraan dat zij in het verleden veel goeds hebben ontvangen, terwijl dat nu in het heden anders is.
 
Wat we zijn
Het zal u bekend zijn, dat de gemeente der Hebreën bloot stond aan verval. Op meerdere plaatsen in de brief komt dat naar voren. Ons teksthoofdstuk is er een duidelijk voorbeeld van. Daarom de herinnering aan de betere dagen van weleer. We zullen zien dat er parallelen lopen met onze tijd. We zien dus eerst wat we zijn, vanuit de situatie van deze gemeente. Daartoe trekt ons hoofdstuk vooral vier lijnen. Deze vinden we in de verzen 22-25. Er staat tot viermaal: "Laat ons….” Viermaal een aansporing en dat was helaas nodig.
De eerste: ”Laat ons toegaan met een waarachtig hart….”(vers 22). Het gehele verval in deze gemeente begon met innerlijk verval. Het geloofsleven stond op een laag peil. De gemeenschap met God in Christus werd minder of helemaal niet beleefd. Er moest weer hernieuwd contact komen met God. Het tweede: "Laat ons de onwankelbare belijdenis der hoop vasthouden….” (vers 23). Vanuit het gemis aan persoonlijke doorleving was er ook een verzaken van de rechte leer, de belijdenis. En dat leidde weer tot een verflauwing van de onderlinge gemeenschap: "Laat ons op elkander acht hebben tot opscherping der liefde…” (vers 24). Een ander gevolg bleek in de onderlinge bijeenkomsten: "Laat ons onze onderlinge bijeenkomsten niet nalaten…” (vers 25).
We zien deze lijn lopen, ook in onze dagen. Het proces van verachtering begint niet met slecht bezet-te diensten, nee, er is een aanleiding, een reden daarvan te noemen. Er is ìnnerlijk wat veranderd. De persoonlijke ontmoeting met de Heere staat onder druk. Legt u uw oor te luisteren, dan hoort u dat in de worsteling van kinderen Gods. Er is een zekere matheid, een geestelijke schemer. Daar begint het mee. Ongetwijfeld ook in onze tijd. Dat maakt de zaak ook des te ernstiger. Als dit Gods kind overkomt, hoe zal het dan de gemeente in haar breedte vergaan? En als er soms anderzijds hoog opgegeven wordt van geloofsbezit, dan moeten we ons afvragen of dat voortkomt uit een waarachtig hàrt. Is het een hartezaak? Bij ons en om ons heen?
Van hieruit een volgend symptoom,  bestaande in een verslapping van het belijden. Men had toen nog geen Nederlandse Geloofsbelijdenis, natuurlijk niet. Maar er bestond wel een persoonlijke belijdenis en dat was een gemeenschappelijk goed, waar de gemeente kracht uit kon putten. En blijkbaar werd deze basis verlaten. Er zijn altijd wel argumenten voor. De belijdenis knelt te veel of verduistert het Woord, de Bijbel. Hier wordt deze belijdenis echter positief gewaardeerd als de belijdenis der hóóp. Worstelen ook wij al niet langer met een onder kritiek stellen van de belijdenis, ook binnen onze kerken?
Dan volgt de onderlinge gemeenschap. Opscherping der liefde. Daarin hoort u het woord scherp. Ijzer scherpt men met ijzer, zegt de Spreukendichter. Maar dan tegelijk gesmeed op het aanbeeld der liefde. Zo mag dat zijn bij een levend geloof. Verzwakt het geloof, dan gaan onderlinge tegenstellingen spelen en we gaan er dan ook niet scherp en eerlijk mee om, terwijl helaas de liefde daarbij ontbreekt.  Hier worden we allen aangesproken. Er ontstaat gekrakeel in de kerk; meningsverschillen vullen de agenda. Kerkelijke vergaderingen moeten allerlei knopen ontwarren en conflicten oplossen. Waarover zijn we het al nìet eens: de liturgie, de preek, de positie van de vrouw, enz. enz. Hoeveel gemeenten hebben eronder te lijden. Predikanten worden tegen de muur gezet omdat ze hierin ook een mening hebben.
Tenslotte het kerkbezoek. Slechte opkomsten worden onder ons al lang niet meer gezien als tekenen van verval. Twee diensten op zondag worden ervaren als een teveel van het goede. Bedenk dan ook dat de preek reeds lang ingekort is en een vluchtig karakter krijgt. Sommigen of velen hebben die gewoonte, zo staat er. O, dus ook daarin speelt de macht der gewoonte. Voor kerkgang uit gewoonte zijn velen bang. Het speelt omgekeerd echter ook! Contraproductief. Er moet tussen haakjes ook opgemerkt worden dat de toogdagen van onze stichting in mindere mate onze aandacht en die van vele anderen hebben; ook die onderlinge bijeenkomsten hebben te lijden. Een breed verschijnsel dus.
We zien hier de treden van de ladder, die naar de afgrond leidt. Zeker, de afgrond. Daar hangt alles van af. Wie zondigt tegen de wet van Mozes, sterft "zonder barmhartigheid”. Een vreselijk einde.
Maar er zijn nog ernstiger zaken. Er is zonde en zonde, want er wordt gesproken van willens zondigen, bewust, tegen beter weten in. Daarvoor is geen slachtoffer en geen belofte meer. Er is geen "tweede” Christus, Die redt als u de Eerste hebt verworpen.
Men kan de Zoon van God vertreden en het bloed van het testament onrein achten; de Geest smaadheid aandoen (vers 29). Het zijn huiveringwekkende woorden.
Wat we waren
Niet alleen wat we zijn, ook wat we waren komt hier aan de orde. Wie waren we? Gedenkt der vorige dagen…. Wat was er tòen?
          
Historische stenen, maar het blijven stenen. Er wordt daar nu een andere leer gebracht dan in de dagen van de Afscheiding.
Hoe is dat nu, onder ons, in  de kerken der Afscheiding?

Leest u het maar na in de verzen 32 tot en met 35. Ik noem enkele trefwoorden, die het verleden glans gaven: verlichting, strijd, lijden, gemeenschap, blijdschap, hemelverlangen….. Verlichting wijst op een innerlijke beleving van het deel aan Christus, Die toch het Licht der wereld is; het wijst op de Heilige Geest, Die verlichte ogen van het verstand geeft. Wij hebben Gods kinderen gekend en gezien, die licht uitstraalden. Vanwege het licht dat van Zijn aangezicht straalde. De Kerk is een lichtend licht en een zoutend zout. "Nadat gij verlicht zijt geweest…” Daar begon al het goede mee. Het kwam van God.
Verlichting brengt strijd met zich mee, de goede strijd des geloofs. Strijd vanwege allerlei lijden. Lijden is moeilijk, maar het verheft het geloofsleven meestal wel tot een hoger niveau. Dan mag ondervonden worden dat de Heere voor de Zijnen strijdt en de vijanden tenietdoet.
Dan ook gemeenchap. Juist datgene wat nu ontbreekt in de gemeente. Onderlinge verbondenheid in de kring van Gods kinderen. Ze hebben zoveel gemeenschappelijk. Zonder te idealiseren mogen we zeggen dat onderlinge gesprekken en gezamenlijke bijenkomsten soms mochten getuigen van de tegenwoordigheid van de Heere.
En dan ook blijdschap, als een echte vrucht van het geloof. Blijdschap, terwijl men beroofd werd van bezit. Dat kan de wereld niet geven, maar de Heere gaf het hen. Zij konden gemakkelijk het hoofd beiden aan de verdrukkingen, die hen overkwamen.
Er was ook een uitziend verlangen naar de hemel. Een blijvend goed in de hemel stond in het vooruitzicht. In al deze woorden zien we een krachtige beleving van Gods genadige gunst.
De schrijver van deze brief vindt het nodig de gemeente te herinneren aan haar geschiedenis. Zo was het toen. Hoe is het nu? Er is een les der geschiedenis. Hier gaat het dan om, de geschiedenis van de gemeente, maar in het geheel van de brief komt ook de grote Kerkgeschiedenis aan de orde, namelijk in de weergave van de woestijnreis, van de aartsvaders, van Mozes en Aäron en vele anderen. Heilsgeschiedenis en kerkgeschiedenis, als toetsstenen van leven.
 
Wat we hebben

U vraagt uzelf misschien af: Hebben we nog iets? Juist dit hoofdstuk ontdekt me eraan wat ik niet heb: een waarachtig hart, volle verzekerdheid des geloofs, gereinigde harten (vers 22). Zeker, het is een groot gemis. Veel hebben we niet (meer).  
Deze kerk valt overigens op door een bijzonder kenmerk, het tongewelf bestaat uit gemetselde stenen. Maar toch, wat hebben we nog wel? Er worden hier (in vers 19 en 21) twee lijnen getrokken. We hebben nog vrijmoedigheid, we hebben vooral ook een grote Priester over het huis Gods. Begin vooral met het laatste. Deze grote Priester heeft gezorgd voor een verse en levende weg, die Hij heeft ingewijd door het scheuren van het voorhangsel. Ook in deze tijd mag daar nog van gesproken worden. We hebben het kortgelden nog weer duidelijk mogen horen. De Heere leeft nog en Hij houdt Zijn kerk in stand. Hij wandelt tussen de gouden kandelaren. Hij gaf een verse en levende weg, de weg tot God staat nog open. In Christus ligt alles wat wij in onszelf missen. Zijn opwekking kan de aanleiding zijn tot een kerkelijke opwekking. In Zijn sterven ligt de garantie van het volle heil en is de weg gebaand, ook voor de kerk van nu.
Maar is het wel zo dat we Hem hèbben? Hoe heb ik Hem, vraagt u? In ieder geval staat het hier; ook al hebben de vertalers de woorden "wij hebben” erbij gevoegd vanuit vers 19. Hebben wij Hem zaligmakend? Dat kan niet gesteld worden van ieder van ons wellicht; zo kan het niet vanaf de kansel gepreekt worden. Alleen Gods kinderen hebben Hem werkelijk als hun Zaligmaker. Toch geldt het wel van ieder van ons dat we Hem hebben, in een bepaald opzicht. Het doopformulier zegt ook dat we iets hebben in Christus, terwijl het ons nog moet worden toegeëigend. U hebt een huisarts. Hebt u hem vaak nodig? Misschien weet u nauwelijks waar hij woont en wie hij is. Maar u hebt hem wel. Zo ligt het ook hier. Hij is er voor u, u hebt Hem in die zin toegewezen gekregen. Maar zoek Zijn spreekuur; u weet toch dat u ernstige kwalen hebt? Zoek de band met Christus te kennen en te versterken.
Vanuit Christus is er nu ook vrijmoedigheid. We zouden dat juist niet denken. Iemand die zo terugvalt, mist vrijmoedigheid. Toch staat het hier. We hebben vrijmoedigheid, niet als een persoonlijke eigenschap, maar als een verleende zaak, van Godswege. Vrijmoedigheid, hand in hand gaande met verslagenheid. Ook een onbekeerd zondaar mag vrijmoedigheid hebben, ook een afgedwaald kind van God. De Heere zegt: Opent uwe mond, eis van Mij vrijmoedig, op Mijn trouwverbond.
           
 

GELOVEN ZONDER KERK       2008

Het jaarboek van onze kerken verscheen; Ds. Van Heteren besteedde er al enige aandacht aan. Jaarlijks worden de telkens weer terugkerende trends opgemerkt: een sluipende vermindering en verzwakking van ons kerkelijke leven, sluiting van kerkgebouwen en opheffing van gemeenten, enz. Ook enkele artikelen die een bezinnend woord bevatten over de "waan van de dag” en de gang van de kerk.
diagnose
Dr. S. Paas schreef een artikel (in heel kort bestek) over geloven zonder kerk? Het staat op de laatste bladzijden van ons jaarboek. Er is daarin toch wel zoveel gezegd, dat ik er enige aandacht aan wil besteden. Het valt onder de categorie: kerkelijk actueel.
Hij stelt terecht dat men niet kan geloven zonder de kerk en de gemeenschap. Dat lijkt de kerk voor hem te zijn: een gemeenschap van allerlei mensen. Die mensen hebben elkaar nodig. U bedenkt natuurlijk direct dat de kerk eigenlijk ook en vooral nog iets anders is. Het is de plaats waar de Zoon van God Zijn gemeente vergadert en waar de Heilige Geest werkt door de verkondiging van het heilig evangelie. Dat is geen geringe aanvulling. Het is goed dat hij de kerk onopgeefbaar acht, maar het is tegelijk wel een gemis dat hij de kerk vooral sociaal belicht wil zien. Deze leemte doortrekt het hele artikel. Het artikel lijkt dan ook meer geschreven te zijn door een socioloog dan door een theoloog.
Want hij geeft enkele oorzaken aan waarom de kerk toch niet zo bepalend is voor de mens van nu. Dat de kerk dat inderdaad niet is, blijkt uit het feit dat de doorsnee Nederlander, hoewel geen atheïst, toch de kerk voorbijloopt. Hij heeft de kerk niet nodig. De overgebleven kerkleden, vooral de jongeren, zijn orthodoxer en overtuigder, maar ze verzuimen tegelijk ook makkelijker de tweede dienst.
Dat komt omdat de zondag wordt opgenomen in het overladen programma van de werkweek. Ook ’s zondags hebben we het nog druk. Hij somt oorzaken op: vanwege het vele werk moeten man en vrouw (beiden werken) ’s zondags uitrusten, vanwege denkwerk enz. zijn de mensen ’s zondags geestelijk uitgeput en lokt daarom juist het bos. "Om dan op zondag een boekje vast te moeten houden en naar een preek te moeten luisteren, betekent weer een prikkeling van dezelfde zintuigen”.
Verder zijn er andere zaken zoals "conferenties, mannendagen, zomerkampen, vrouwendagen, jeugdkerken, concerten en wat niet al”. Temidden van al die activiteiten wordt het moeilijker voor de kerkgang.
Ja, dat zijn echt typisch factoren die in de 21e eeuw het beeld van ons kerkvolk bepalen. Daar had men vroeger minder last van. Een nieuw couplet bij het lied van de heel andere tijden die vragen om een heel andere aanpak. Genoemde oorzaken lijken het verzuim in de kerkdiensten aannemelijk te maken.
Dat horen we vaker: afname van aandacht voor de kerkdienst betekent helemaal niet dat de kerkganger minder gelovig is. Een boekje vasthouden (wordt de Bijbel bedoeld?) kan nauwelijks nog.
Laat ik ter aanvulling nog andere oorzaken noemen die een tanende belangstelling opleveren. Ik zou dan liever wijzen op de catastrofale val van de mens in het paradijs, waardoor hij als natuurlijk mens niet meer verstaat de dingen die spreken over God en Zijn dienst. Die oorzaak lijkt me veel meer doorslaggevend. Het is net alsof Paas denkt dat de mens van deze tijd bijna zelfs geloviger is dan voorheen; waardoor hij positiever staat tegenover de Heere en Zijn weg der zaligheid. Als we dit gegeven over het hoofd zien, werken we over de breuk heen. Nog een andere oorzaak, die reeds door Paulus werd onderkend, toen hij zei: "Doch wij prediken Christus de Gekruisigde, de Joden wel een ergernis en de Grieken een dwaasheid”. Je zou toch niet denken dat de Christusprediking mensen uit de kerk houdt? Toch is dat zo; mensen keren zich massaal af van de dwaasheid der prediking. Zij keren zich af van díe Christus en van Zijn kruis. Dat geldt van ieder mens, van ons allen. Daar had men vroeger evenveel last van als nu.
Nog meer oorzaken? Ja, ongetwijfeld ook deze dat de kerk zelf meehelpt aan de uittocht. Paas zelf doet dat op zijn manier ook, maar ik denk dan vooral aan het verval van de prediking. Wat hoort de gemeente in deze tijd op veel plaatsen? Veel predikers hebben reeds spontaan de preek aangepast en ze hebben met de beste bedoelingen getracht op die manier de gemeente bij de les te houden. Ze preekten steeds korter, het geheel werd ook steeds eenzijdiger en oppervlakkiger; alles werd vriendelijker getoonzet en het proces van versuikering sloeg genadeloos toe. De preek gaat dan verworden tot een verzameling cliché’s en algemene waarheden, zonder dat de hoorder er nog onrustig van wordt. Hij komt er toch wel en waarom zou je dan nog naar de kerk gaan? Het Godsbeeld is totaal veranderd. In vorige artikelen hoorden we dat Vrijgemaakten en ook Gereformeerden zeggen.
Voeg daar nog bij dat de massa in deze tijd vanwege de TV meer visueel ingesteld is dan auditief. Ik moet het bij deze opsomming van oorzaken laten.
Nu noemt Paas ook dieperliggende oorzaken, namelijk de individualisering ("ik kan voor mezelf denken”) en de fragmentering ("het leven is verbrokkeld”). Daardoor gaan mensen op zoek naar hun echte "zelf”. Geen kwaad woord bij hem over deze neigingen van de moderne mens. "Mensen willen alleen gehoorzamen aan gezag waarvoor zij zelf hebben gekozen en dat spoort met hun eigen innerlijk”. God en Zijn Woord komen er als het ware helemaal niet aan te pas.
therapie
Vanuit dit verhaal kunnen we tenslotte raden naar de therapie. De kerk moet eerlijk omgaan met de vragen en de twijfels van de mens. Niet mooier voordoen dan we zijn, ook de predikanten niet. We kunnen hiermee instemmen, tot op zekere hoogte. De echte schriftuurlijke prediking staat diep verankerd in de menselijke nood. Op dit punt signaleert Paas een werkelijk probleem. Mensen moeten zich in de gemeente kwetsbaar op kunnen stellen, zonder daarop afgerekend te worden. Gods Woord schetst de realiteit van het zondaarsbestaan in schrille kleuren. Toch leeft het Farizeïsme in de kerk. Mensen met zonden en zwakheden voelen zich niet zelden afgewezen door de gemeente. We moeten naast ieder staan, maar dan toch nog in een diepere dimensie, namelijk vanuit het bewustzijn dat we alle gevallen zondaren zijn, met alle gevolgen van dien.
Paas geeft ook het advies de middagdienst een ander karakter te geven. Meer aandacht voor gesprek, verdieping, samenzang en ontmoeting. Twee preken dragen de sporen van haastwerk en oppervlakkigheid. Op dat idee was ik nog nooit gekomen. Nee, ik denk juist dat één kerkdienst getuigt van haastwerk en oppervlakkigheid. Je vraagt je dan af hoe deze twee zodanig tegengestelde gedachten ooit verenigd kunnen worden. Hoe deed Calvijn het dan die iedere avond preekte? Paas vreest te veel informatie (in ons informatietijdperk!) en hij denkt dat door deze aanbevelingen de kwaliteit van de prediking toeneemt.
Op deze manier werkt onze scribent zelf mee aan de teloorgang van de zondagse kerkdiensten. Maar lijkt het dan niet aannemelijk wat hij zegt? Wel in menselijke redeneertrant. De Heere Jezus heeft het woord gesproken: "Bij de mensen is dan onmogelijk, maar niet bij God”. Voor de natuurlijke mens is  alles te veel, maar de geestelijke mens  vindt zijn lust in de wet en het Woord van God en hij overdenkt die dag en nacht. Als iemand steeds minder gaat eten en zelfs maaltijden overslaat, gaan we als opvoeders ons niet aanpassen aan het verkeerde eetpatroon, maar wordt een onderzoek ingesteld naar de dieper liggende oorzaken van deze afwijking. We zijn op geen enkele wijze gebaat bij een verdere uitholling. Het is erg genoeg dat nu officieel in onze kerken meningen verkondigd worden, die voorheen ver buiten onze kring leefden en die door ieder werden afgewezen. Dat een kerkelijk jaarboek ruimte leent voor deze gedachten, is te meer een teken aan de wand. Heeft Paas onlangs ook niet doen weten dat zelfs de bestaande gemeente zou kunnen opgeofferd worden voor de missionaire gemeente? We zien het hier feitelijk bevestigd. In diezelfde geest konden we een veelbetekenende zin lezen in hetzelfde jaarboek: "De gemeente van De Krim is niet meer, maar wij mogen weten dat Gods werk doorgaat, tot aan de wederkomst van Christus”. Natuurlijk gaat Gods werk wel door, maar ook in de Krim en straks ook in Nederland, voor onze kinderen? Gods werk gaat door in de wereld, maar het is wel erg als in het Avondland de zon ondergaat.  
En dat terwijl juist vanuit Willowcreek berichten binnenstromen, die aangeven dat men daar weer meer aandacht wil geven aan de bestaande gemeente? Ik hoop op dit laatste trouwens een volgende keer terug te komen.
Men zal vragen: Hoe denkt ù dan middelen aan te dragen tegen de voortgaande ontkerkelijking? Het is zonder meer waar dat ook wij allen worstelen met deze vragen. Ik denk het zelf ook nog wel eens als ik naar huis rijd vanuit een gemeente, die een kwijnend bestaan lijdt, terwijl ik die gemeente voorheen gekend heb ik een bloeiende staat. Ik heb dan niet genoeg aan een troost als die over de gemeente van De Krim. Dat mag en kan ook niet. We moeten ons deze nood ernstiger aantrekken dan we doorgaans doen. Wie de kerkelijke wereld op zich laat inwerken, kan het benauwd krijgen onder de tekenen van ontbinding en verval. Hopelijk brengt het u en mij samen aan de troon der genade. Maar in ieder geval put ik dan geen troost uit de gedachten van onze evangelist. Nee, juist in die weg wordt de neergaande lijn onbedoeld gestimuleerd. We zien om ons heen dat in andere kerken het zo laag is afgelopen, omdat men organisatorisch de kerkdienst wat aantrekkelijker ging maken. Trouwens, dat weten we met elkaar ook wel. Ik kom ook meermalen in gemeenten waar de middagdienst evenveel mensen of meer trekt dan de morgendienst. Waarom heeft men daar die problemen nog niet zoals elders? Niet omdat die gemeente beter is of geestelijker leeft, want dat behoeft nog niet altijd het geval te zijn. Het is daar nog zo omdat men gewoon blijft preken zoals het altijd is gedaan. Omdat het Woord kracht doet. Ik woonde nog kortgeleden een kerkdienst bij in een ander kerkverband. Ik zag een gemeente massaal opkomen in de middagdienst, geheel volgens de bestaande orde, ook in uiterlijke zin; ik nam veel jonge mensen waar die met een zeker ontzag luisterden naar de preek. Ik weet natuurlijk dat ook daar onder de dekmantel veel mis gaat. Maar ik weet ook dat daar de kanalen nog open zijn voor de bediening van Gods Geest.
De eigenlijke nood is onze geesteloosheid. De kwaal is veel ernstiger dan we beseffen. Jesaja moest preken onder het oordeel (Jesaja 6:10v). Hij stelde de beklemmende vraag: Hoelang, Heere? Die paar woorden kunnen ons uitzicht geven. Breng uw nood bij de Heere. Voor wie worstelt aan Gods genadetroon, komt er rust. Maar het roept ons wel op tot bekering en geloof.
Paas redeneert geheel vanuit de mens en hij rekent in zijn artikel te weinig met de kracht Gods inzake de dwaasheid der prediking.
Daarom zou ik nog een nader advies willen geven, een aanbeveling, zoals hij zijn goede raad aanduidt. Het is gewoon de weg van Paulus: "Predik het Woord, houdt aan tijdig en ontijdig, wederleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en leer; want er zal een tijd zijn, wanneer zij de gezonde leer niet zullen verdragen…..en zullen hun gehoor van de waarheid afwenden” (2 Tim.4:2-4).
En ook dit: "Het heeft Gode behaagd door de dwaasheid der prediking zalig te maken die geloven” (1 Kor.1:21).
 

QUO VADIS?         2008

We zijn al meermalen gestuit op de constatering dat alles in beweging is. Panta rei. Drie feiten trokken in dat verband deze weken mijn aandacht. Het stelt ons de bovenvermelde vraag: Quo vadis? Waar gaat gij heen? In concreto: Waar gaan onze kerken heen? Waar komen we uit en waar komen we terecht? Het gaat om de grenzen van het compromis in
een kerkblad
Mij trof allereerst een mededeling in de pers dat een kerkblad gaat verdwijnen. Er is geen toekomst meer voor het Kerkblad voor het Westen. Dit blad besloeg de gehele P.S., zoals ook het Kerkblad voor het Noorden zich uitstrekt over het hele Noordelijke gebied. Er zijn redenen genoemd voor deze stop. Br. Koole, de hoofdredacteur, gaf volgens het bericht aan dat de meer behoudende gemeenten te weinig lezers aanleverden.
Er zij stellig meer redenen. Naar mijn idee worden dergelijke mamoetbladen te onpersoonlijk. Gemeenten krijgen maar beperkte ruimte toegemeten voor de plaatselijke berichtgeving. In het Noorden gold dat de schrijvers van gemeentelijk nieuws niet opiniërend bezig mochten zijn. Dat werd immers gedaan in de redactionele artikelen. Het Noordelijk blad heeft mij persoonlijk echter altijd lankmoedig de ruimte gegeven, ook voor opiniërend gebruik. Omgekeerd beschikte ik ook over die lankmoedigheid ten aanzien van de redactionele inhoud. Ik moet zeggen: de redactie gaf het kerkelijke leven over de volle breedte ruim aandacht. Ieder kwam aan de beurt. In het Noorden kan dat ook wel, want daar heerst een betrekkelijk grote overeenstemming over allerlei ontwikkelingen. De meningen worden breed gedragen, op een enkele uitzondering na. In het Westen ligt dat veel moeilijker. Niet alleen omdat deze regio (de randstad) zwaar te lijden heeft gehad onder kerkverlating; denk maar eens aan eertijds grote gemeenten zoals Den Haag-W en Amsterdam-W. De meeste gemeenten zijn zwaar geslonken. Resultaat: een verminderend aantal lezers. Het zijn er geen duizend meer, zo las ik. Daarnaast is er dan ook nog de reden dat een deel van de gemeenten afhaakt. Ik begreep dat dit feit br. Koole teleurstelde. We kennen deze broeder als een bruggenbouwer binnen de kerkelijke verscheidenheid. Het is dan moeilijk als we zien dat de strategie niet werkt. Kunnen de vleugels van onze kerken door één deur, kunnen ze in één kerkblad? Onze broeder heeft dat wel geprobeerd, maar het lijkt niet gelukt te zijn. Alles groeit te ver uit elkaar. In een van de gemeenten waar ik onlangs preekte, kreeg ik een nummer van het kerkblad voor het Westen onder ogen. Ik begreep toen waarom de brede aanpak slecht werkt. Het blad toonde een foto van twee predikanten rond een intrededienst. In hoogkerkelijke ambtsgewaden, zo schrijft Koole. Maar voor mij had het evengoed Anglicaans of Rooms kunnen zijn. Trouwens, we hebben toch geen ambtsgewaden? Koole vermelde er ook nog bij dat de kerkenraad vindingrijk en zorgvuldig invulling wist te geven aan het geheel. "De uitleg van de symboliek van de liturgische (!) bloemschikking was er het voorbeeld van….” Ik lees hier allemaal vreemdheid ten top. Sinds wanneer worden bloemen in de dienst "liturgisch” geschikt? En hoe gaat dat eruit zien?
Het lijkt me dat hier voor de moderne kerkganger zo veel moois geboden wordt, dat de leesdichtheid omhoog zou moeten schieten; maar dus niet. Ik acht het anderzijds een goed teken als een ander deel dit niet langer wil meemaken. Want dit is onze kerk niet meer. Toen ik in Middelharnis predikant werd, waarschuwde een ouderling me voor het compromis. Niet de kool en de geit sparen, want de kool bederft en de geit gaat lopen, zo zei hij. Daar ligt veel waarheid in. Om dus de vinger vermanend naar één richting uit te strekken, zoals Koole doet, lijkt me niet terecht. Integendeel, we moeten koers houden!
Vanwege het karakter van het breedkerkelijke aanbod is de vraag wel eens opgekomen bij deze en gene om van Bewaar het Pand ook een soort kerkblad te maken, met gemeentelijk nieuws. Daar kan behoefte  aan zijn; er is rond ons blad ook een zekere gemeenschap. Uitvoering van een dergelijk gedachte is echter moeilijk. Het kerkelijke eilandenrijk zou te meer uiteenvallen en het zou veel meer papier vergen. Wel is het de opzet dat er toch ook "opiniërende” artikelen verschijnen, naast de geestelijke inhoud. Er wordt meer aandacht gegeven aan de vele vragen, waarmee velen van ons worstelen ten aanzien van ons brede kerkelijke leven. Dat lijkt me terecht en de lezers stellen het op prijs.
in de kerken
In "De Wekker” schrijft Bart Wallet over evangelicalisering: "de toenemende invloed van de evangelische beweging binnen de reformatorische kerken”. Niet meer de evangelische richting als zuil naast de reformatorische, maar een onderling ineengroeien van beide groeperingen. Inderdaad gebeurt dat steeds meer; het gaat vrijwel geruisloos. Het is goed dat er op gewezen wordt. Ik heb zelf in ons blad veel aandacht gegeven aan de evangelische beweging. Mijn eerste opzet is daarbij niet om deze richting onder voortdurende kritiek te stellen, al moeten we zeker wel kritisch de geesten wegen en beproeven. Wat ik steeds weer vrees en gevreesd heb is de teloorgang van onze Gereformeerde belijdenis. Dat zal het offer blijken te zijn dat de reformatiorische richting gaat brengen. Dat is het allermeest zorgelijk. Ik kan me voorstellen dat velen door bepaalde uitingen van evangelischen worden aangesproken; we mogen ook alles niet verwerpen. Dus geen eenzijdige en harde kritiek; dat behoeft ook niet, want dat kunnen we wel aan vertegenwoordigers van deze richting zelf overlaten. Immers, evangelische koplopers uiten steeds meer kritische vragen op de ontwikkelingen binnen hun groep.
Wij echter moeten ons geestelijk erfgoed bewaken. En dat is echt niet alleen de belijdenis, maar dat omvat nog heel veel meer. Dat en meer gaan we steeds meer verliezen. We zouden dat niet moeten accepteren. U en ik, wij moeten wachters zijn op Sions muren. De Heere heeft ons in de Gereformeerde leer zoveel goeds gegeven, dat we daarvoor moeten staan. Dat gebeurt te weinig. Op die manier leven we niet van het offensief of van aanvallen van anderen, maar gaan we uit van de positieve kracht der Gereformeerde religie. Als die belijdenis niet meer werkt, ligt dat aan ons en niet aan die leer.
in de opleiding
We hebben tenslotte ook de aankondiging van een promotie kunnen lezen; het RD heeft er over bericht en wijdde er reeds een artikel aan. Wat in het artikel wordt gesteld, zal de nodige vragen oproepen en de eerste tekenen daarvan zijn er al. Het lijkt er wat op dat de promovendus, W. den Boer, lid van onze kerken, een andere weg gaat dan de weg die tot nu toe gegaan werd. Arminius heeft een waardevolle bijdrage geleverd aan de toenmalige theologie, zo schrijft hij. Als wij Arminius te veel lezen vanuit de Dordtsche Leerregels, zoals hij constateert, roept dat bij mij de vraag op wat daar verkeerd aan is. Het gaat hier om een belijdenisgeschrift, dat juist heel evenwichtig spreekt over verkiezing en verwerping. Zegt Dordt zelf al niet dat de gedachte wordt verworpen dat God de Auteur der zonde zou zijn? Om niet meer te noemen: Gomarus, zo stelt den Boer, heeft Arminius waarschijnlijk niet goed begrepen; dat legt echter mij weer de vraag in de mond of den Boer beiden dan wel begrepen heeft en waaruit dat dan blijkt.
Eén ding is zeker: den Boer heeft meer van Arminius gelezen dan ik en dus past mij bescheidenheid. Ik ben echter anderzijds als predikant veel bezig geweest met de Dordtsche Leeregels en vanuit die insteek komen de gestelde vragen, en nog wel andere ook, bij mij naar boven. Dr. Van der Sluis heeft in het RD eveneens al kritische vragen gesteld.
Ik breng deze zaken vooral ter sprake in verband met onze theologische Universiteit. IK meld erbij dat ik dit artikel schrijf op dinsdag 24 juni. De promotie moet nog plaats vinden. De promovendus is vrij om zijn gedachten over Arminius te ontwikkelen, in die zin dat hij niet "admissiaal”  verbonden is aan onze opleiding. Als wetenschapper is hij vrij om te onderzoeken en vast te stellen wat hem goed dunkt; hij is evenwel ook lid van onze kerken, maar dat laat ik op dit moment rusten.
Mijn zorg strekt zich meer uit naar de positie van de Universiteit in dit verhaal. Ik moet altijd nog wennen aan die hoge titel voor Apeldoorn; vergeet u niet dat ik als student het heb beleefd dat de opleiding slechts een school was, of althans, zo genoemd werd. Als de opleiding van onze kerken betrokken is bij een bijstelling van de visie op Arminius, dan kan dat problemen veroorzaken. Nogmaals, als dat zo is. Er zijn er in Apeldoorn genoeg, die dat veel beter kunnen beoordelen dan ik. Maar ik zie hier wel een dreiging hangen. Het gaat eigenlijk om de vraag: wat is nu de positie van de Universiteit? Normaal staat een Universiteit voor vrij onderzoek en vrije wetenschap. Dat zal het geval zijn bij een Rijksuniversiteit. Maar de TUA is niet een vrije Universiteit van rijkswege. Deze is een orgaan van onze kerken. Zo was dat voorheen en hoe is dat nu? Als de TUA onder de paraplu van onze kerken staat, zijn de uitkomsten van studie en onderzoek gebonden aan de grenzen van de belijdenis. Wat is dan verder de positie van een hoogleraar-promotor, die ambtelijk en persoonlijk geheel in onze kerken staat? Hier spreekt dan ook de overheidssubsidie een woord mee. Zal deze subsidie blijven voortduren, als we als kerk grenzen stellen aan de beoefening van de wetenschap? De grenzen die Voetius stelde: wetenschap, verbonden met vroomheid?
Ik kan alleen maar hopen dat het proefschrift zelf de nodige duidelijkheid verschaft en dat in het interview in de krant de zaken wat overtrokken zijn geuit. Ik kan me moeilijk voorstellen dat alle betrokkenen voor hun rekening nemen wat we als schoten voor de boeg gehoord hebben. Ik ben wel erg benieuwd, ook bezorgd, hoe dit zich zal ontwikkelen. En hoe we verder gaan aankijken tegen een "absolute, onvoorwaardelijke” predestinatieleer in de lijn van Calvijn, Beza, Perkins, Gomarus. Voorzover ik weet is er tussen Calvijn en Beza al weer een duidelijk onderscheid en daarom kunnen we zo de lijnen ook weer niet trekken. Ik heb de hoop dat den Boer slechts de opvattingen van Arminius tegen die van zijn tegenstanders aangeeft. En dat het niet een zaak van sympathie is voor de gedachten van Arminius. Daarover is in ieder geval het artikel niet erg duidelijk.
Quo vadis? Voor het Westen, voor de TUA, voor mij en voor u. Die vraag moeten we allemaal aan onszelf stellen. Eerlijk en onbevangen. Alleen in Gods kracht kunnen we die vraag beantwoorden.
 
VAN GESLACHTE TOT GESLACHT       2008

Dr. E. P. Meijering, Remonstrants theoloog en oud-lector te Leiden, heeft in een terugblik het falen van zijn generatie erkend. Dat is een hele belijdenis. Hij werd geboren in 1940, dus hij behoort tot de zestigers. Het is heilzaam om te luisteren naar zijn visie op het verleden. Waar ging het verkeerd en hoe kwam het dat de kerk haar greep verloor op ons volk?
Het zijn vragen die ook mij telkens weer bezig houden. Door het zondagse preekwerk kom ik in veel gemeenten en vanwege mijn leeftijd trek ik dan nogal eens een vergelijking met een inmiddels ver verleden.
Zo was ik zondag j.l. in Rotterdam-West. Ik reed deels over een traject, dat mij nog heel bekend voorkwam. Het was namelijk de weg die ik reed, als ik vanuit Middelharnis naar de Coloniastraat reed voor een derde dienst. Dat was zo rond 1970. Ook omdat ik er catechisatie gaf, kwam ik daar heel vaak. Er kwamen toen toch nog wel ongeveer een vier à vijfhonderd mensen naar de kerk. Nu zijn het er ongeveer veertig à vijftig. Kerkenraad en gemeente worstelen momenteel met
de vraag hoe het verder moet met de gemeente. Er vertrokken recent diverse gezinnen naar elders. Deze week houdt men een bidstond in verband met het voortbestaan van de gemeente. En dan te bedenken dat de gemeenteleden merendeels niet meer geografisch gebonden zijn aan de wijken rond de kerk. Men komt soms over een afstand van wel veertig kilometer naar de diensten. Wie het kerkgebouw kent, weet dat de kerk een monumentale uitstraling heeft. Maar ook het oude Westen wordt grotendeels bewoond door allochtonen. Zo is de situatie in enkele tientallen jaren drastisch gewijzigd.
Vooral in de steden heeft de ontkerkelijking toegeslagen. In een levensbeschrijving van Ds. W.L. Tukker, die ook in Rotterdam gestaan heeft (Koninginnekerk), las ik eens dat vele malen de hoeden afgingen als men de dominee, die te voet op weg was dwars door de stad naar een kerkdienst, wilde groeten. Dat is nu volkomen ondenkbaar. Niemand zou meer weten wie welke predikant ook maar is. Een evangeliedienaar is heden een wereldvreemde verschijning in de stad!
In de Coloniastraat is het in de kerk stil geworden. De stilte in de ruime, stijlvolle kerk trof me, juist temidden van het rumoer van de grote stad. In de directe omgeving staat de Euromast; daar is het nu drukker. En ook de havendagen kunnen rekenen op veler belangstelling. Het orgel speelde echter nog op dezelfde imponerende wijze als voorheen. Dat versterkte de herinnering. En zo zijn er meer zaken, die terugwijzen naar het verleden.
Dan komen zulke vragen in je op. Temeer omdat ik recent ook in omliggende gemeenten verblijven mocht. De gemeenten langs de Maas (Maassluis, Schiedam), waar ik dan mocht zijn, delen in eenzelfde lot als West. Eenzelfde indruk overviel me toen ik ongeveer een jaar geleden in den Haag-W preekte. Ook een indrukwekkende kerk, die vol is geweest van mensen. Nu een kleine groep, die als eenlingen door de stadswijken trekken. En wat te denken van Amsterdam-W, de Lauriergrachtkerk, een beeldbepalende kerk voor ons hele kerkelijke leven. Deze kerk is al jaren geleden afgestoten. Dat alles zit niet in de Westelijke gemeenten, dat begrijpt u wel. Maar het komt juist zo uit. Trouwens, Utrecht-West vormt nog een gunstige uitzondering in deze reeks. En dat zouden we veertig jaar geleden nog niet eens zo gedacht hebben.
Dr. Meijering sprak in verband met de leegloop in de kerken over zijn generatie die kennelijk gefaald heeft. In verband daarmee wil ik het nu hebben over de generaties. Eerst merk ik op, dat ik met respect kan denken aan de huidige nieuwe generatie. Jonge mensen zijn in de verdwijnende gemeenten geen uitzondering. Zij behoren bij wijze van spreken tot de volhouders. Ze hebben al heel vaak anderen zien vertrrekken, terwijl zij nog bleven. Zij verdienen op bijzondere wijze ons meeleven, want zij moeten het ook allemaal maar verwerken. Overal werd afgehaakt, in de familie, in de gemeente, in de stad. Zij mochten door Gods genade weerstand bieden aan de zuigende draaikolken van de tijd. Zij getroosten zich grote inspanningen om kerk te kunnen blijven. Daarom is het dringend nodig dat we met hen meebidden temidden van de afkalving en de verlating. Ook tot hen kwam de vraag: Wilt gijlieden ook niet weggaan? Hopelijk mogen zij kracht ontlenen aan wat Petrus antwoordde op die vraag van de Heere Jezus.
Maar nu die andere generatie, die van dr. Meijering? Ik kan het ook anders zeggen: mìjn generatie?  Hoe staan wij in dit proces? Welke plaats hebben wij in dit geheel ingenomen?
Het betoog van Meijering (het stond in het RD) komt erop neer dat hij en de zijnen te veel hebben ingespeeld op de tijdgeest. De kerk heeft haar identeit prijsgegeven. De fundamentele heilswaarheden uit de Gereformeerde traditie moesten al maar meer wijken voor moderne maatschappelijke vragen, die te maken hebben met zingeving e.d. Ik citeer enkele zinnen: " Te vaak heeft het de kerk, ook in de dialoog met anderen, aan identiteit ontbroken, constateert dr. Meijering. Hij bepleit een herbezinning op het erfgoed van de Reformatie. In dat licht stelt hij aspecten aan de orde als de functie van de Bijbel, het geloof in God als Schepper, de leer van de (erf)zonde, de Persoon van Jezus Christus, de „typisch reformatorische opvatting van het nieuwe leven in Christus” en het geloof in het eeuwige leven.
Overigens heeft niet alleen de kerk te waken voor haar identiteit. Dr. Meijerings pamflet bevat ook een waarschuwing voor een omroep als de EO. „Gehoopt moet worden dat (…) ze niet het voorbeeld van een andere (zich vreemd genoeg nog steeds christelijk noemende) omroep volgt en verklaart „het ook niet te weten, maar graag naar anderen wil luisteren…. Het gevolg daarvan zou kunnen zijn dat ze over een aantal jaren eveneens met een vergrijsd ledenbestand zitten en zich zorgen moeten maken of ze nog lang een A-omroep kunnen blijven.”
We hebben deze opmerkingen reeds meermalen geuit in ons blad. Maar het is wel opmerkelijk dat het nu van een kant komt, waarvan u het niet had verwacht. Het is treffend, dat dwars door allerlei groepen en kerken heen, zulke geluiden gehoord worden. Ik heb in vorige aartikelen mensen aangehaald uit de GKN, uit de GKV, uit de Gereformeerde Bond, die allen, wel als een roepende in de woestijn, maar die dan toch allemaal hetzelfde constateerden. Meijerink zegt het zo: Het roer moet om. In de grote kerken van ons land ging het inderdaad zo. Het evangelie verbleekte op allerlei kansels. De kerken raakten leeg. Vindt u het vreemd, dat mensen geen moeite meer doen voor oppervlakkige en krachteloze preken, die weinig verschil laten zien met de rubrieken achter het nieuws? Of voor een prediking waarin ieder al gered is? Daarvoor hoef je immers niet naar de kerk te gaan?
Hoe ging dat bij ons? Onze kerken volgden op afstand. We meenden dat de ontwikkelingen bij anderen aan ons zouden voorbijgaan. Want, we deden wel aan vernieuwingen, maar de prediking, de boodschap, daaraan wilden we vasthouden. Dat was bij velen een oprechte overtuiging. Maar we weten inmiddels nu wel, dat ook wij op het hellende vlak leven en dreigen af te glijden naar beneden. Gelukkig, niet in die mate zoals we het om ons heen zien. Maar we hebben ook een generatie gezien, die te makkelijk deed over allerlei aanpassingen en die te vaak aangaven dat het natuurlijk "daar” niet in zit. Grensverleggende bewegingen.
Wij hebben gelukkig in onze gemeenten ook een tegenbeweging mogen waarnemen. Rond de zeventiger jaren sprak men van een verrechtsing in onze kerken. Er waren toen heel wat gemeenten die begrepen dat de maalstroom van verandering grote gevaren met zich meebracht. Het zou kunnen zijn dat "Bewaar het Pand” en ook de Calvijnkring conserverend hebben gewerkt in de gemeenten en onder de predikanten. Maar zij niet alleen. Niet alleen gemeenten in een verre kerkelijke uithoek, maar ook gemeenten in het middenveld gingen voorzichtig met de geest van de tijd om. Er werd gewaakt tegen aanpassing en verslapping. Die gemeenten zijn er ook nu nog. Gelukkig wel. Het zijn niet alleen de gemeenten, waar ons blad nog veel gelezen wordt; er zijn ook gemeenten waar het uiterlijk anders oogt, maar waar toch gewaakt wordt rond de rechte prediking.
Ik heb wel eens eerder opgemerkt, dat ook ik persoonlijk het mij moet aantrekken dat we tot de generatie behoren van hen, die de grote uittocht hebben moeten meemaken. Daar houden ook wij geen schone handen aan over. Niet in die zin bedoeld, dat we ook het evangelie hebben ingeruild voor de linzemoes van onze tijd. De leer bleef bij velen van ons wel gehandhaafd, maar de geloofsbeleving begon te tanen.
Als de vorige generatie inderdaad zo gefaald heeft, hoe staat het dan met de jongeren? Ik merkte het al op: een ruim aantal jongeren staat op de barricades. Diverse kerkenraden bestaan grotendeels uit jonge mensen. Ze missen enerzijds een stuk bagage vanuit het verleden, zodat de continuïteit soms ontbreekt, maar er is wel een duidelijke en sterke inzet voor de kerk en de gemeente, voor de Heere en Zijn dienst.
Dat is een zaak om dankbaar voor te zijn. Immers, er wordt aan de gehele Gereformeerde gezindte getrokken door de machten van deze moderne tijd. Het is niet voorspelbaar hoe onze jongeren er over veertig jaar aan toe zijn en wat er over is van het enthousiasme van nu, maar we mogen in ieder geval blij zijn dat ze er nu zijn. We moeten daar ook zuinig mee omgaan.
Maar vooral is het het Woord van God, dat aanspreekt en wonderen kan doen. Het is de enige Naam die onder mensen gegeven is, Die grote dingen kan doen. Blijft er een kerk over in Nederland? Onder Israel was er een rest, die zou terugkeren. De hoofdsttroom is bezig te verdwijnen, maar we moeten ons er nu op richten dat er een rest zal blijven, die pal staat voor de eer des Heeren. Er wordt wel gesproken van een reveil, een opwekking, maar misschien is dat een te grote greep voor onze dagen, al is bij de Heere alles mogelijk. Maar het zou al verblijdend zijn als de rest er zou mogen blijven om behouden te worden. We zouden natuurlijk kunnen denken dat ook het laatste beetje zou verdwijnen, maar het is goed mogelijk dat de kerk van Nederland als rest verder mag gaan, onder Gods gunst en genade. Lees Jesaja 6:13: "maar gelijk de eik, en gelijk de haageik, in dewelke na de afwerping der bladeren nog steunsel is, alzo zal het heilige zaad het steunsel daarvan zijn”.
De afwerping der bladeren, maar toch nog een heilig zaad. Dan is er hoop voor ouders die hun kinderen opvoeden en er is hoop voor jongeren die onder de hoede Gods mogen voortgaan. De Heere is het waard. Laat dan onze generatie niet denken dat ze in een geestelijke rusthuis kan toekijken
( een reëel gevaar !), nee, laten we biddend en strijdend de komende generatie helpen en leiden naar Hem, Die de Weg, de Waarheid en het Leven is, ook in 2008.
Het roer moet om. Dus stoppen met allerlei aanpassingen en toegiften, maar het Pand bewaren dat ons is toebetrouwd! Door middel van ons blad, maar ook daarbuiten. Ik hoop echter ook concreet dat onze eenvoudige arbeid rond ons blad tot zegen mag zijn, ook voor de jeugd.
 
De opleiding          2009

In "De Saambinder” , het kerkelijk orgaan van de Gereformeerde Gemeenten, schrijft Ds. G. J. van Aalst over het Curatorium, dat verantwoordelijk is voor de toelating van toekomstige dienaren tot de opleiding. Onder het thema "Dominee worden”. Hij weet van veel kritische vragen naar het goed recht van dit college, dat a.s. studenten onderzoekt betreffende roeping en genadestaat. Kunnen mensen dat wel? In deze tijd van het jaar, waarin dit onderzoek weer plaats vindt, ook bij ons, lijkt het me goed hieraan enige aandacht te geven.
Niet alleen de enkele curatoren, maar ook kerkenraden krijgen hiermee te maken, omdat zij immers een attest moeten afgeven aan de eventuele kandidaat voor de gang naar Apeldoorn. Ds. Van Aalst geeft uiting aan zijn gevoel van een zwaarwegende verantwoordelijkheid voor deze arbeid. Dat geldt ook voor onze curatoren. Hij merkt op dat zijn kerken enige overeenkomst vertonen op dit terrein met de onze. "De curatoren van onze gemeenten krijgen nog wel eens het verwijt dat ze te strenge keurmeesters zijn. Dat wordt dan vooral gebaseerd op het kleine aantal mannen dat toegelaten wordt. Op zichzelf is het merkwaardig dat het curatorium van onze gemeenten het steeds moet ontgelden, terwijl bijvoorbeeld in de Christelijke Gereformeerde kerken per jaar nauwelijks meer kandidaten tot het predikambt worden toegelaten”. Deze constatering is voor beide kerken zowel opmerkelijk als veelzeggend. Het aantal vacatures binnen de Geref. Gemeenten is vele malen groter dan bij ons; niettemin is er ook binnen onze kerken sprake van een zekere nood, omdat er een groep vacante gemeenten is, die jarenlang worstelt met een aanhoudende vacature, die de kerkenraden voor niet geringe problemen stelt. Als een gemeente meer dan drie jaar vacant is, gaan de lasten in toenemende mate drukken. Dit is in meerdere gemeenten het geval.
Hoe zou het komen dat er betrekkelijk weinigen zijn die de collegebanken in Apeldoorn bevolken als admissiale studenten?
Het curatorium zal hier veel meer van weten dan ik, maar er kunnen in het algemeen wel enkele zaken duidelijk zijn. Er wordt soms gesproken over een vlucht uit het ambt en dat geeft dan tegelijk wel aan dat de begeerte om dominee te worden niet in sterke mate leeft onder de meeste van onze jongeren. Zij vormen geen uitzondering op de ouderen, die zich niet bekwaam achten voor het ambt in de kerkenraad. Daarentegen zijn er weer aan de TUA wel veel studenten naar art. 16 (zij studeren wel theologie, maar worden geen gemeentepredikant). De figuur van de predikant gaat zeldzaam worden? Toch is het een goede zaak dat een herder en leraar zich bekommert om het lot van zijn gemeenteleden. Dat hebben we zeker in deze tijden van vereenzaming wel nodig. Iedere kerkenraad voelt na verloop van enkele vacante jaren aan dat de geregelde bearbeiding van de gemeente door een vrijgestelde dienaar onontbeerlijk is. We mogen ook in de zondagse kerkdiensten wel in de voorbede denken aan de vacante kerken en zeker ook wel aan de opleiding.
Een gevolg hiervan is misschien wel, dat er relatief veel zgn. lekenpredikers opstaan, die naar art. 3 KO de kerken mogen dienen. Is deze ontwikkeling wel positief te duiden? Het is wellicht een idee dat overwaait vanuit allerlei vrije groepen waarin een ambtelijke structuur ontbreekt. Ik weet van mijn vader dat de toelating via art. 3 en 8 KO in vroeger tijden een uiterst moeilijke en welhaast onmogelijke gang was. Toen hij in Naarden stond als lerend ouderling, heeft hij maar liefst zeven keer zijn opwachting gemaakt bij de classis Amsterdam. In deze tijden is de weg naar de kansel hier en daar sneller gevonden. Nu de preken in deze moderne tijden steeds meer gebrek aan diepgang en studie vertonen, zal deze constatering ook in ieder geval wel gelden van hen, die geen opleiding hebben ontvangen tot dit werk. Vertonen de preken inderdaad dit tekort, zult u vragen? Werpt u dan eens een blik in de prekenbundels van nu en van een halve eeuw geleden. Of neem eens kennis van preken van een oudvader als Costerus, die op iedere bladzijde toch minimaal wel 5 of zes teksten noemt als bewijsplaats voor wat hij zegt. Zeer doorwrocht in alles. Zowel exegetisch als inhoudelijk moet worden opgemerkt dat veel preken tot een onaanvaardbaar minimale kracht zijn teruggebracht. Als mijn indruk juist is, zijn thematische preken de meer grondige exegetische wegen gaan verdringen. Nog afgezien van een bevindelijke en onderscheidenlijke zuurdesem, die de rechte prediking moet kenmerken. En denkt u dan ook nog aan de confessionele pijlers van de preek, als u meermalen de opmerking om u heen hoort dat de catechismusprediking steeds meer nagelaten wordt.
Broeders die niet beschikken over een gedegen opleiding, wordt het door deze ontwikkelingen niet al te moeilijk gemaakt om de kansels te beklimmen. En als er dan maar enkele zijn die in Apeldoorn studeren voor het ambt van dienaar des Woords, dan leidt deze ontwikkeling niet tot opbouw van de gemeenten. Ik wil dus graag de noodzaak onderstrepen van de opleiding in Apeldoorn. Waarmee ik tegelijk de waarde en de verdienste daarvan zou willen aangeven.
Helaas zijn er nog dieper liggende oorzaken te noemen voor de afname van het theologisch gehalte in de preken. Het zal waarschijnlijk zo zijn, dat de gemeenten wel tevreden zijn met hetgeen geboden wordt en er zelfs onbewust naar vragen. Als de gemeente uit Jesaja’s dagen al vroeg om zachte dingen en bedriegerijen zelfs, dan kunnen we dat gevaar ook nu niet uitsluiten. Waar vraagt de gemeente om en waarmee is zij tevreden? Of liever gezegd: wat wijst zij al niet af als zijnde te moeilijk en te onbegrijpelijk en niet meer van deze tijd! Terwijl toch Gods Woord juist alom het pleit voert voor gedegenheid en diepgang. Waar zijn  dus de leraars (Hebr.5:12) ìn de gemeente en in de bank, die deze zaken kunnen verwerken en verstaan? Is het niet de gemeente die zich leraars opgadert naar de eigen begeerlijkheden? Ook al is het waar dat de rechte prediker zich daardoor niet zal laten leiden.
Misschien maakt dit op onze jeugd en op eventuele aspirant voorgangers wel een zodanige afschrikkende indruk, dat zij hun toekomst op een ander gebied zoeken. Ik kan mij dat begrijpen. Voeg hierbij het aantal gemeenten dat in een conflictverhouding is verwikkeld met de predikant, dan zal dit ook al niet aanmoedigen. Met daarbij het verschijnsel van twist en strijd binnen de gemeenten. Het is dus echt wel eens goed om grondig na te denken over het gebrek aan geestelijke leidslieden in de kerken. We mochten er als gemeenten wel mee in de schuld komen voor het aangezicht des Heeren. Hoe ernstig als we van alles kunnen begrijpen, omdat we zo hoog zijn opgeleid, terwijl we de elementaire beginselen van de Schrift niet kunnen volgen. En dit geldt nog niet eens van de jeugd zozeer; er zijn  naar verhouding veel meer ouderen, die leven op een laag verstaansniveau. Jonge mensen zijn eerder bereid hun tijd en aandacht te geven aan de inhoudelijke rijkdom van de Schrift.
Wat het gebrek ook zij, de kerken hebben behoefte aan hen die de gang naar kansel en gemeente begeren. Daarvoor hebben we onze TUA en ook het jaarlijks onderzoek door het curatorium. Ik ben ervan overtuigd dat er jonge mannen zijn die worstelen met de vraag naar hun roeping. Laten zij zich niet weerhouden laten door de moeilijkheidsgraad van het werk. Het hangt immers niet af van die moeiten, maar alleen van het feit of de Heere met ons is. Profeten en apostelen hebben zich ervoor over gehad om te staan voor de waarheid van het Woord Gods. Dat is tot opbouw voor de gemeente en het is tegelijk zo heilzaam voor mens en maatschappij. Bedenk, jonge mensen, dat de recht Schriftuurlijke prediking het beste medicijn is voor de moderne mens met zijn noden. Een trouw gezant is medicijn. Daarmee vergelijkt Gods Woord de rechte prediking. Onder die prediking gebeurt iets, daar werkt de Heilige Geest het geloof. Die prediking is een tweesnijdend scherp zwaard, dat elke vorm van vijandschap bestrijdt, ook het verzet in onszelf, in onze ziel en zelfs in ons merg (Hebr.4:12). Die woordbediening is niet alleen het zout in de spijzen, maar het is ook de spijze zelf. Er is toch niets rijker dan op die wijze bezig te zijn tot waarachtige opbouw voor de gemeente en de hoorders. Hoe goed het soms kan zijn om de wereld nog te willen bereiken met het Woord, deze neiging kan toch anderzijds voortkomen uit een vastgelopen situatie in de gemeente. Die gemeente is de bruid van het Lam, ze is de kudde van de goede Herder, ze vormt het eigen lichaam van Christus. Daar eerst hebben we onze verantwoordelijkheden. In dit verband zij het slechts terloops opgemerkt, dat het zo levensgevaarlijk is om andere vormen en wegen te zoeken voor de gemeente ( en bestaande vormen op te geven) om zodoende gemeenten in de wereld te kunnen planten. Waarom toch de gewortelde plant verwaarlozen om een jonge twijg alle kansen te geven?
Ik heb zo-even de ambtelijke dienst vergeleken met Bijbelse zaken als een medicijn, een zwaard; er zou meer aan toe te voegen zijn. Paulus spreekt in beelden als vader en voedster(1 Thess.2:7), hij geneest en is helend aanwezig voor de gemeenten, enz. Maar zeker, hem overvalt ook dagelijks de nood van de gemeenten. Er wordt trouwens ook nu gesproken over lijden aan de kerk of zelfs ziek zijn van de kerk. Dat zijn zeker geen aanbevelingen voor het ambt, maar alle wegen zijn ook niet gelijk. Het geeft wel aan dat gemeenten en kerken zich bewust moeten zijn dat de voorganger het niet alleen kan. We hebben elkaar zo hard nodig, op en onder de kansel.
Voor de opleiding, voor jonge broeders, voor dienende en soms zuchtende ambtsdragers is de bede van zo groot belang: "Ontwaak Noordenwind en kom Gij, Zuidenwind, doorwaai mijn hof….”. Versterk de trage handen en de slappe knieën! Dat betekent de noodzaak van bekering voor ons allen. Voor de gemeente, om zich te onderzoeken op de behoefte aan een  grondige en een gezonde prediking. Het vraagt bekering van ons als dienaren, om te smeken om die overtuiging, die ons sterk maakt temidden van de aanvechtingen van deze tijd, ook al zijn  we in onszelf zwak en ellendig. Kerk en school zullen daarvan de baten ondervinden. Maar hoe zal de kerk opstaan uit haar geestelijk verval?
Juist daartoe gebruikt de Heere in de eerste plaats de zuivere en de rechte prediking. Het zwaard op de kansel en de medicijnen tegen allerlei kwalen en noden. De prediking lijkt zo ontzonken aan het hoge doel: "Uw pijlen zijn  scherp, zij zullen treffen in het hart van des Konings vijanden”. Zo heeft ook de Heere Jezus het gedaan. Zonder enig aanzien des persoons, zonder het vlees te sparen, zonder de rokende vlaswiek uit te blussen. U en ik, wij zijn er allen van overtuigd dat we het ook zo moeten doen. Ieder zal toestemmen in onze eeuw dat de prediking nog steeds zonder aanzien des persoons moet plaats vinden. En toch….., doen we dat ook? Of verstrikken we ons op de kansel toch weer niet met allerlei zaken als "tact en wijsheid”, die toch soms heimelijk, onbewust en ongemerkt, de waarheid het zwijgen opleggen? Zien we werkelijk de hoorder niet aan als bepalende factor voor de preek? Speelt deze of die gemeente in haar ligging niet mede een rol, als we het Woord brengen? Daar mogen we toch met elkaar niet aan meewerken?
Ik sprak over jonge broeders, die worstelen met een roeping voor dit treffelijke werk. Ik geloof zeker dat er jongeren zijn, die weten dat de Heere moed en kracht wil geven. Tot heil voor de kerken. Maar vooral tot de eer des Heeren, waarom het alles toch moet draaien. En zullen we daar zelf niet wel bij varen? Het woord uit Spreuken zij ons allen tot aansporing:
Zijt naarstig, om het aangezicht uwer schapen te kennen; zet uw hart op de kudden.
Want de schat is niet tot in eeuwigheid; of zal de kroon van geslacht tot geslacht zijn?
Als het gras zich openbaart, en de grasscheuten gezien worden, laat de kruiden der bergen verzameld worden.
De lammeren zullen zijn tot uw kleding, en de bokken de prijs des velds.
Daartoe zult gij genoegzaamheid van geitenmelk hebben tot uw spijze, tot spijze van uw huis, en leeftocht uwer maagden.
Dat zijn rijke beloften voor de kudde en voor de herder!
           

BREUKEN           2009

We beleven dagen van ongekende communicatie. We kunnen mobiel met iedereen praten en technisch gesproken loopt de maatschappij over van contacten. En toch zijn de mensen  eenzaam. Het blijkt slechts vluchtig en zonder inhoud te zijn.
De kerk lijkt hierop geen uitzondering te maken. Veel gepraat, maar geen echt gesprek. Ook in onze kerken. We zijn het Bijbelse woord "elkaar” kwijt .
gebroken kerken
Het was al langer bekend, dat er in Purmerend een geïsoleerde actie had plaats gevonden. Toen het algemeen bekend werd, deed het bericht uit Purmerend veel stof opwaaien en veroorzaakte het ook veel onrust. Het RD wijdde er een apart bericht aan. Dat bericht maakte de zaak er niet beter op. Visitatoren zouden feitelijk hun fiat gegeven hebben aan de mevrouw, die zou voorgaan in de kerkdienst. Bovendien werd erbij gezegd dat het een noodmaatregel was, terwijl enkele zinnen verder stond dat er altijd een ouderling in de dienst aanwezig was. Elders wordt de indruk gewekt dat het slechts om een "preekleester” zou gaan. Ook dat is verhullend taalgebruik.
Ingrijpend! Een vrouw op de kansel.
Een nieuw hoofdstuk is aangebroken in de geschiedenis van een kerk, die juist 175 jaar bestaat. Een herdenking van dit feit kan alleen maar bestaan in een biddag, niet alleen vanwege de economische, maar ook vanwege de geestelijke crisis. Individualisering, u kent het woord inmiddels vast wel. Ieder gaat zijn eigen weg. Ieder leeft voor zichzelf. Het gebeurt in gezinnen, in Nederland, in kerken. Andere berichten voegden zich hierbij. Twee gemeenten besloten de tweede dienst op te heffen. Ik herinner me nog de discussies die in de Gereformeerde kerken werden gevoerd over de opheffing van de tweede dienst. Heel het kerkverband dacht mee. Dat gaat nu anders. Alsof het een peulenschil betreft.
Ik had er een paar maanden geleden ook geen lust toe, om het artikel in de Wekker te weerspreken over de jeugddiensten in Groningen. In de Wekker werd het bijna als een succes gebracht, zonder  commentaar. Dat vond ik jammer. De redactie ging vast en zeker niet mee met de teneur van het artikel, maar het was beter geweest er kanttekeningen bij te plaatsen..
Veel jongeren komen op deze diensten af, net als destijds het geval was met de jeugddiensten in andere kerken; de praktijk heeft geleerd dat het snel voorbij kan zijn. Een pan spinazie. Ik heb jaren geleden al de klacht van oudere mensen uit Groningen vernomen, dat er vrijwel geen gewone diensten meer zijn: veel lawaai en minder inhoud.
Ik had moeite met de euforie omdat ik een tijdje daarvoor een jeugddienst had gevolgd via internet. Ik kwam op het idee vanwege een Vrijgemaakte dienst die binnen de eigen kring (n.b.) groot opzien baarde. Ik vroeg me toen af hoe het er in onze CG gemeente aan toeging. Er werd in een jeugddienst gepreekt over de hel. Een te waarderen themakeus, omdat de predikant er blijkbaar van overtuigd was dat ook over dat onderwerp moest gedacht worden. Inhoudelijk was het echter teleurstellend, omdat de strekking van de preek voor mijn gevoel was dat je, als je verantwoord handelde, voor de hel niet bang hoefde te zijn. Dat leek me te weinig gezegd. We moeten er wél beslist bang voor zijn, naar het eigen woord van de Heere Jezus. En het is nog niet eens een halve waarheid te zeggen dat we het zelf min of meer in eigen hand hebben. Dat hebben we juist niet, omdat wij van nature de verkeerde keus maken. En dat besef brengt dan, als het goed is, op de knieën om een geredde ziel te verkrijgen voor de eeuwigheid. En dan pas kan de vrees wegvallen, maar dan vanuit de genade.
Liturgisch was het een triest gehoor. Drama, muziek, preek ze spraken een andere taal dan goed is. Geen CG herkenningspunt deed zich voor.  Maar de dominee rechtvaardigde dat in de Wekker als volgt: als Christelijk Gereformeerd een kwestie is van zwarte pakken en kerkorgels, dan zijn wij dat niet. Als dat waar is dan ben ik het wel (R). Maar dat is niet waar. Er is meer voor nodig. En dat stelt zowel hem alsook mijzelf voor grotere opgaven. Ten overvloede vermeld ik dat ik de predikant hierop heb aangesproken. Zijn enige reactie kwam hierop neer dat hij mij sterkte wenste met mijn artikel in BhP.
Drie echt opzienbarende zaken!
Het valt me moeilijk om hierover te schrijven. We moeten vaststellen dat onze kerk bezig is uiteen te vallen. Dit is niet meer alleen verschillend denken, het is ook verschillend handelen, verschillend geloven. Niet alleen symptomen, want deze praktijk komt veel breder voor. Onze kerk is, wat betreft de eenheid, niet meer te redden. Als men zulke dingen doet, worden grenzen volkomen geminacht. Die minachting geldt het kerkverband, het geldt ook anderen in de kerk. De facto, in geestelijk opzicht bestaan onze kerken als kerk niet meer. Organisatorisch wel, maar geestelijk niet. Visitatoren, consulenten, classes, Synoden, ze hebben geen gezag meer of oefenen het niet uit. Er is immers oneindig veel meer te noemen. Maar voor ons ligt hier een breuk, geen breuk die ons direct  uiteendrijft, maar wel een geestelijke breuk. En het gaat niet alleen over zwarte pakken.
Geen zaak van genoegen om hierover te schrijven. Zijn het de beroepsklagers, die aan de noodrem trekken? Dat beeld verspreidt zich. Ik noem hen liever klokkenluiders, een duidelijke en eigentijdse term uit onze dagen. Nu echter ben ik dus toch zover gekomen dat ik opnieuw bepaalde uitglijders wil signaleren. Het is daarbij zo onbegrijpelijk dat de zaken worden toegedekt. Dan komen Bijbelwoorden als de kracht der dwaling en een geest van een diepe slaap wel onweerstaanbaar boven drijven.
gebroken gemeenten
Maar er is nog een reden waarom ik nu de zaken aan de orde stel. En dat heeft voor mijn gevoel een nog droeviger reden. Dat is het zonder dat ook al. Als we onze kerken lief hebben, doet het pijn als de zaken zo snel verworden.
Zaterdag jl. heb ik tijdens de ontmoetingsdag reeds aangegeven waarom er nog een reden is om treurnis te hebben over de kerk. En ik geef eerlijk toe dat een mens niet zo snel treurt over de ontwikkelingen. Het is iets dat de Heere nog geven moet, anders slapen we voort.
De andere reden is dat er nog veel dichter bij huis zoveel kerkelijke misstanden bestaan. Allereerst, ook dat heb ik getracht in het verleden wel aan te geven, bij mijzelf. Dat moet voorop gesteld worden. Wij hebben allen onze verantwoordelijkheid. Ik ben mede verantwoordelijk voor de kerk, als we het goed stellen. In die zin ben ik zelf ook aansprakelijk.
Dat vooropgesteld. Maar met dat "dichter bij huis” bedoel ik de kring van gemeenten, die heel dicht bij me staan. Ik voel me er sterker mee verwant als met de zo-even genoemde gemeenten. Ook in de kring van deze gemeenten gaat het niet goed. In gemeenten waar ik de zondagen doorbreng, die ik als bijna vijftig jaar ken en liefheb.
Wat is er in onze gemeenten aan de hand?
We horen van kerkenraden die het in het oog van de gemeente altijd verkeerd doen. Er zijn predikanten die in hun gemeente zwaar onder vuur liggen, zodat ambtelijke arbeid stil ligt of ernstig bemoeilijkt wordt. Ze gaan door diepe dalen. We kunnen in meerdere gemeenten rustig spreken van een gezagscrisis, een vertrouwenscrisis. Dat raakt me persoonlijk en u ook meer dan de verschijnselen in gemeenten die meer buiten onze horizon liggen, al willen we elkaar niet uit het oog verliezen.
Blijkt uit dit alles feitelijk niet dat ook wij evenzeer te lijden hebben onder modernistische invloeden, ook al houden we alles bij het oude? Zo gaat het in de wereld immers ook. Ik hoorde vanmiddag een uitzending over de algemene beschouwingen. De voorzitster moet geruime tijd wachten, want meer dan de helft van de afgevaardigden was er nog niet. Kinderen die niet op tijd in de les zijn, waarschijnlijk omdat er iemand gaat spreken die men negeert. Als u dan de harde taal hoort van politici, wat in wezen niets anders is dan de ander afbreken ter wille van de eigen status, dan wordt het des te erger als het in de kerk zo ook toegaat.
Het zou dus een verkeerde slag zijn als we denken op te komen voor de behoudende prediking, terwijl we innerlijk daar niet bij leven. Dan gaat alles een hypocriet karakter vertonen.
Misschien denkt u dat we deze dingen aan de kerkelijke vergaderingen moeten overlaten. Laat het onderwerp rusten! Maar we hebben het er allemaal in de wandelgangen wel over. Er komt een tijd dat zwijgen niet langer kan. Niet de kerkelijke vergaderingen dit keer (natuurlijk, ook die wel) maar nu is de beurt aan u en aan mij, aan ons persoonlijk. Het is toch uw kerk? Ook u hebt een verantwoordelijkheid, namelijk de zaak van het gebed. Dit zal een gebedszaak moeten worden; en dan in de zin van Daniël: wij hebben gezondigd. Kerkelijke handelingen zijn mensenwerk, hoe nodig overigens ook. Maar bidden is geestelijk werk; en daar ligt de breuk. Daar hebben wij in ieder geval allemaal gefaald. Dat moet openlijk uitgesproken worden. Dat zou aan onze gesprekken en handelingen een heel andere inhoud kunnen geven. Schuldbesef leide tot gebed.
En verder?
Hier zal de Heere alleen uitkomst kunnen geven. Daarna moeten we allemaal de hand aan de ploeg slaan. Allereerst wij, predikanten. We zijn ook kinderen van deze tijd, oud en jong. En zeker zijn gemeenten soms niet makkelijk, maar we moeten meer luisteren naar het apostolisch vermaan, dat een dienaar niet twisten moet, maar vriendelijk zijn, bekwaam om te leren en die de kwaden kan verdragen (2 Tim.2:24). Ik moet de eerste zijn om te weten wat dit betekent en hoe vaak we niet beantwoorden aan het doel. Maar zwakheden moeten als zonden aangemerkt worden. Ook onder dienaren des Woords. Gemeenten kunnen te lijden hebben onder ons optreden.
De gemeenten moeten absoluut bekeerd worden van de vermeende mondigheid en kittelachtigheid, die velen kenmerkt. U merkt dat ik noch deze, noch gene bijval want wie ben ik om dat te doen? Maar er waait een verkeerde geest door veel gemeenten. Allerlei menselijke twisten staan de Geest in de weg. Oprechte dienaren hebben zwaar te lijden onder de liefdeloosheid van gemeenteleden, die soms nog maar al te vaak gelijk krijgen. Dat zijn tekenen van verval. Ik heb al lang de stille vrees dat velen ook onder ons de innerlijke overtuiging missen dat de waarheid van Gods Woord en de Gereformeerde belijdenis het waard zijn om ervoor te staan en ervoor op te blijven komen. We brokkelen langzaam af en geven stap voor stap toe. Sommigen glijden weg en spreken te vaag over het bewaren van de rechte beginselen. Tot die beginselen behoort ook de waarachtige beleving, die bewaart voor twisten en conflicten.
De kerkenraden hebben wijsheid nodig. We hebben het Woord, we hebben de Kerkorde en daar moeten we onze handelingen op gronden.
Alleen een geestelijke herleving kan de kerken en de gemeenten nog redden. Dat sluit zeker de middelen niet uit. Maar het is tekort als we denken: de classis komt bij elkaar, besluiten worden genomen, er vallen klappen enz. Zonder de Heere is dit loze kalk.
Het gaat om mensenlevens, in en buiten het ambt. Het gaat om zielen, op reis naar de eeuwigheid. Maar bovenal: het gaat om Gods eer! U moet zich de ernstige vraag voorstellen wat er over twintig jaar nog over is van kerkelijk Nederland.
In de weg van gebed is er zeker hoop. Van God uit gedacht. Maar de noodzaak van bekering moet breed gaan leven, niet alleen voor Groningen of Zwolle; dat weten we al lang en die kant moeten we ook uitkijken, maar de moeilijkste les is: ook voor ons. En dan staan we allemaal, Noord en Zuid, naast elkaar. Dan moeten we zeker elkaar vermanen, maar vanuit die waarachtige bekering zal de Heere dan opstaan en Zich ontfermen over Sion, want de bestemde tijd is dàn gekomen en dan zullen haar dienaren een welgevallen hebben aan haar stenen en medelijden met haar gruis; en dit alles wordt werkelijkheid op het gebed van hem die gans ontbloot is (Psalm 102). Zo begint het bij God, zo daalt het neer op de dienaren en wordt de bede van de gemeente gehoord. Zoeken we samen die weg!
 
SCHOOLDAG          2010

De jaarlijkse schooldag gaat verdwijnen. Een pijnlijk besluit. Zeker voor hen die aan de TUA hun werkkring hebben. Men kan de teruglopende belangstelling voelen als een geringschatting van het vele werk dat in Apeldoorn verricht wordt. Ook ik vind het jammer dat het zo loopt.
Men zou mij echter onmiddellijk kunnen vragen waarom ik dan zelf ook gedurende vele jaren afwezig ben geweest. Ik kan niet om die vraag heen als ik mijn spijt uitspreek over het verdwijnen van deze dag.
In ieder geval is de reden niet dat ik het geheel oneens ben met de invulling van het programma. Doorgaans is deze dag niet kerkelijk eenzijdig ingevuld. In het verdere verleden is dat misschien wel eens zo geweest, maar voorzover ik mij deze bijeenkomsten van de laatste tijd herinner, waren deze afgestemd op het beginsel van onze kerken. Dus eigenlijk moet ik beginnen met een "mea culpa” uit te spreken.
Als ik zoek naar redenen waarom ik er niet was, denk ik dat het meest voorkomend excuus is: er waren meestal andere bezigheden. Zeker in die jaren waarin ik bestuurslid werd van "Bewaar het pand”, betekent dit dat ik op twee andere Zaterdagen present wil zijn op de Panddagen. Dat zal de voornaamste reden zijn. Maar er is ook sprake van een te gemakkelijke onttrekking en verwaarlozing.
Het bericht geeft mij aanleiding tot enkele overwegingen. Weet u wat de mooiste oplossing zou zijn? Dat we van de Schooldag en de Panddagen één ontmoetingsdag  zouden kunnen maken. Want dat zou inhouden dat onze kerken weer een eenheid zouden vormen. Voor ik verder hardop nadenk, moet u eerst weten dat ik deze en volgende regels absoluut schrijf op persoonlijke titel. Het zijn zo maar overwegingen die bij mij opkomen, nadat ik het bericht las. Ervan uitgaande dat de Schooldag en de Panddagen inhoudelijk ook weer niet zo heel ver van elkaar afliggen, zou het in een tijd van verbrokkeling mooi zijn als er ook weer eens iets bij elkaar zou komen.
Maar: één centraal geregelde dag, waarop de hele breedte van onze kerken vertegenwoordigd zou zijn, kan niet. Daar ben ik van overtuigd. De uiterste grenzen van onze kerken liggen te ver uit elkaar. Wie het kerkelijke leven volgt, weet dat. Als emeritus kom ik ook in gemeenten die anders gestructureerd zijn dan ik zelf, en dan voel je wel afstand. Maar ook op  dit punt moet ik relativeren. Kerkenraden zijn steeds voorkomend en tegemoetkomend, ook al worden zij geconfronteerd met een anders gerichte prediking. Men stelt zich doorgaans verdraagzaam op, maar dat neemt niet weg dat de afstand duidelijk bestaat en ook gevoeld wordt. Er is verschil tussen verdraagzaamheid en overtuiging. We kunnen over de verschillen na afloop ook meestal heel eerlijk spreken. Daarom wil ik me ook niet onttrekken aan de vraag om in zulke gemeenten te preken.
Schooldag en ontmoetingsdag hebben een andere doelstelling. Panddagen zijn ontmoetingsdagen, terwijl de Schooldag zich afspeelt rond de TUA. Ook daarom is de gedachte van een centrale bijeenkomst niet realistisch.
Er was een tijd dat de gehele kerk op de Schooldag vertegenwoordigd was. Uit Zwijndrecht, waar mijn vader toen predikant was, reed jaarlijks een bus. Het was de tijd van de toogdagen. Het leefde toen. De School bond samen en men was tegelijk een dagje uit. Sinds de komst van de auto werden we individualisten. Ieder reist op zichzelf. Naar de Schooldag, naar de kerkdienst, naar…. de hemel? We hebben niet zoveel meer met elkaar. We hebben elkaar ook niet meer zo veel te zeggen?
De Schooldag toen was een belevenis, voor mijn ouders, ook voor ons als jongeren. Uit het hele land stroomden de touringcars binnen in Apeldoorn. Er werden contacten gelegd en onderhouden. Daar klopte het hart van de kerk. Er werd met ontzag opgezien naar mannen als Van der Schuit, van der Meiden, Wisse. Dat waren onze voortrekkers. Zij leidden de kerk. De studenten werden op zo’n dag gemonsterd, want zij vormden de nieuwe lichting voorgangers. En ook al preekten toen niet alle dominees overal, als men elkaar sprak viel het lang niet altijd tegen. Eens werd een jubileumschooldag gehouden in vier kerken vanwege de grote toeloop. Prof. Wisse sprak er en wie kon dan nog denken dat er niets goeds meer was. Zo’n naam stond garant ergens voor.
Heeft alleen de auto dit veranderd? Nee, zeker niet. Gaandeweg werd ook wel eens een ander geluid gehoord en dat gebeurde steeds meer. Dat werd dan ook kerkbreed uitgemeten. Maar zelfs dat was het niet alleen. Hoewel het wel meedeed in de publieke opinie. Toen de dagen rond ons blad opgestart werden vanwege een zekere verontrusting  was er plotseling weer de oude gloed. De grote kerk in Zwolle was niet te groot. De ruime Bethelkerk in Sliedrecht hadden we qua grootte hard nodig. Maar ook dat veranderde langzaam maar zeker.
Lag dat aan de sprekers? Misschien ook wel. Niet direct wat betreft het beginsel, maar wel als het gaat over het overwicht dat de generatie van leidslieden uit die tijd had. Persoonlijkheden vervaagden door de jaren heen en met hen hun woord. De mannen broeders van weleer stierven uit.
Natuurlijk zegt dit alles, zowel in Apeldoorn als in Urk en Werkendam ook iets over het kerkvolk. Niet zozeer de auto, maar het hart, de ziel was medebepalend. Jonge mensen lijken het niet meer zo in zich te hebben. Naar een EO-jongerendag dan? Of een familiedag? Ik weet niet in hoeverre deze dagen de taken onder onze kerkmensen hebben overgenomen. Zowel de Schooldag als ook de Panddagen zijn anders gestructureerd; zou het daaraan liggen? We zien de aandacht voor de Panddagen in ieder geval ook afnemen, in Werkendam, in het Zuiden (!) nog meer dan in Urk. In een vorig artikel heb ik goede woorden over Urk gesproken, maar nu moet ik de vraag stellen, als ik het oog heb op de aanwezigheid van Urker inwoners tijdens deze dagen: Waar zijn de negen?
Niet alleen jongeren zijn niet meer zo massaal aanwezig, ook kerkenraadsleden en predikanten worden over de hele linie gemist. Zijn we met elkaar zo individualistisch geworden? Dat individualisme betekent natuurlijk ook dat we het allemaal zelf wat beter denken te weten dan de buurman. Wat gelooft gij dus van de gemeenschap der heiligen?
Dit alles is met een gezamenlijke touringcar niet meer op te lossen. Andere vormen of meer klantvriendelijke toenaderingen zullen dat ook niet kunnen.
We zitten allemaal met een gemeenschappelijk probleem. Dat geeft aan alle kanten zorgen. Het drukke leven verslindt onze tijd. Die bewuste dag is al ingepland voordat de Schooldag zich aandient. Onze agenda biedt geen gelegenheid meer, ons hart heeft er niet zo’n behoefte aan. Want je geestelijke leven hangt toch niet van zo’n speciale dag af? Dit soort redeneringen hebben al wat goede gebruiken helpen verdwijnen! Het hangt er zeker niet van af, het hangt ook niet van de tweede kerkdienst af. Maar alles bij elkaar dan? Geen binding aan het beginsel, geen gemeenschapszin? Onze kinderen slaan de training van de voetbalclub niet zo makkelijk over. Er ontstaat een ernstige botsing van belangen als de catechisatie en de voetbal op hetzelfde tijdstip zitten. En pa is er druk mee; hij moet immers langs de lijn staan en de dominee, als hij echt indruk wil maken, doet het soms ook. En dan krijg je een heel ander gevoel als in de kerk en krijg je ook andere interesses en andere contacten. Begrijpt u dat er iets heel erg veranderd is? Kerkelijke dagen zou je kunnen schikken onder de marktdagen van het Evangelie. En wij allen hebben er aan meegedaan dat de handel terugliep.
Zou het niet goed zijn als we samen één dag zouden plannen? Zeker, maar dan een dag van verootmoediging en wederkeer. Over onze gemeenschappelijke zonden. Het is een ernstig geestelijk probleem. We zijn elkaar kwijt en daaraan merk je dat je misschien ook het beginsel en zelfs dat je God kwijt bent. Die conclusie is niet overtrokken. Die is waar.
De WK gaat het straks bewijzen. Gemeenschapszin genoeg. Maar niet in de kerk, niet rond de Avondmaalstafel.
Ik heb dit artikel geschreven uit medeleven met de TUA. Ook met het doel tegelijk eens lijnen te trekken naar onszelf toe. Ook wij krijgen in de kring van Bewaar het Pand te maken met hetzelfde verschijnsel. Eenmaal riep de profeet uit: "Blaast de bazuin te Sion, heiligt een vasten, roept een verbodsdag uit. Verzamelt het volk, heiligt de gemeente, vergadert de oudsten, verzamelt de kinderen……”
P.S. Onze stichting staat tòch vermeld in het Jaarboek: op blz. 220/221 onder de aansprekende titel "Diversen”. Ik was de vorige keer dus abuis. Dank aan hen die mij hierop wezen!
 
GENERALE SYNODE         2010

Over enkele weken beginnen de werkzaamheden van de Generale Synode, het hoogste overlegorgaan van onze kerken. Ik kan ook schrijven: het hoogste besluitorgaan, maar dat vraagt om een kanttekening. De kerken zijn in hun breedte en diepte vertegenwoordigd. Hoewel ook daar iets bij gezegd moet worden. Ware dit het geval, dan zou Urk wel bijna een hele tafel mogen bemannen en dat zou voor de uitkomsten weer een heel ander resultaat geven……
Die laatste overweging maakt het al een beetje lastig om hoog aan te kijken tegen deze vergadering. Het grondvlak ziet er anders uit dan de Synodale verten. Ik wil dit graag met nadruk stellen opdat wij en anderen buiten onze kerken zich niet op een Synode verkijken. De GS is niet zonder meer het gezicht of het boegbeeld van onze kerken. De Synode kan voorstellen aanvaarden, terwijl het grondvlak deze zou verwerpen.
Heeft de Synode een duidelijk gezicht? Wie de kerken op betrokken wijze volgt, heeft de namen van de afgevaardigden al getaxeerd. Het is opmerkelijk: predikanten vooral zijn hun leven lang identiek en onlosmakelijk verbonden met en zelfs vastgeketend aan hun imago. Het soortelijk (geestelijk) gewicht van onze broeders staat vast. Dat ontstaat al voordat men ooit een kansel betreden heeft. Je wordt er je leven lang aan afgemeten en beoordeeld, als er geen opzienbarende wijzigingen optreden. Dat is natuurlijk niet goed. Op die manier worden sommigen over het paard getild en anderen worden zonder meer veroordeeld. Dat laatste gebeurt erg snel en makkelijk. Daar mogen wij niet aan meedoen. Maar predikanten hebben er zelf ook aan bijgedragen dat men een bepaald beeld van hen heeft.
Nog een zijdelingse opmerking: Deze weging bewerkt dat zij niet in alle gemeenten gevraagd worden om voor te gaan. Dat wordt als negatief ervaren door velen. Toch lijkt me dat onjuist. Dit zal hopelijk meestal niet gebeuren vanuit een geveld oordeel over een persoon. Ik voor mij zie het zo: iedere gemeente houdt onbewust een bepaalde volgorde aan in het rangschikken van de namen van voorgangers. Dat gebeurt niet alfabetisch. De volgorde heeft te maken met factoren als bekendheid met iemand, vertrouwen in een dienaar, gaven die hem verleend zijn, geestelijke verbondenheid, enz. Dus als in een gemeente sommige broeders nooit voorgaan, laat dat dan maar te maken hebben met de volgorde die men aanhoudt. Ieder kan niet op de eerste of de honderdste plaats staan. Het hoeft en het mag geen kwestie zijn van iemand veroordelen. Ik heb er zelf vrede mee dat er veel kansels onbereikbaar zijn. Niettemin heb ik in veel gemeenten gepreekt die anders denken dan ik en dat gaf aan beide zijden geen moeite, zo hoop ik, maar op den duur worden de accenten duidelijker en meer divers. En verder zou het niet goed zijn als iedere dominee op alle kansels zou komen!
Als ik een raad mag geven: we moeten een voorganger beoordelen naar zijn prediking, zijn pastoraat, zijn persoon en zijn beleid. Dat laatste mag niet vergeten worden. De preek kan aanslaan, het beleid staat soms haaks op het uwe in uw gemeente.
Moeten we een voorganger eigenlijk wel beoordelen (niet: veroordelen)? Ik meen van wel; de gemeente met de kerkenraad voorop, moet o.m. ook op gepaste wijze kritisch luisteren of de prediker de volle raad Gods verkondigt.
Uit mijn herinnering van enkele Synoden die ik als afgevaardigde heb meegemaakt, vormt zich een zeker beeld van de wijze waarop besluiten worden genomen. Ik ga niet op de hele procedure in, maar enkele zaken zijn voor u en de kerken van belang.
Iedere Synode heeft enkele hete hangijzers, die voor commotie zullen zorgen. Dat kan een kwestie zijn als homoseksualiteit of ook een eventuele acceptatie van de Nieuwe Bijbelvertaling. Meestal hebben wij en ook Synodeleden daarover een duidelijk beeld: je bent voor of tegen aanvaarding van genoemde zaken.
Een voorstel wordt in stemming gegeven, nadat er over gediscussieerd is. Bij een eenvoudige voorstelling van zaken loopt dat uit op een aantal voor- en tegenstanders. Met beide onderwerpen, die genoemd werden, zou het zo kunnen gaan. Het is dan òf aangenomen, òf verworpen. Gevolg: er zijn twee kampen en de eenheid staat onder druk. Maar de uitslag is wel duidelijk.
Nu zijn Synodale vergaderingen doorgaans correct en broederlijk van aard. Er blijkt in de dagelijkse omgang met elkaar een zekere verbondenheid, althans, in woorden en in die bepaalde situatie. We hebben veel meer wat verbindt dan wat ons scheidt.
Daarom valt het niet goed als er twee groepen of kampen ontstaan van voor- en tegenstanders. De eenvoudigste weg om dichter bij elkaar te komen, zou zijn dat we een voorstel formuleren dat uitgaat van de bekende woorden: enerzijds- anderzijds. Er zijn twee kanten aan de zaak. Met een dergelijke formulering ondervangen we al een stuk verdeeldheid. We blijven over de twee kanten van één en dezelfde zaak samen spreken.
Er zijn meerdere mogelijkheden. We kunnen woorden te hulp roepen als: "in feite” of "eigenlijk” of "ten diepste”. U bent wel tegen, maar eigenlijk kunt u dat niet altijd volhouden. Of: eígenlijk ligt de zaak gecompliceerder. Ik las pas een opmerking van iemand die het niet over kerkelijke zaken had: mensen die vaak zeggen "eigenlijk” of i.d. kunt u nauwelijks vertrouwen. Het oordeel van een wereldling!
Neem een voorstel. De intentie is: we zijn voor. Maar u kunt ook zeggen: we zijn er nù niet voor. We zijn in dit stadium niet voor. Dus zijn we tegen. Maar u hebt op de volgende vergadering de zaak al opnieuw op de agenda gezet. U schiet daar niets mee op.  
Een andere mogelijkheid: we nemen die vertaling aan, maar iedere kerkenraad en iedere predikant is vrij deze te gebruiken. Zo is het ooit gesteld en het leek geruststellend. Maar deze formulering is nu een slot op veel kansels. Gebruikt de voorganger onze vertaling of berijming niet, dan wordt het moeilijk. En dat is praktisch gezien begrijpelijk. Maar de formulering was destijds niet goed en het besluit was geen eerlijk besluit. We laten mazen open. We trekken geen lijn, scheppen geen duidelijkheid. Of is de ondertoon dat je er toch niet principieel op tegen kan zijn? Zoiets als een morele dwang?
Verder doordenkend: iemand zegt tegen te zijn om die en die reden. Maar de voorzitter zal haastige pogingen doen, om aan dat bezwaar tegemoet te komen. Vriendelijk wordt gesteld: U hebt eigenlijk wel gelijk; de zaken liggen ingewikkelder. Dus wordt er een amendement opgenomen met de vraag: zou het zo kunnen? Bent u nu voor?
U begrijpt mij: we werken aan op een compromis, op een middenweg, of, zo zal iemand zeggen, op kerkelijk evenwicht. Een evenwichtig besluit. Prachtig dat we ons allemaal daarin kunnen vinden. Maar het volk noemt het een compromis.
Hoe moeten we hier tegenaan kijken? Is een compromis altijd verwerpelijk? Is het niet van belang elkaar vast te houden? Hebben we als voor- of tegenstanders niet iets gewonnen? Ieder meent iets bereikt te hebben. Stel de zaken relatief en denk genuanceerd. Voor- en  tegenstanders kunnen zich in deze uitkomst immers vinden. Dat kan van voordeel zijn. Pas deze redenering bijvoorbeeld maar eens toe op een dreigende breuk in een huwelijk.
Er zijn ook nadelen. Het grondvlak begrijpt al die lange voorstellen en die omslachtige redeneringen van een Synode niet. Het kerklid, die is aangewezen op de krant, trekt zijn eigen conclusie. Dat doen ook kerkenraden. De GS sprak dat wel uit, maar als je het goed leest, is er enige ruimte of tenminste enig begrip om het anders te doen. De afgevaardigden komen later terug in de gemeente en daar werkt de sfeer anders. Werd de praktijk in Nunspeet niet wat verdoezeld? Dus….?
Hebben we wel iets bereikt? Hebben we als kerken iets tegengehouden? Bleek een paar jaar later weer niet dat het alleen maar wat uitstel is geweest? Nee nu eens de kerkelijke eenheid. We hebben de deur naar de NGK gesloten, toen het bijna niet meer kon. Het  resultaat? Via een andere weg staan we op elkaars kansels. We hadden wel bezwaren tegen Vrijgemaakte denkbeelden, maar waar zijn die bezwaren nu? Niemand ziet in bepaalde delen van de kerk nog enig verschil tussen beide kerken. De vakantieperiode is een goed excuus om helemaal samen te gaan. Gedane zaken nemen alzo geen keer.
De stijl van het compromis werkt ontegenzeggelijk vervagend en grensverleggend, ook misleidend. Elia of Johannes de Doper zouden er niet in passen.
Er kleven echter ook nadelen aan de al te simpele voorstelling van òf voor òf tegen. Dat weet u zelf wel als het over andere zaken gaat. U bent tegen echtscheiding, maar als het één van uw kinderen betreft, komen de zaken anders te liggen. We roepen allemaal om duidelijkheid, maar dat kan weer leiden tot simplisme, tot een ongenuanceerd oordeel. Dus liggen de zaken niet makkelijk. Voor de GS niet, voor ons niet. Wat is de beste weg? Hoe blijven we oprecht?
Ik denk dat ik moet zeggen dat we als afgevaardigden vroeger en nu alle wel hebben meegedaan aan het compromis. Was dat goed? Ja of nee, maar het zou ontactisch geweest zijn om er zonder meer tegen te zijn. Hiermee duid ik weer op een dilemma: tact of oprechtheid. Trekt u zelf uw conclusies.
Ik hoorde eens van een zeer getrouw dienaar in onze kerken. Hij hoorde twee mensen aan, die een twist hadden. Eerst hoorde hij de ene partij: u hebt gelijk. Toen de andere partij, ook met sterke argumenten, zodat hij hem ook gelijk gaf. Daarop zei zijn vrouw tegen hem: jij geeft iedereen gelijk. Waarop hij haar antwoordde: Jij hebt ook gelijk. Zeker, een dwaas voorbeeld, maar het geeft wel aan dat de zaken moeilijk kunnen zijn.
 
Maar, heeft een Synode wel gezag over de kerken? Daar wordt verschillend over gedacht. Een Synode kan al spoedig de autonomie van de plaatselijke kerkenraad aantasten. Dat kan een classis trouwens ook. Synoden hebben nut in algemene zaken zoals opleiding, zending of contact met de overheden. We moeten dus maar goed nadenken over de consequenties van allerlei besluiten. Het Independentisme heeft al lang toegeslagen. Meerderen hebben voorzichtig voor die weg gepleit. Is het niet de beste oplossing?
Tenslotte: ik las een opmerking van een leidsman uit de HHK. Een deel van onze kerken is sterk met deze kerken verbonden. Wederzijds staan de deuren naar elkaar open. Maar, zo schreef deze broeder: We kunnen toch niet bidden om eenheid met de CGK, want als dat gebeurde, zou daar de boel exploderen….. Dat is beschamend.
Zo heb ik (al te) menselijke overwegingen de revue laten passeren. Gelukkig zegt de Heere: "Mijn raad zal bestaan en Ik zal al Mijn welbehagen doen”. Het gaat zo het gaat. Wie daarbij mag leven, zal meer de knieën dan de woorden zoeken. Op de Synode, in de kerkenraad en in "Bewaar het Pand”.
 

Wat is er van de nacht?         2010

Gelijktijdig met mijn vorige artikel schreef Ds. Quant eveneens over de a.s. Generale Synode. Een onthullende ontboezeming. Wat we destijds vermoedden, werd in zijn woorden duidelijk: een mooi moment van verbroedering loste de eigenlijke zaken niet op. Verder stem ik geheel in met de zorgelijke toon, die in zijn woorden doorklinkt. U begrijpt dan ook dat ik graag nog eens wil meedenken over de toekomst van onze kerken.
 We moeten uitgaan van de kloof die er is. Ik ontken hiermee niet dat we nog niet veel goede dingen hebben in ons kerkelijke leven. Ik denk  aan zaken de opleiding, aan de broederschap dwars door de richtingen heen, aan het (nog) bestaande beginsel van onze kerken. In hoeverre zal de gesignaleerde kloof de toekomst bepalen?
Onze kerken zouden, wat niemand zal wensen, in het uiterste geval uiteen kunnen vallen. Gaat u maar na: De GS kan niet anders dan de deur naar de HHK breed openzetten. Dat gebeurde immers al naar de GKV. Waarom dan naar de HHK niet? Het is de eigenlijke kerk der vaderen, die teruggekeerd is naar de beginselen van Gods Woord. Ik weet dat niet ieder dat zo ziet, maar ik kan daar niet omheen. Welnu, dan ligt er zelfs een roeping, een plicht, om deze broeders de hand te reiken.
Maar het gevolg zal zijn: we krijgen en sympathiserend deel met de GKV en ook een ander deel dat sympathie heeft voor de HHK. Twee geheel verschillende bloedgroepen. Naar de mens gesproken zal deze gang van zaken onze kerken verder breken. Dat werd reeds gesteld door een scribent vanuit de HHK.
Hier wacht niemand op. Ik begeer die consequenties niet, maar het lijkt voor de hand liggend. We hebben het CGK beginsel lief, maar die liefde heeft grenzen. Er is althans minder liefde tot het Vrijgemaakte beginsel. Dergelijke uitspraken werden jaren geleden ook reeds duidelijk gedaan door wijlen Ds. J.H. Velema.
Zou het ooit zover komen, dan zou dat een groot verlies aan beginselkracht betekenen. Het beginsel dat onze kerken altijd hebben voorgestaan en uitgedragen, ligt in de lijn van de Schrift. Het is ontelbaar velen tot zegen geweest. En nog is er een deel dat juist die beginselen lief heeft.
We moeten ons ook de consequenties hiervan indenken. Hoe gaat het met de Universiteit, als onze kerken verder van elkaar vervreemden? Wat krijgen wij er in beide richtingen voor terug, als we zoveel verliezen? Ik heb reeds vaker opgemerkt, dat onze kerken toch diep wortelt in veler hart, ook van hen die onze kerken reeds verlaten hebben. In de prediking van onze kerken gaan zonde en genade op een evenwichtige wijze samen en is er ook een balans in zaken als roeping en verkiezing. Dat is lang niet overal zo. Ook de schriftuurlijk- bevindelijke accenten hebben een zegenrijke werking.
De komende Synode heeft verschillende zaken op de agenda staan die de eenheid van onze kerken nog verder kunnen doen afkalven. Maar als we eerlijk zijn, hebben we het punt reeds bereikt waarop we de vraag moeten stellen: Waar is die bewuste prediking van de Afscheiding nog zichtbaar?
In deze kerkelijke situatie zouden we de blik ook hoger kunnen richten. Zijn er nog profetische verwachtingen?
In geestelijk licht zou het zo kunnen gaan dat door steeds meerderen binnen de kerk wordt ingezien dat er dreigende ontwikkelingen wachten, die geen heil brengen. Het kan en het gaat ook gebeuren, dat de wereld ons meer en meer bijeen drijft. De aanzet tot deze dingen wordt reeds lang zichtbaar.
Voor de Heere is niets te wonderlijk. Er kan een verdiepte geestelijke belangstelling komen. De uitspraak over het vrouwenstandpunt van de SGP leverde wonderlijkerwijs een meer principieel doordenken van de zaak op binnen de SGP. SGP-jongeren stonden voor het eigen gedachtegoed van de partij. Dat was voor velen een verrassing.
Zo kan dat toch zeker binnen de kerken gaan. Er kan toch een wezenlijker besef ontstaan over de eigenlijke geestelijke waarden. De Heere kan daardoor een opwekking geven. We zullen gaan beseffen: we raken òf alles kwijt, òf we willen niets meer kwijt. En dan blijven we niet alleen wie we zijn, (want wat zijn we nog?) maar dan zal er een begeerte komen om weder te keren tot de Heere. De ware kerk zal dan gaan beseffen dat de wereld ons toch eigenlijk helemaal niets te bieden heeft. "Waarlijk, tevergeefs verwacht men het van de heuvelen en de menigte der bergen, waarlijk, in de Heere, onze God, is Israels heil” (Jer.3:23).  Dat gaat altijd samen met schuldbesef. Als de ogen opengaan, gaan we onszelf zien. We zullen ook zien wat er van God in Christus te verwachten is. Dat zal ook samengaan met een wegzenden van de afgoden en de ijdelheden.
Bekering is een persoonlijke zaak. Maar ook de kerk moet zich bekeren. De zaken liggen vanuit Gods Woord bezien heel eenvoudig. We kunnen druk zijn met de kerk en de gemeente en onszelf daarbij vergeten. De kracht van onze kerken heeft altijd gelegen in de aandacht voor het heil in Christus én de toepassing daarvan in alle verbanden van het leven, vooral in het persoonlijke leven. Daar moet alles beginnen. Bij u en bij mij!
Jeremia was een profeet die in grote bewogenheid zijn dienst heeft vervuld. Hij leefde in de vooravond van de ballingschap. Hij moest telkens weer het volk oproepen tot bekering. Maar hij stond zelf niet buiten die oproep. Ook hij, hoewel hij zuiver de woorden Gods overbracht, moest telkens weer teruggeroepen worden van eigen dwaalwegen (Jer.15:19). Met Daniël lag de zaak niet anders. Indien iemand, dan kon hij toch wel menen dat de Heere met hem was. Hij komt in het Woord naar voren als een man die in alle opzichten de Heere trouw gediend heeft. Toch is hij de eerste om te erkennen gezondigd te hebben tegen de Heere (Daniël 9).
Bekering begint bij mij. Ook bij u en bij de gehele kerk van Nederland. Maar dat persoonlijke begin is nodig. Daniël zei: wij hebben gezondigd. Ezra is een ander voorbeeld. In zijn dagen, zo kort na de ballingschap, was het verval al snel weer erg groot. Er is een vermenging opgetreden met de volkeren rondom Israel. Er leven vreemde vrouwen binnen het heilige volk. Als Ezra daarvan hoort, overvalt hem een diepe droefheid. Hij zit bedrukt neer tot de tijd van het avondoffer (Ezra 9:4). De nood van het volk overvalt hem. Als nu reeds het verval heerst, wat moet dan de toekomst brengen?  We zien in hem wat één enkel mens betekenen kan voor de zaak van de Heere. Deze ene man begint de zonden van het volk te belijden. Niet van terzijde, maar als lid van het volk.
Dit gebed va Ezra maakte zoveel indruk, dat heel het volk tot inkeer komt. Eerst zijn het degenen die voor de woorden van de God Israels beefden (9:4), en later is het een nog veel bredere groep van mensen die tot hem komen; "want het volk weende met groot geween”(10:1).
Dit zijn duidelijke voorbeelden voor allen dat wij persoonlijk de eerste moeten zijn, ieder voor zich, om bedrukt te zijn vanwege de nood van de kerk. Het avondoffer, ziende op het werk van Christus, biedt de uiteindelijke grond voor deze opwekking. Uiteindelijk was het de Heere Jezus, Die als Enige de nood van de kerk heeft gevoeld. Hij reinigde niet alleen de tempel van allerlei tempelzonden, maar Hij leed en stierf onder de zonden van de kerk. Wij allen hebben die tempel afgebroken, maar Hij heeft deze weer opgebouwd. Hiervoor aandacht te hebben is meer en beter dan allerlei kerkelijke beschouwingen over mensen en zaken.
Ik noemde Jeremia; hij bracht de boodschap der bekering aan het volk, maar hij kreeg zelf van de Hoogste hand te horen dat ook hij moest wederkerken. Laten predikanten, ambtsdragers, gemeentelijke leidslieden die oproep tot bekering persoonlijk ernstig nemen. De dingen zijn ernstig genoeg immers en de nood is groot.
Maar dan biedt de persoon van Jeremia ons nog meer lering. Het derde hoofdstuk laat ons dan zien hoe het er met het vòlk bij staat. Het volk als geheel verkeert in grote nood en moeite. Het Tienstammenrijk is reeds in ballingschap weggevoerd naar Assyrië. Het Tweestammenrijk is nog in Juda en het eigen land. Tien stammen reeds zuchtend onder het oordeel; het leek voor hen een verloren zaak. Twee stammen nog gespaard, levend rond de tempel. Daar heersten nog godvruchtige koningen. Daar kon men nog spreken van een geestelijk besef.
Maar hoor dan hoe de Heere deze beide delen taxeert. Het Tienstammenrijk krijgt de naam afkerige (3:6). We zouden verwachten dat Juda daar gunstig bij afsteekt. Het is dan wel schokkend dat Juda in Gods oog het nog erger gemaakt heeft dan haar zuster Samaria. Juda krijgt de naam Trouweloze. Beide volken staan naast elkaar in de zonde van de afval. Voor het oog was Juda er veel beter aan toe: de tempeldienst leefde en het Woord van God klonk en er waren soms nog heel godvrezende koningen. Maar in Gods oog is de zonde van Juda nog ernstiger dan die van Israel.
Van alle groepen en liggingen in de kerk moet dan hetzelfde gezegd worden. Of we modern of behoudend zijn, de vraag is hoe de Heere ons, de kerk van Nederland, ziet. Vrijzinnig of rechtzinnig, voor God zijn we allen schuldig.
Dus heeft heel de kerk, van Noord naar Zuid, bekering nodig. En dan hebben die beide rijken ons ook nog iets te zeggen. Beide volken hoorden voortdurend de oproep tot bekering. Hoe werd deze beantwoord? Israel (de tien stammen) bekeerde zich niet (3:7); Juda, de twee stammen, bekeerde zich niet tot de Heere "met haar ganse hart” (vers 10).
Ook dat is ontdekkend. Hoe het ook was, echte bekering kwam er bij geen van beide. De een wees het bot van de hand, de ander deed net alsof. Daar komt dan de schijnvroomheid om de hoe kijken. En dat kan ook weer heel leerzaam zijn voor de kerk van Nederland. Er zijn er velen binnen de kerk die de bekering niet van node hebben en deze daarom van de hand wijzen. Er zijn er ook die erover spreken en ernstig lijken om te gaan met geloof en bekering, echter met geen ander gevolg dan een schijnbekering. In Gods oog is die schijnbekering dan nog erger dan de volledige afwijzing.
Dat besef moet ook doordringen. Wie zijn we dus? We staan allen in de schuld tegenover God.
Als dit besef doordringt in de kerk, ook in onze kerken, is er nog hoop. Als we ten eerste persoonlijk gaan begrijpen dat het bij onszelf moet beginnen; en als we daarna gaan zien dat geen enkele partij of groep voor de Heere kan bestaan. Dan ontstaat de echte bezinning. Deze weg is de enige goede weg. Vanuit de mens is dit niet te verwachten, maar de Heere staat boven al onze onmogelijkheden. Laat het onze bede zijn dat de Heere zo zal doorwerken onder ons. Tot zegen voor land en volk en tot eer voor de Heere. De Heere zegt het heel eenvoudig: "Roep Mij aan in de dag der benauwdheid en Ik zal u er uit helpen en gij zult Mij eren”; daar ligt alles in.
           
VOOR BIJBELS HOUDEN        2011

In de Synodale verklaring over homoseksualiteit hebt u deze woorden kunnen lezen. De pastorale handreiking van 1986 moeten we voor Bijbels houden, totdat….de GS 2013 daarover een uitspraak heeft gedaan, aldus een bericht in de Wekker. Totdat dus, niet zodat, want dat laatste zou een heel andere conclusie geven. Deze zin roept veel vragen op. De GS moet een uitspraak doen over een reeds gedane uitspraak. Een mogelijke koerswijziging wordt in het vooruitzicht gesteld. Er wordt mee gerekend. De waarheid voor dit moment is voorlopig en daardoor reeds nu verzwakt en welhaast vervallen.
Een opmerkelijke en tegelijk ook een onvatbare uitdrukking dus. Wat vandaag Bijbels is, kan het morgen niet meer zijn. Of het is dringend aan herziening toe. In de politiek kwam de term "voortschrijdend inzicht” in zwang. Ieder zal eerlijk moeten erkennen dat er in zijn levensgang ontwikkelingen zijn geweest inzake bepaalde onderwerpen; het betreft dan geen zaken van leven of dood. Bedenkelijker wordt het als we allerlei uitspraken of beloften later inslikken en er geen weet meer van hebben. Als een politieke partij haar beloften niet kan waarmaken, wordt er gemakshalve ook gesproken van voortschrijdend inzicht.
Is dat werkelijk altijd negatief te duiden? Er zijn voorbeelden in de geschiedenis dat de kerk in haar spreken over allerlei zaken een positieve ontwikkeling doormaakte. Denk maar aan de slavernij. Onze synode zal het misschien in deze zin bedoeld hebben. Moet je er dan iets achter zoeken? Echter, de ene zaak is de andere niet. We hebben het over een thema, waarin Gods Woord volkomen helder en duidelijk spreekt. Zou een predikant op de kansel zijn gemeente zeggen dat hij uitgaat van een voorlopige visie op het Schriftgezag, dan zouden we onraad ruiken. Er kan geen sprake zijn van een voorlopige opvatting over de bekering of over de rechtvaardiging. We zouden wel kunnen spreken van een kennen "ten dele”. We hebben niet de volle wijsheid in pacht en niemand kan het laatste woord spreken. Met kerkordelijke uitspraken zou men nog kunnen zeggen dat deze niet "voor vast en bondig gehouden” kunnen worden. Deze terminologie werd gehoord rond de Vrijmaking in 1944. Dan betreft het menselijke uitspraken. Hier echter gaat het om Gods Woord. Maar, de synode bedoelt niet te zeggen dat Gods Woord een voorlopig gezag heeft. Ons verstaan van Gods Woord is wel een voorlopige zaak? Dat kan dan waar zijn, maar het blijft toch een uitspraak die meer vragen oproept dan beantwoordt; welke kant gaat men ermee op? Ik wil oprechte bedoelingen in deze uitspraak niet bij voorbaat onder verdenking stellen, maar ik mag deze wel toetsen, zeker nu het gezag van Gods Woord in het geding is.
Er zijn redenen die een zeker wantrouwen aanwakkeren. Het voornaamste is wel dat al zovelen op het punt van de homoseksualiteit een omslag hebben meegemaakt. Amerika maakt deze processen momenteel in verschillende staten mee. New York heeft het homohuwelijk aanvaard. In allerlei landen gist het rond dit thema. In Nederland is dat proces al heel lang bezig. We hebben het al zo vaak gehoord dat mensen en organisaties anders zijn gaan denken. Voor de profeten van Achab zou dat een reden zijn om mee te gaan in de massa. Maar dat is het voor de ware profetie nu juist uitgerekend niet! Alles hangt met elkaar samen. De EO is anders gaan denken. De NGK zijn omgezwaaid, nu zijn wij wellicht aan de beurt en de scholen en onze huwelijken. Jan Kees de Jager zou minder populair zijn als hij niet manhaftig had verklaard dat hij een vriend heeft. Dat geeft je een introductie waar niets tegenop kan. Het is echt de tijdgeest. Het zijn de goden dezer eeuw. Rond de gaypride in Amsterdam spelen zich walgelijke taferelen af. De manier waarop Amsterdam de homo-emancipatie aan de orde stelt, tart elke redelijkheid. Het gaat in Nederland hèt criterium worden van integriteit en rechtvaardigheid! Parkeerhavens langs de snelwegen kunnen straffeloos worden opgeëist door homo’s. Hoe is het mogelijk, zo vragen wij ons af. Er mag echter, als het over homodiscriminatie gaat, best eens gezegd worden dat diverse homo-organisaties het toppunt van discriminatie en dwangmatigheid bereikt hebben. De kerk moet dus heel erg oppassen wil ze gemene zaak maken met deze maatschappelijke beweging, die als een tsunami over ons heen spoelt en alles ontwricht. Ik noem dit even terloops om aan te geven dat deze seculiere beweging zeer decadent en uiterst goddeloos is. En toch lopen er onderhuidse verbindingen tussen maatschappij en kerk, waar dit type decadentie niet aan de orde is.
In Baptistenkringen speelde dezer dagen eenzelfde thema. Ik citeer uit een persverslag: "
Velen van de ruim 4500 afgevaardigden op de nationale conventie van Zuidelijke Baptisten waren met stomheid geslagen. Was de orthodoxe Albert Mohler nu ook al om? Het leek erop. „Wij baptisten hebben ons vaak bezondigd aan homofobie.” Opwinding binnen de grootste Amerikaanse kerk”. Naar zijn zeggen is Albert nog steeds tegen de homoseksuele praktisering. Maar er is niet goed omgegaan met homoseksuelen, zo verklaarde hij. De Bijbelse lijnen zijn niet goed toegepast tegenover de betrokken gemeenteleden. Deze uitspraak is nog helder en het Bijbels denken is overeind gebleven. Maar de garantie dat onze kerken hetzelfde zullen zeggen, hebben we nog niet in handen. Inzake de pastorale vertolking en de Bijbelse overdracht hebben we allemaal tegenover homo’s steken laten vallen. Ik zou mij persoonlijk aan die belijdenis ook niet willen onttrekken. Dat is al vele malen erkend en het kan geen kwaad om dat voor alle duidelijkheid ook nu weer te doen. Maar bij de Baptisten bleef de Bijbelse visie dezelfde en dat is van belang. Maar hoe gaat het bij ons? Waarom dit rekken van besluitvorming? Is twijfel zo nuttig? Uit het aansprekende artikel van br. den Butter hebt u kunnen opmaken dat een eventuele uitspraak ons zou kunnen vervreemden van ons kerkverband.  
Twee overwegingen houden mij bezig rond de omstreden woorden uit de synodale uitspraak.
Ten eerste: De kerk, ook onze kerken, hebben heel veel voor Bijbels gehouden, totdat er een moment aanbrak waarin dat niet meer gold. Bavinck schreef in zijn tijd nog dat het schriftgezag boven alle twijfels verheven was (ik geef mijn eigen omschrijving). Dat is echt niet meer zo. We moeten helaas zeggen: De Bijbel werd voor Gods Woord gehouden, totdat…. We houden de wedergeboorte voor Bijbels, totdat iemand bedenkt dat een mens niet van dood levend gemaakt hoeft te worden We houden de rechtvaardiging van de goddeloze voor Bijbels, totdat mensen gaan denken dat het veeleer gaat om de rechtvaardiging van de gelovige. We houden de zondag voor een Bijbelse instelling, totdat men ontdekt dat het eigenlijk ook wel anders kan. We houden de Gereformeerde Belijdenis voor Bijbels, totdat we deze gaan ervaren als het harnas van Saul. Beste lezers, dit wordt een heel lange rij als ik nog even door zou kunnen gaan. Ik zou heel ons blad kunnen volschrijven. De uitspraak van onze GS is werkelijk up to date. Ik denk dat mensen als Calvijn en de Cock lang werk zouden hebben om vast te stellen welke indruk het voegwoordje "totdat” op hen maakt. Er zijn nauwelijks nog waarheden die gegarandeerd vast staan tot in de dood. Natuurlijk wil onze synode die kant niet uit, maar er gebeuren dingen en er voltrekken zich processen of je deze nu wilt of niet. Met zuivere bedoelingen is de zaak zelf nog niet zuiver. Elia zou de eenvoudige vraag stellen: Hoe lang hinkt gij op twee gedachten? Laten we ophouden met schipperen en laveren. Er kan wantrouwen bestaan over de constatering dat het de studiecommissie niet gelukt is de kerken te dienen met een rapport zoals was gevraagd. Dit heeft stellig te maken met het woordje: "totdat”. Wennen we er niet aan dat alles zich ontwikkelt en dat er geen absolute waarheden zijn? Niet alleen een synode, maar wij allen bevinden ons in de houdgreep van de tijdgeest en de beweeglijkheid de dingen. Alles stroomt, panta rei. Laten u en ik onszelf eens vergelijken met bijvoorbeeld de dagen onzer jeugd; hoe staan wij er dan op? De Heere gedacht de liefde der ondertrouw van Israël en sindsdien was de liefde bekoeld. Moeten we niet allen eerlijk erkennen dat we het heilsspoor kwijt zijn? Steeds gaan er wissels om en we weten zodoende nog nauwelijks waar we naar toe gaan en waar we uitkomen. Het richtingsgevoel is verdwenen vanwege het vele draaien en keren.
Ten tweede: de vraag is belangrijk hoe het komt dat een zaak als homoseksualiteit zo oprukt en doordringt binnen onze gelederen? Ik stel voorop dat er zijn die in oprechtheid worstelen. We moeten en willen als kerk hen steunen en bijstaan in hun strijd. Op geen enkele wijze wil ik hen met dit artikel bezwaren  en verwonden. Ik heb het over geestelijke machten, niet over mensen. Ik ben er dan van overtuigd dat we een offensief van de hel beleven en één van de pijlen van de satan is de homo-emancipatie. Onze overheid stelt de eis aan het onderwijs dat het thema homoseksualiteit in de lessen moet worden opgenomen. Waarom, denkt u? De dingen bespreken en bespreekbaar maken is een vorm van bedekte propaganda. Ons verzet richt zich tegen deze homopropaganda! Ik ben bang dat ook onder ons te veel het pleit gevoerd wordt voor openheid over allerlei intieme zaken. Ouders moeten met hun kinderen spreken over seksualiteit. Een kern van waarheid. Maar we horen dat te vaak door te veel mensen zeggen. Persoonlijk denk ik dat die doorgeschoten openheid verkeerd uitpakt. Men spreekt in dit verband ook graag over dingen die uit de taboesfeer moet worden gehaald. De politiek noemt dat: de dingen uit de illegaliteit halen. Op allerlei leeftijden spreken over (homo)seksualiteit, roept gevoelens naar boven. Deze kunnen in bepaalde perioden jonge mensen kwellen; door te spreken over allerlei persoonsgebonden onderwerpen, worden de dingen tot een probleem. Zelfmoorden worden terecht meestal niet openlijk vermeld, want het is bekend dat het ene geval het andere kan oproepen. Ik begrijp dat mensen die allerlei inwendige strijd te voeren hebben (en wie heeft dat niet), steun nodig hebben. Maar laat dat op gepaste en gedoseerde manier gebeuren. Ik bid tijdens kerkdiensten wel eens voor hen die zo’n zware strijd te voeren hebben. We kunnen dan denken aan deze categorie mensen, maar tegelijk kunnen we zeggen dat heel de gemeente een strijd te voeren heeft.
Waarom is het belastend dat dit verschijnsel zonde genoemd wordt, terwijl we elke andere uitglijding wel zo noemen? Ik concludeer persoonlijk dat er zijn die door de overmatige publiciteit over dit onderwerp uit hun evenwicht gebracht zijn en op dit terrein de weg kwijt zijn. Alle dingen stichten niet. Het zal moeilijk zijn strijders tegen deze zonde bij te staan, maar er is toch de zalving van de Heilige, waardoor de vergeving der zonden mag worden verkondigd en waardoor we in de kracht des Heeren mogen staan tegen de boze dag? Een leven naar Gods geboden en inzettingen is vrucht van de Heilige Geest. Wie in Christus is, die is een nieuw schepsel. Dat kan Gods volk vaak niet geloven. De praktijk stelt zich teweer. Maar de apostel getuigt: "Houdt het ervoor dat gij der zonde dood zijt, en Gode levend geworden zijt”. Daar ligt onze enige hoop.
          
 
TOTDAT          2011

Opnieuw enige aandacht voor het woordje: "totdat”. Een klein woord, dat grote betekenis heeft. Het stond in de verklaring van onze GS in de Wekker; u herinnert u nog de uitspraak, dat we de Synodale handreiking over homoseksualiteit van 1986 voor Bijbels moeten houden, totdat de GS 2013 daarover een uitspraak heeft gedaan. Het moderamen van de GS heeft mij geattendeerd op de eigenlijke bedoeling, die de GS met deze woorden had.
Ik begrijp van onze broeders dat ik die bedoeling niet helemaal recht gedaan heb. Feitelijk kon dat ook nauwelijks omdat ik de bespreking tijdens de Synode niet meemaakte. U dus ook niet en wij, als lezers van de Wekker, misten een stuk informatie over de achtergrond van de gewraakte zinsnede. Maar wij hebben met elkaar wel een redelijk inzicht in hetgeen er momenteel in onze kerken speelt op dit terrein. En dat geeft, langs een andere weg, toch aanleiding om te blijven spreken van zorgelijke ontwikkelingen.
1. Blijkens de nadere toelichting van het moderamen werden de betreffende woorden juist gebruikt om paal en perk te stellen aan een mogelijk groeiende onduidelijkheid over ons kerkelijk standpunt inzake homoseksualiteit. De Synode kon niet tot een uitspraak komen. Een rapport, dat ter Synode diende, werd niet afdoende geacht.  
Nu wordt de definitieve uitspraak van de GS verwacht in 2013. Betekent dit dat we de komende drie jaren in een niemandsland verkeren en ieder kan menen wat goed is in zijn ogen? Nee. Juist om dat te voorkomen heeft de Synode de uitspraak gedaan dat de handreiking ’86 van kracht blijft. De gebruikte woorden wilden juist consolideren wat tot nu toe in onze kerken gold. De Synode wilde geen ruimte geven aan een gevoel van voorlopigheid, waarvoor ik mijn vrees heb uitgesproken. De GS heeft blijkens deze toelichting juist willen doorgeven wat in mijn artikel werd beklemtoond. Ik wil deze nadere toelichting graag geven, zodat er geen verkeerde beeldvorming zal ontstaan, noch over de GS, noch over ons blad. Gelukkig had ik al gezegd dat ik zeker niet twijfel aan de oprechte bedoelingen van de Synode. Mijn artikel was dus ook niet tegen iemand ter Synode gericht, maar tegen de vigerende tendensen. Ik ben blij met deze toelichting. Misschien had de GS beter kunnen stellen dat de handreiking in ieder geval van 1968 van kracht bijft tot 2013.
2. Dit gezegd hebbende, kom ik dan tot mijn artikel in haar geheel. Ik heb aan de uitdrukking op zich conclusies verbonden, die willen aantonen dat het Schriftgezag onder grote druk staat los van de concrete bedoelingen van de Synode. Wat ik signaleerde is, sterker nog, de realiteit en Synodeleden zullen mij dat direct toestemmen. U moet dus wel het artikel blijven lezen als een vertolking van een bestaande vrees, maar maak dat dan los van de broeders die deze clausule hebben voorgesteld en aanvaard. Immers, wat wij voor Bijbels houden, heeft geen "totdat” en dat is niet begrensd. Daarbij past alleen het woordje "zodat”: wij houden allerlei zaken voor Bijbels, zodat we geen behoefte hebben aan wijzigingen in dit standpunt.
Ik word versterkt in deze gedachte omdat er redenen zijn die mij zorgen geven over de weg die door onze kerken gegaan wordt.   
Toen ik nog niets wist van de bewoordingen, waarin de Wekker dit besluit vertolkte, was ik al bezwaard over de gedachte dat de GS niet kon komen tot een eensluidende Bijbelse uitspraak. Als de GS het zo moeilijk vind, wat moet dan de gewone man, zoals wij allen zijn, er van denken? Hij heeft het gevoel alle oriëntatie kwijt te zijn. Zou een predikant er iets over zeggen op de kansel, dan zou de gemeente zijn woorden naast zich neer kunnen leggen vanwege het feit dat de breedste vergadering van de kerk er niet uitgekomen is. De GS heeft hierin een getuigenis van eigen onvermogen gegeven. Voeg daar nu bij dat een ter Synode dienend rapport niet duidelijk of niet bevredigend werd geacht, dan wordt de mist dikker en weten we de weg niet meer. Moeilijk te rijmen met de dingen die onder ons volkomen zekerheid hebben. Enkele jaren geleden waren er eens ergens mensen in de kerk uit een ander kerkverband; ze gaven als commentaar na afloop van de dienst dat de dominee zei dat homoseksualiteit zonde was, terwijl hun eigen predikant er eigenlijk maar omheen draaide. Zij vonden dat een goede zaak en het was voor hen een openbaring. Zo algemeen is de neiging om allerlei dubbelzinnige uitdrukkingen te gebruiken. Dat laatste willen we dus niet. Veel jonge mensen hebben het gevoel dat de kerk duidelijker moet zijn in allerlei dingen. Goed dus dat de Synode aan deze onzekerheid een halt heeft willen toeroepen, maar, zo vraag ik,  had de GS zichzélf dan in dit geval niet moeten corrigeren? Men heeft in ander verband onbedoeld de onzekerheid juist gestalte gegeven.
3. Een volgende opmerking heeft te maken met de bedoeling van mijn artikel. Er zijn er geweest die meenden dat daardoor onrust zou ontstaan. Onrust mag niet op verkeerde gronden ontstaan. Maar ik zou persoonlijk wel willen dat er meer onrust zou komen over de geestelijke en kerkelijke verwikkelingen waarmee wij steeds meer te maken krijgen. Het was in de dagen van de profeet Zacharia een veeg teken dat het ganse land nog steeds stil terneer zat. De komende verlossing zou onrust brengen onder de mensen; er zou een heilzame beweging komen en deze was er helaas nog niet. Ik heb al vaker duidelijk proberen te maken dat ik daar zelf wel eens mee zit. Mensen zullen misschien mij en ons blad in zijn geheel zien als klokkenluiders, waarover niet iedereen gelijk denkt. De profeet Jeremia, met wie ik mij geenszins wil vergelijken, had het juist heel moeilijk met de verkeerde inschatting van hem door zijn omstanders. We denken echter dat er meer onrust moet komen. Over de koers van veel kerken in deze tijd en over de kantelende waarheid in onze dagen. Die onrust moet dan vooral gaan om de inhoud van onze preken en de geloofsbeleving van ons allen. Onze overheid zegt na allerlei uitbrekende rampen en branden vaak dat er geen enkel gevaar is voor de volksgezondheid. Later blijkt dat men dat zei op losse gronden. Toen de Heere Jezus de tafels omkeerde bij de tempel, ontstond er grote onrust. Daarop was feitelijk heel Zijn optreden gericht. Wij moeten de gevaren zien van een uitroep als in de dagen van Jeremia: "Vrede, vrede en geen gevaar”. Mensen willen altijd weer met rust gelaten worden. Zo lang de sterkgewapende de hof bewaart, is alles in vrede. Denkt u eens aan de bekende boek van Bunyan over de heilige oorlog. Vorst Immanuël heeft na Zijn inname van stad Mensziel helaas de stad weer moeten verlaten vanwege de ongeestelijke houding van de inwoners.
Op het feest van Vleselijke gerustheid, waar de gehele bevolking aanwezig was, stelde Vreze Gods enkele vragen die ontsteltenis veroorzaakten. Hij vroeg waar Vorst Immanuël was en…… wie Hem voor het laatste gezien had. Heeft iemand nog van Zijn kostbare gaven ontvangen? Het was gelukkig voort de stad dat deze man er nog was. Maar de grote nood van Mensziel was dat niemand dit zich dit bewust was. Ik merk om me heen dat mensen verontrust zijn over innerlijke dorheid en duisternis. Laten we ons dan storen aan de vragen die door Bunyan gesteld worden. Deze onrust hebben wij nodig. Dat geldt dan niet alleen voor de Synode, maar het is een zaak van ons allen. Als we echter menen dat het allemaal zo’n vaart niet lopen zal, dan zijn we werkelijk tot een gemeente van Laodicea geworden.
Ik merk ook steeds weer dat er zijn onder ons kerkvolk die zeker iets aanvoelen van de malaise die alom zich openbaart. We moeten niet vergeten dat het uiteindelijke de kerkganger is die met vragen rondloopt over de koers van land en volk, ook van kerk en gemeente. Ik reken het daarom een gunst te zijn om iets voor hen te kunnen betekenen. Omdat ik vele malen in contact kom met hen, weet ik dat het nodig is om hen te steunen in hun eenzame strijd.
4. Tenslotte spreek ik graag uit dat ik dankbaar ben voor de brief van het moderamen. In deze discussie hebben we elkaar serieus genomen. Wij nemen natuurlijk de Synode serieus, men heeft ook serieus willen rekenen met onze zorgen; men verklaarde deze zorgen ook zelf te delen. Op die manier heeft het toch geleid tot meer verduidelijking. Ook tot meer begrip voor ons streven.
Vooral de komende drie jaar blijven we het woord "totdat” goed volgen. En niet alleen op dit ene terrein, maar op alle terreinen van het kerkelijke en geestelijke leven. We houden ook deze brief in gedachten. Daarboven echter heeft het Woord van God alle aandacht. Wij mogen het niet van onszelf, ook niet van elkaar, maar alleen verwachten van de Heere. Geen Laodicea, maar een Berea waar dagelijks het Woord van God onderzocht wordt. Tot Zijn eer en ons heil.
Besef vooral dat het woord "totdat” veel verstrekkender is dan wij nu uiteengezet hebben.
Gods Woord houdt haar kracht tot in het laatste nageslacht, maar zelfs tot op de jongste dag. Het zal voor ons allen een strijd zijn om dat vast te houden. We zijn tot hinken en tot zinken ieder ogenblik gereed. Maar, beste lezer, daar zal het voor u en mij om gaan. Gelukkig, de Heere blijft de Getrouwe tot in de eeuwigheid.
 
 
Ambtelijk Contact                                                                                            2012
 
AC., het toerustingsorgaan voor ambtsdragers binnen onze kerken, bestaat vijftig jaar. Reden voor een jubileumuitgave. Een dik nummer met vooral veel informatie over wat er in de achterliggende halve eeuw allemaal gebeurde. Voor ons ook een reden mee te bladeren in de geschiedenis van onze kerken.
 
één in de schuld
 
Er wordt in deze uitgave veel aandacht gegeven aan de conferenties, die jaarlijks voor ambtsdragers werden gehouden. Lang geleden trokken deze dagen een volle kerk, maar dat lijkt nu totaal veranderd. Zoals het met zoveel bijeenkomsten in het kerkelijke leven gaat. In deze bijeenkomsten werd rekening gehouden met de breedte van onze kerken; ook de bevindelijken (zoals een deel van onze kerken meermalen in deze uitgave genoemd wordt) kwamen eerlijk aan hun trekken. Meestal gebeurde dat zo dat twee sprekers gevraagd werden, één uit de ene hoek en de ander uit de andere hoek. Laat ik me op deze neutrale manier uitdrukken. Het organiserend comité heeft zich ingespannen om de kerk en de gemeenten bij elkaar te houden. Daarom te meer wordt spijt uitgesproken over het feit dat Bewaar het Pand eigen conferenties ging beleggen. Ik begrijp de treurnis die enkele schrijvers daarover uitspreken.
Enkele historische overzichten geven veel stof tot overdenken. Als je het leest, zeg je: Wat is er veel gebeurd! Het lijkt er op dat de scribenten ook zelf teleurgesteld zijn in deze halve eeuw kerkzijn. Vooral de verdeeldheid krijgt een sterk accent. En dan schrik je wel als je het allemaal leest. Hebben we met elkaar dat nu bereikt? Is dit nu het resultaat van ons kerkelijke handelen? De verschillen krijgen een zodanig zwaar accent, dat het een artikel in ons blad had kunnen zijn. We zijn niet de enigen die verdriet beleven aan de kerkelijke ontwikkelingen. Als we er tenminste verdriet van hebben.
Er is van alle kanten ijverig gepoogd elkaar te zoeken. Men concludeerde echter dat de kloof groter is dan ooit. Liturgie en prediking komen uitvoerig aan bod. Op die terreinen liggen de oorzaken van de verdeeldheid. Dat is waar. Persoonlijk denk ik echter dat er nog dieper liggende oorzaken zijn. We lezen in Gods Woord duidelijk dat de Heere Zich kan terug trekken. Dat is veel erger. Dat gebeurde in de OT-ische tempel (Ezech.10:18) en ook later in het NT (Opb.2:5). En dat gebeurde vanwege de zonden van het volk. Zou dat ook nu niet het geval kunnen zijn? Niet dat er geen werk van de Heilige Geest meer is, maar het neemt af en wordt minder krachtig en duidelijk. Als we het met elkaar dan alleen hebben over zingen en preken, schieten we ons doel voorbij; we raken de kern van de zaak niet. Dat gevaar bedreigt ons allen. Hierin ligt voor mijn gevoel de eigenlijke nood. Er gebeurt zoveel dat ingaat tegen de bedoelingen van de Heere, dat we in ieder geval moeten rekenen met het feit dat het donker wordt in de kerk, omdat het Licht der wereld links en rechts uit beeld raakt. Dat is een zaak van schuld, waarbij wij allen betrokken zijn.
Desondanks is het ook zaak ons te verdiepen in de geschiedenis; dat gebeurt dan ook in deze uitgave. Er wordt licht verwijtend naar onze kant gekeken. Denk maar aan die eigen conferenties. "Het comité heeft het destijds hoog opgenomen dat Bewaar het Pand vanaf 1994 eigen ambtsdragersconferenties is gaan beleggen….; hadden ze niet een beetje gelijk?” Koole meent dat hierdoor de verdeeldheid in feite werd "geïnstitutionaliseerd”. Hij bestrijdt dat er niet bevindelijk over geloof en leven is gesproken. Dat kunnen we hem zeker toegeven. Waarom gebeurde het? Het spreken vanuit een tweeërlei invalshoek op zulke conferenties had misschien iets vermoeiends. Je komt er niet zo ver mee. Dat blijkt ook telkens weer op een classisvergadering. Hoe goed bedoeld en georganiseerd ook, ik denk dat het frustratie oproept als je telkens eerst over de muur moet klimmen om elkaar te spreken te krijgen. Als je dan al over de muur heen komt. Ik heb op een conferentie van BhP ervaren en meerderen met mij dat we direct tot elkaar konden komen. Dat duurde in Amersfoort veel en veel langer….
Daarmee strijd ik niet voor ons gelijk, want dat hebben we niet. We hebben allemaal schuld en tekorten en de pogingen die gedaan werden om bij ons aan boord te komen, waren oprecht en welgemeend. Maar het ging meestal niet. Wat die institutionalisering betreft: Onze stichting is indertijd door de voortrekkers opgericht om juist de kerk bij elkaar te houden. Er dreigde verbrokkeling, doordat meerderen de kerk verlieten. Men bedoelde elkaar en de kerk vast te houden. Dat moeten wij nog steeds willen. Het kan zijn dat we zo niet altijd overkomen maar het is niet alleen een vriend, maar ook een broeder die mij mijn feilen toont en vanuit die gedachte willen we meedenken, ook nu, met het hier gebodene.
 
Ik heb al aangegeven dat met name twee terreinen van onrust worden genoemd, namelijk de liturgie en de prediking. Twee belangrijke zaken. In verband met het eerste worden enkele woorden van br. H.W. van den Brink, destijds lid van mijn gemeente Harderwijk, aangehaald. Het ging over rhytmisch zingen, de Nieuwe Vertaling, ambtsdragers boven de gemeente uit tronend in aparte banken. Dat waren de items van toen. Hij meldt dat er eindeloos over vergaderd moest worden. Toen ging het om vragen zoals: Zijn liturgische vernieuwingen niet een afspiegeling van geestelijke teloorgang? Gaan we de Gereformeerde Kerken niet achterna? Vragen die nu duidelijker beantwoord kunnen worden als toen. Allerlei vernieuwingen werden doorgevoerd want de liturgie had niets te maken met de leer, zo meende men. Anderen bestreden dit en wij met hen. Men wilde daar wel creatief mee omgaan, maar het brak meer af dan dat het opbouwde. We moeten ons kunnen indenken dat een gewoon behoudend kerklid nu eenmaal een volslagen vreemdeling wordt in zijn kerk, als er anders gezongen wordt, anders gelezen wordt, anders gecollecteerd wordt, anders gekleed wordt, anders ….gepreekt wordt. Een vreemdeling omdat hij de smeekbede van de tollenaar kent en deze als een last gevoelt, terwijl die gestalte in de preek over het hoofd wordt gezien. Hij voelt zich als iemand met een lege beurs in een dure juwelierszaak. Kan men dat begrijpen? Ik kan het wat mij betreft wel begrijpen dat anderen, even oprecht en eerlijk, juist vernieuwingen voorstaan. Ik kan hen dat niet kwalijk nemen. Men heeft een andere achtergrond. Je kunt dat allemaal gewoon niet meer in één harnas persen, je kunt het niet in één kerkverband stoppen. Daar zijn we nu misschien wel achter gekomen. Maar ik kan het minder snappen dat men als leden van een kerk met een eigen beginsel zo vervreemdt van dat beginsel. En ook niet waarom dat dan niet iedereen overkomt, maar slechts een bepaalde vleugel. Zeker als u bedenkt wat er ook allemaal nog bij gekomen is: samenvloeiing met GKV en NGK. Men heeft steeds die kerkelijke vleugels tevergeefs willen samenbinden. Bij de opening van een classis werd telkens weer herhaald dat we met elkaar allen hetzelfde bedoelen. Nu zijn we er achter gekomen dat dat niet zo is. Maar, vergeet dat niet, we hadden destijds wel met elkaar onze kerken en vooral haar beginsel lief. En daarom hielden we ook elkaar vast. En het is wel jammer dat dat nu achterhaald lijkt te zijn door de praktijk.
 
verschillend in het beginsel
 
Maar ik stel de dingen misschien toch te evenwichtig voor. Ik zeg nu op mijn beurt: had al die onrust over nieuwe dingen toch achterwege gelaten! Blijf gewoon CG. Ga de buren niet achterna om zo nodig ook mee te kunnen komen. Als predikanten van vijftig jaar geleden zouden kunnen opstaan, konden zij in onze gemeenten hun woord kwijt. Dat zou in veel andere gemeenten niet meer kunnen. Dat is toch een simpele redenering? Wie zorgde er dan voor de onrust? Als men dan wil vernieuwen, waarom gaat ú er dan niet uit? Laat ons blijven die we zijn.
Maar ik besef dat mijn progressieve broeder dat juist heel anders ziet. Preken van vijftig jaar geleden zijn voor hem uit de tijd. Ik las van een gemeente waar die oude bundels werden opgeruimd. Hoe is het mogelijk, denk ik dan. Dat zouden wij nu uitgerekend juist nìet doen.
Ik kan over mijn standpunt en mijn beginsel een goed geweten hebben. Ik heb dat niet als ik nadenk over de manier waarop ik en anderen streden voor de goede zaak. Daarover sprekend voel ik ook mijn schuld en verkeerde in zichten. Maar ik heb geen schuldgevoel dat ik wilde behouden wat de Heere ons gegeven heeft.
De geschiedenis is een goed leermeester. Dat blijkt ook als de naam van Ds. JH. Velema valt. "Te weinig kwam de preek over als een tegenover van Gods kant. Velema vreesde dat er in de CGK in feite een midden-orthodoxe prediking werd getolereerd, waarin de levende God monddood werd gemaakt, de diepte van de zonde niet werd getekend, de ontdekking van de zondaar en de gelovige achterhaald werd genoemd, de weg tot Christus vanzelfsprekend werd gevonden en de dagelijkse bediening van Christus niet aan de orde kwam. In één woord: een suikerzoete, lieve prediking die geen mens kwaad doet maar ook geen mens op de knieën brengt en zaligt. AL deze dingen waren lastig aan te wijzen, omdat er geen directe onwaarheden werden gezegd. Als Velema’s seismograafje goed registreerde werden de verschillen in de prediking eerder groter dan kleiner”. Een zeer duidelijke typering. Maar het werd hem niet in dank afgenomen, zo lees ik elders. Nog een krachtig citaat: "Aan allerlei vernieuwingen had hij (JHV) persoonlijk bijgedragen. Op den duur verloor hij echter het vertrouwen in hen die almaar verder wilden. Vernieuwing, zo reageerde hij in 1985 op de progressieve flank, lijkt een middel om langzamerhand af te rekenen met het oude, het ons overgeleverde, het echt gereformeerde karakter van de kerk”. En nu komt het: "De bevindelijken meenden vanzelf dat Velema rijkelijk laat tot deze conclusie kwam”. Ja, vanzelf. Geef hen maar toe dat zij dat eerder zagen dan veel anderen. Maar dat iemand als hij zulke typeringen gaf, had toch iedereen aan het denken moeten zetten? Van Ds. Beekhuis, zo lees ik, was het te verwachten, maar als Ds. Velema dat zei? Lees eens goed wat hij zei: God wordt monddood gemaakt door….de dominee op de kansel. Daar kan alleen maar Gods oordeel over komen.
Hier staat dus, lees dat goed, dat Velema aanvankelijk ook meedeed aan vernieuwingen, maar dat hij daar later afstand van nam, toen hij zag dat er geen houden meer aan was. Welnu, hier hebt u nu de vrees, die sterker en eerder leefde bij de bevindelijken. Ik kan zijn opstelling goed begrijpen: allerlei dingen zijn niet aanwijsbaar verkeerd, maar je komt er wel verkeerd mee uit. Dat is door de geschiedenis bevestigd. Ik kan me nu indenken wat ik laatst hoorde, dat Velema gezegd moet hebben: Als ik nog zou moeten kiezen, werd ik een Bewaar het Pander.   
 
Er zijn veel meer lessen te trekken uit de historie. Lessen die geestelijk geheel overeenkomen met Gods Woord. Het gaat er maar om dat we de geschiedenis kennen. Het jongere geslacht van onze kerken kent deze geschiedenis niet meer. Begrijpt er misschien ook niet veel van als AC de geschiedenis inzichtelijk maakt. Net zo goed als het geslacht dat Jozua en de oudsten niet meer gekend had. Dat is hen niet kwalijk te nemen. Maar de vervreemding is levensgroot voelbaar.
IK moet nu denken aan wat Habakuk sprak: "Uw werk, o Heere, behoud dat in het leven, in het midden der jaren; maak het bekend in het midden der jaren; in de toorn, gedenk des ontfermens” (3:2). Hier wordt tweemaal over het midden der jaren gesproken. De voortgang der jaren tekent ons een proces. Jaren, als onderdeel van de tijd, brengen ontwikkeling. We spreken over de tand des tijds. De tijd vreet aan alles. Aan je lichaam, aan een gebouw, aan een kerk. De Martinikerk in Groningen, zo las ik pas, verkeert in vervallen staat, terwijl er geen geld is voor restauratie. Erger is dat de kerk innerlijk door de erosie en de slijtage en de vereelting van de tijd verandert. Dat lijkt een vast gegeven, een zekere wetmatigheid. We zingen van de tijd die alles schendt. Habakuk was bang dat het werk des Heeren zou sterven in de loop der tijden. Een dergelijk proces hebben we voor ons getekend liggen in dit nummer van AC. Waar blijft Gods werk? Het is niet onze kerk. De tijd zorgt voor gewenning en vervlakking. Overal en in elke kerk. Wat is er over van de Reformatie, van de Afscheiding? Nu kunnen we wel confereren over dat proces. Habakuk echter bad. Leer van hem dat het "Uw werk” is. Dat maakt de zaak te ernstiger. Hij wijst ons de weg. Laten we meer denken aan het werk van Gód. Dat werk komt uit in de schepping als het werk Zijner handen. Het komt ook uit in het werk der verzoening in Christus. De jaren hebben dat werk aangetast. Gods werk echter zal niet ten onder gaan. Maar het kan wel afnemen en minder worden. Gelukkig de mens die dat werk kent. Die weet heeft van Christus en Zijn verdienste. Hij hoeft niet zo druk te zijn met zijn eigen werk. Dat moet zelfs geheel wegvallen. Alleen de bediening der verzoening blijft overeind. Laten we dat gebed overnemen. Dat kan alleen als we deze nood, de nood van de profeet, aanvoelen. Moge de Heere Zijn werk ook openbaren in het midden der jaren. In deze woorden krijgen de jaren het karakter van genadetijd. De Heer gebruikt de jaren om Zijn werk bekend te maken. Nog dieper gaat de nood, als de profeet zegt: "In de toorn gedenkt des ontfermens”. Deze toorn is realiteit. Maar hij weet dat zelfs in de toorn de Heere Zich ontfermt. Hij weet ook dat ontferming alleen maar gekend wordt "in de toorn”. Laten we deze bede leggen over de geschiedenis van onze kerken. In de toorn, die gaat over mij en over ons allen, wil de Heere Zich ontfermen. Maar het is wel de hoogste tijd, want de jaren gaan niet eeuwig door.
Ik denk in mijn hart dat broeders als Koole e.a. ook treuren over hetgeen we kwijt zijn geraakt. Zij zullen echter denken dat het niet anders kon gaan. Je moet met je tijd meegaan. Maar dat hoeft natuurlijk helemaal niet. Water blijft water, door de eeuwen heen. Dat geldt dan toch zeker van het Evangelie. Dat blijft gewoon zichzelf. Wìj zijn veranderd, dat is de oorzaak!
Tenslotte: ik moest denken aan een Gereformeerde kerk hier in de buurt. De gemeente bestond een eeuw. Men wilde dat feit vieren en gedenken. Hoe deed men dat? Men trok kleren aan uit de dagen van toen en zo beleefde men feestelijk de lang vervlogen dagen. Feest in de crisis. Men erkende: de preken uit die tijd, nee, dat zou niet meer kunnen. Daarom deed men het zo. Zo’n voorbeeld tekent een volk dat zijn geschiedenis niet meer kent en verstaat.
 
      
Kerkplanting                                                                                                              2012
 
Prof. Dr. J van Bruggen schreef enkele weken geleden een belangrijk artikel over de missionaire roeping van de gemeente. Hoe bereiken we als kerk de mens van deze tijd? Wat zegt Gods Woord daarover? Het is een thema dat ons in het verleden van ons blad meermalen heeft bezig gehouden. Graag vraag ik u te luisteren naar wat hij te zeggen heeft. Hij komt tot een onthutsende conclusie: het ideaal van de missionaire gemeente werkt verlammend in de kerk en is niet te vinden in het Nieuwe Testament. Een leerzame waarschuwing voor onze kerken.
 
"In de kerk lijkt een virus rond te waren, het virus van een Kerkelijk Minderwaardigheidsgevoel. Net als bij vele virusinfecties kunnen ook hier de eerste symptomen zijn dat we ons lusteloos voelen. Niet meer van harte en met overtuiging betrokken bij het kerkelijk leven. Erger vergaat het ons wanneer de ziekte doorzet. Dan kunnen we te maken krijgen met vormen van geestelijke verwarring en vervreemding. Dat maakt ons ongeschikt voor overtuigd werken in de gemeente en het doet ons haast koortsachtig dromen van een andere gemeente dan waarin we nu leven. De moed ontzinkt ons.
Laten we proberen dit virus in beeld te krijgen. De eerste verschijnselen worden zichtbaar wanneer we te maken krijgen met de ontwikkeling van een aantal hoge idealen die heel vanzelfsprekend lijken, maar die in feite wat onwerkelijk zijn. De belangrijkste drie zijn de volgende.
Het eerste ideaal is dat de kerk voor iedereen duidelijk moet zijn.
Liederen, preken, gewoonten moeten direct te begrijpen zijn voor ieder gemeentelid, voor alle leeftijden en voor elke binnenkomende Nederlander. Bij alles gaan mensen zich afvragen of de gemiddelde Amsterdammer of iemand uit de moderne jeugdcultuur het wel zal kunnen meemaken. Die vraag is natuurlijk altijd zinvol, maar het wordt een probleem wanneer hij allesoverheersend gaat worden.
Het tweede ideaal is dat de kerk veilig moet zijn voor iedereen in onze samenleving. De kerk moet veilig zijn voor asielzoekers en illegalen, veilig voor mensen met afwijkende gevoelens, veilig voor mensen die relatiebreuken meemaken. Alleen wanneer de gemeente voor iedereen voelt als een warme deken, mag ze er echt zijn. Bij alles gaan mensen zich afvragen hoe anderen het misschien zouden ervaren. En het is natuurlijk goed daar ook aan te denken.
Maar het wordt een probleem wanneer dit een overheersende dwanggedachte gaat worden.
Het derde ideaal is dat de kerk relevant moet zijn voor het levensgevoel van mensen in de huidige cultuurperiode. Bij alles gaan mensen zich afvragen hoe relevant de islamitische buurman dit of dat zou vinden. En of het wel als relevant zal overkomen bij jongeren die vaak gewend zijn aan Twitter en Facebook, aan popconcert en uitgaansleven. Het is zinvol om daar over na te denken, maar het wordt een probleem wanneer deze gedachte onze eigen vreugde overschaduwt en soms zelfs wegneemt”.
 
Prof. van Bruggen geeft hier voor mijn besef een scherpe analyse van het streven om apostolair in de wereld van nu bezig te zijn. Vanwaar deze gerichtheid op de wereld, op de grote stad, waar het zoeklicht vooral op gericht is? Het antwoord is niet moeilijk te geven. Het is voor een christen vanzelfsprekend dat hij bewogen is met mensen die leven buiten het Koninkrijk Gods. Het is eerder heel vreemd als we dat niet kennen. Jona hoorde het als een verwijt dat hij te makkelijk dacht over de inwoners van Ninevé en hun eeuwige toekomst. In ieder geval moeten we allen ons aangesproken weten door het woord van Christus: "Dwing ze om in te komen, opdat Mijn huis vol worde”.
Daarover mag geen enkel misverstand bestaan. Wel schuldbesef, want de kerk straalt dit lang niet altijd voldoende uit.
Men voelt het soms zo aan dat de kerk zich opsluit in haar eigen wereldje. Ze trekt met een boekje in een hoekje. Ze laat de wereld maar voor wat deze is; ze laat deze aan haar lot over. De zuil heeft daarbij voor veler besef ten onrechte alleen maar een negatieve uitwerking.
Daartegenover stelde men een andere aanpak voor. De kerk moet in ieder geval laagdrempelig en uitnodigend in de wereld staan. Daarbij is het voor velen ook niet het belangrijkste wat er van de kerk zelf overblijft. Als de wereld maar bereikt wordt, mag dat best ten koste gaan van de knusse sfeer in de kerk. Die sfeer bevordert alleen maar heilsegoïsme. Van verschillende kanten werden de zaken zo voorgesteld. Ook in onze eigen gelederen hoorden we zulke dingen.
 
Nu is bewogenheid met de moderne mens, die leeft zonder God is een edel streven; verwaarlozing of zelfs onachtzaamheid tegenover de gemeente van Christus lijkt me echter in absoluut conflict te komen met de eerder geroemde bewogenheid. De eigen gemeente mocht best haar identiteit opgeven; dat was de gedachte. Ze moest zelfs in de jas van Amsterdam kruipen om geloofwaardig over te komen. De liturgie werd omgebouwd, bestaande Bijbelse regels en opvattingen over de orde in de kerk werden van geen belang geacht; de preek werd tot een vriendelijk toespraakje, waarbij de moderne mens zich thuis kon voelen. Wie zo eens luistert naar fragmenten van kerkdiensten, hoort de vreemdste geluiden. Er schijnt geen koning te zijn in Israël. We hielden en houden bijna niets meer over. Het werkte zo aanstekelijk dat deze preekstijl voor alle gemeenten wel goed leek te zijn. Denk aan het poppenspel uit het vorige nummer, waar ik over schreef.
Dit proces heeft zich al behoorlijk ver voltrokken en is nog steeds bezig zich te voltrekken. Het gevolg is dat kerkelijke gemeenten hun bloei verloren hebben. Ik vind het woord "minderwaardigheidsgevoel” hiervoor goed gekozen.
Maar als we nu de balans opmaken, hebben de diverse idealen ons niet veel verder gebracht. Het tegendeel is het geval. We hebben de wereld nog nauwelijks bereikt, terwijl we de gevestigde gemeenten zien lijden aan bloedarmoede. Kerkplanters van naam erkennen nu meer dan voorheen dat we rekenen moeten met de realiteit. De moderne mens laat zich zo maar niet bekeren. Dr. Paas, door ons meermalen aan u voorgesteld als de man van de grote idealen op dit terrein  schrijft nu: "Ik zie vooralsnog geen tekenen dat we aan de vooravond staan van een grote geestelijke opleving in Nederland” (AC). Hij laat nu ook duidelijker zien dan voorheen dat er grote weerstanden leven in het hart van de mens van alle tijden.
Ik hoor hierin een pleidooi voor een pas op de plaats. Nuchter blijven. Ik vraag me echter wel af hoe het komt dat in plaatsen als New York iemand als Tim Keller wel de duizenden bereiken kon, terwijl dat in Nederland niet mogelijk blijkt. Wat missen we wat men daar wel had?
Het lijkt me te maken te hebben met de manier waarop we in de wereld willen staan. De kerk moet een zoutend zout zijn, naar het Woord van Christus. Ze moest juist zichzelf willen zijn en blijven. Houd wat gij hebt! Ze moet juist wel vreemd staan in deze wereld. Ze moet zich vooral niet laten inpalmen door de beloften van de nieuwe tijd. Ds. Heerma, zo schreef iemand me, zei wel eens: De kerk moet meegaan met de tijd, maar niet met de tijdgeest. Van hem herinner ik me ook een ander woord: Als de wereld kerks wordt, wordt de kerk werelds. Daar ligt dan de oorzaak. Geen suikerplantage, maar een zoutgroeve. Denkt u aan de werking van zout: het is bederfwerend, zuiverend en smaakmakend. Geen lage drempel, waardoor het vloedwater van de tijd binnenstroomt, maar juist een stad op een berg. Steden hadden in de oudheid juist wel muren en poorten. Zo gaan leven dat de kerk de aandacht trekt en de mensen vragen: Waarom doen jullie dat niet? En waarom doen jullie die dingen wel? Dus: bouw aan je eigen gemeente. Bidt het de Heidelberger na: "Bewaar en vermeerder Uw Kerk”. Iemand die wijn wil verkopen in streken waar wijn onbekend is, zal dat niet doen door zijn product te verdunnen. Integendeel, hij zal deze zo zuiver mogelijk willen houden. Daarin ligt de kracht van zijn koopwaar. De kerk heeft alles in huis om de wereld van dienst te zijn. Daarbij gaat er verschrikkelijk veel mis, maar dat doet niets af van de zuiverheid van het Evangelie van Jezus Christus.
Ik geef graag nog weer het woord aan van Bruggen: "De gestichte gemeenten zijn geroepen en geheiligd om een nieuw offer voor God te zijn in deze wereld. Hun allereerste opdracht is om te bidden voor alle mensen, opdat zij tot bekering komen. En hun tweede opdracht is om zo heilig en liefdevol te leven dat daardoor de laster van de ongelovigen wordt weerlegd.
De brieven staan vol opdrachten om toe te zien op jezelf, omdat de tegenstander rondsluipt als een hongerige leeuw. Ook de oudsten moeten toezien op zichzelf en de gemeente. Geboden voor vaders en moeders, kinderen en slaven worden herhaald en ingescherpt.
De gemeente is in deze wereld een heilig priesterdom. Daarin passen het toezien op elkaar, de onderlinge bemoediging en vermaning.
Er is in de apostolische brieven geen opdracht noch belofte om de buren en de stad (waarvoor men bidt) te bekeren. Er is wel een opdracht om zich niet te schamen voor het Evangelie en om te allen tijde bereid te zijn tot verantwoording. Misschien zal God het gedrag van personen en gemeenten belonen door anderen ook tot dit geloof te brengen en aan de gemeente toe te voegen.
De stad en de wereld waarin de christenen leven, zijn niet maat of doel voor hun huisstijl. Integendeel: dit is de duisternis waarin men licht moet zijn. Dit licht straalt en moet gezien worden in contrast met het duister. Het licht is geen bouwlamp maar een kaarsje dat kan uitwaaien.
De belangrijkste vraag voor gelovigen en gemeenten is daarom of zij zelf straks zullen mogen ingaan in de vreugde van hun Heer, komende uit de grote verdrukking.
Samenvattend kunnen we zeggen dat gelovigen en gemeenten betekenis voor anderen kunnen krijgen, wanneer God het wil, door hun voorbede, hun gedrag en hun openlijk uitkomen voor hun hemelse Koning. Wanneer gelovigen zuinig zijn op het licht dat God in hen ontstak en er op bedacht zijn dat het niet uitwaait, kan God ook anderen tot dat licht brengen. Dat hopen en bidden we. Nergens in het Nieuwe Testament lezen we dat aan christenen later een verwijt zal worden gemaakt wanneer ze geen bekeerlingen gemaakt lijken te hebben. Wel lezen we dat onze Heiland Zich voor ons zal schamen wanneer wij ons voor Hem geschaamd hebben en niet durfden uit te komen voor zijn Naam. Het is aan ons als christenen om in de 21e eeuw vrijmoedig voor de dag te komen als burgers van een rijk dat in de hemelen is.
Het is aan onze Heere om dat al of niet te gebruiken (misschien zonder dat wij het weten) bij Zijn werk om anderen te trekken.
Vanuit deze taakstelling voor de gemeente die gebouwd is op het fundament van de apostelen en profeten, mag men ferm en fier en frank en vrij zijn op ontvangen belijdenis, lied en liturgie. Veel kan altijd anders, maar wie in een belegerde stad woont moet niet steeds aan stadsvernieuwing doen: noodzakelijk onderhoudswerk is voldoende. Wees dankbaar dat je woont en veilig bent.
De kerk heeft tijden gehad dat ze zich meerderwaardig voelde met haar kathedralen en invloed of met haar kerkhistorisch alibi.
Tegenwoordig dreigt er minderwaardigheidsgevoel in het Westen. Maar beide zijn keerzijden van dezelfde medaille: Wij vinden onszelf belangrijk voor de wereld.
Maar zo is het niet. God kan ons gebruiken, maar onze belangrijk¬heid ligt in de hemel, bij Hem. Dat geeft nederigheid en dankbaar¬heid, rust en vertrouwen, liefde en tevredenheid. Alleen zo is er een gezond gemeentelijk leven in de kerk. Moedig en met een sterke overtuiging.


Lees goed wat hier gezegd wordt! Over de grote stad gesproken: Ik heb veertien jaar in Utrecht gestaan. De kerk stond op één van de donkerste plekken van de stad. Er werd door velen veel gedaan om de omgeving te bereiken. Dat gebeurde ook. De mensen wisten dat de kerkgangers een boodschap uitdroegen, door gewoon naar de kerk te gaan. Er kwamen ook wel eens vreemden uit de buurt in de kerk. Ik denk aan die vrouw in een rolstoel: ze reed de kerk binnen met achter op haar rug de leus: Feyenoord kan alles. Ik geloof niet dat zij besefte dat die zin vreemd viel in de kerk. Veel resultaat werd niet gezien. Het getuigenis klonk echter wel. Maar we mogen niet resultaatgericht denken, zegt men. Ik denk dat dat wel moet. Als ik zaai, zoek ik de onkiemende velden.
Ik heb in mijn tijd gemerkt dat de stad wel in nood is. Evenals het dorp. Er wonen mensen die in de massa dachten hun opvoeding te kunnen kwijtraken., Deze mensen vonden soms toch weer de weg naar de kerk. Het was nuttig en boeiend om in de stad te werken. Gewoon door er te zijn, door kerk te zijn. Houd de wijn zuiver; laat het zuivere Evangelie als het huismerk van de kerk zichtbaar worden.
Nietsche moet gezegd hebben: Ik neem het christenen niet kwalijk dat zij dat zijn, maar dat zij dat níet zijn. Gelukkig houdt onze Vrijgemaakte hoogleraar ons dezelfde les voor. Het zou mooi zijn als we het op dat punt en alle andere in ieder geval eens mogen zijn.
 
                                                                                                                                
Kerkverlating                                                                                                                         2012
 
Dr. A. A. Prosman is emeritus predikant te Nijkerk. Hij doet een poging om onze tijd en onze cultuur te verstaan. Dat is een moeilijke bezigheid. Over het verleden kunnen we helderder oordelen dan over het heden. Je hebt immers nog geen afstand kunnen nemen. Toch lijkt me zijn poging redelijk geslaagd en is het  daarom goed te luisteren naar wat hij te zeggen heeft.
 
Het is een thema dat bij velen leeft. In "De Wekker” schrijft Ds. van Atten over hetzelfde onderwerp.
Dr. Prosman schreef drie artikelen in de Waarheidsvriend over kerkverlating. Hij komt tot de conclusie dat het geloof de mensen verlaat. Niet dat God ons verlaat, maar "het geloof”. Hij bedoelt daarmee niet het persoonlijk geloof, maar de christelijke vormgeving van het leven. Ik schrijf enkele treffende regels over: "De hele samenleving droeg eeuwenlang als het ware Gods vingerafdruk. Kunst, rechtspraak, wetgeving, gebruiken en gewoonten normen en waarden, de wijze waarop aan gebeurtenissen als geboorte, huwelijk en het sterven vorm gegeven werd: dat alles had altijd wel in meerdere of in mindere mate met het christelijk geloof te maken. Op allerlei manieren kwamen mensen daarmee in aanraking, meestal zonder dat ze zich daarvan bewust waren.
Niemand in ons land of elders in Europa groeide op zonder steeds weer herinnerd te worden aan Bijbel en geloof. De kerktorens aan de horizon, de kerkgangers die zondags de straten bevolkten, de koning of de koningin die regeerde bij de gratie Gods, Gods hand, die in de geschiedenis opgemerkt werd, de inhoud van het onderwijs aan de kinderen, de aandacht en hulp voor armen en zieken: overal waren aanknopingspunten en impulsen vanuit een christelijke levensvisie. Je kunt het alles gestold geloof noemen. Een christelijke cultuur is gestold geloof.
Dat alles is voorbij. Er is een wals van andere ideeën, overtuigingen en visies over ons heengegaan. De West-Europese cultuur is onherkenbaar veranderd. Het hele levensgevoel is gewijzigd. We oriënteren ons alleen aan doelen die we zelf stellen en die we dus steeds weer moeten bijstellen, omdat er geen vaste punten zijn om ons aan te oriënteren. In ons en buiten ons is alles in beweging (!). En wij bewegen mee. De ene keer de ene kant op, de andere keer de andere kant op. En dat alles naar de behoeften van de tijd. De mens staat naakt in deze wereld. Hij is ook heel kwetsbaar geworden, kwetsbaar voor occulte machten, die steeds meer ruimte krijgen om zich te manifesteren. De moderne tijd heeft een andere cultuur voortgebracht: een vloeibare. Het leven bestaat uit een voortdurend aanpassingsproces waarin voor vaste normen, voor blijvende waarden, voor hechte relaties tussen mensen en voor uitgesproken geloofsovertuigingen geen plaats meer is. Vandaag doen we het op deze manier, maar morgen kan het roer helemaal om”.
Hij haalt Nietsche aan, die het beeld gebruikt van een schip dat de haven uitvaart. Er wacht een eenzame weg over de grote oceaan. Er zijn geen vaste punten van oriëntatie.  "Dat betekent dat de mens zelf voor zingeving moet zorgen, zelf koers en doel moet bepalen en dat is een loodzware last. De mens bezwijkt eronder. Dat gevoel hebben we steeds meer. Zolang je gezond bent en jezelf kunt ontplooien, kun je de vragen van zingeving van het lijf houden. Maar zodra ziekte of ouderdom je leven gaan bepalen, zodra je huwelijk stuk loopt of wanneer je een burn-out krijgt, doemt er een grote leegte op. Geen enkel christelijk geloofsartikel of dogma heeft in zo”n cultuur overlevingskansen”.
Ik heb soms iets weggelaten uit het betoog. De hoofdlijn heb ik getracht weer te geven. Deze taxatie is aangrijpend te noemen. Geen vastheid meer, geen zekere ankers meer, maar een steeds wisselende veranderlijkheid, waardoor een groot vacuüm ons omgeeft. In die leegte slaat de duivel toe. Het beeld over Rotterdam van Zadkine (een mens zonder hart) kunnen we toepassen op Europa, dat de eigenlijke waarden kwijt is. Dat lege hart heeft de duivel makkelijk kunnen opvullen.
Het gebeurt maar weinig dat onze tijd dusdanig diep gepeild wordt. We zijn  op de een of andere manier de vastheid van het geloof in God kwijt. Dan houden we niets meer over. Bij het lezen hiervan kun je niet zeggen dat het misschien nog wel zal meevallen. Dat is juist een reactie die kenmerkend is voor de lege visie van deze dagen. Als dit waar is, als onze tijd zo verschrikkelijk verandert, dan moeten de alarmbellen gaan rinkelen. Dan is de nood hoog. Prosman wil niet zeggen dat God de mensen verlaat, maar ook dat zou kunnen en het ligt in ieder geval niet ver af van onze situatie.
De schrijver geeft een oplossing voor dit probleem. In de persoonlijke beleving van deze dingen (hij haalt psalm 77 aan, met de centrale woorden "dit krent mij”) kan er houvast gevonden worden. De gemeente moet zich de vraag stellen: "Is God in ons midden?”, dat is een vraag die leidt tot zelfonderzoek. Hij meent dat die vraag beantwoord wordt als het Avondmaal weer een centrale plaats gaat innemen. Dat zal op zich zeker waar zijn, maar er is op dit punt meer te zeggen. Ik tracht een aanvulling te geven.
 
Je blijft steeds weer opnieuw nadenken over de vraag hoe de impasse doorbroken kan worden. In hetzelfde nummer van de Waarheidsvriend vinden we een interview met Ds. C. van den Berg, die jarenlang in Zuid Oost-Azië gewerkt heeft en nu weer teruggekeerd is naar Nederland. Hij geeft op zijn wijze ook aan hoe hij de veranderingen in ons land als smartelijk en vervreemdend ervaart. Hij moet opnieuw leren ademen in Nederland. Dus de dingen gaan ook ons niet voorbij. Onze gemeenten niet. Als de waarheid vloeibaar is en geen vastheid meer heeft….
Ik denk altijd weer aan de gemeente van Laodicea, die met haar vermeende rijkdom het Woord van God en de genade van Christus overbodig achtte. Dat is ook een beeld van onze tijd. Maar ik denk nu vooral aan een andere gemeente, die òns als Reformatorische kerken met name veel te zeggen heeft, namelijk de gemeente van Efeze (Openb.2:1-7). Ook daar was veel veranderd. Anders dan hierboven beschreven werd, maar misschien toch niet zoveel anders. De gemeente heeft nog steeds de vastigheden van de rechtzinnige belijdenis, wat vooral bleek in het feit dat de dwaalleer door deze gemeente werd onderkend. "Gij hebt verdragen en hebt geduld; en gij hebt om Mijns Naams wil gearbeid en zijt niet moede geworden. Maar ik heb tegen u dat gij uw eerste liefde hebt verlaten”.
Dat was er veranderd. Schrift en Belijdenis leken nog hetzelfde, maar er was in allerlei uitingen geen betoon van liefde meer. Het werd ook in de harten en op de kansels gestold geloof. Voelt u het zo ook soms niet aan? We hebben de orthodoxie en deze wordt in de preken op veel plaatsen nog zichtbaar. Maar ik en meerderen, wij worstelen met de vraag hoe die orthodoxe waarheden nu levende werkelijkheden kunnen worden. Een tegenhanger van de orthodoxie is in de geschiedenis altijd het Mysticisme geweest; de Mystiek of ook wel het Piëtisme. De orthodoxie roept dat Mysticisme op. Maar vooral de Mystiek zien we om ons heen, in bijvoorbeeld de Evangelische beweging. Veel gevoel en dat spreekt aan, maar te veel gevoel en te weinig graat en geraamte. Het rechtzinnige geloof willen we koste wat het kost, vasthouden. Maar lukt ons dat? Als de liefde eruit verdwenen is, wat houden we dan over? Kunnen dogma’s ons zalig maken? Kunnen tradities ons redden voor de eeuwigheid? Het kwam niet als een lot over de gemeente, want de Heere beschuldigt haar ervan dat zij dit zelf bewerkt heeft.
En daarom klinkt de eenvoudige en duidelijke oproep, voor toen en voor onze tijd: "Gedenk dan waarvan gij uitgevallen zijt en bekeer u en doe de eerste werken”. Bekering heeft te maken met het gedenken waarvan we uitgevallen zijn. Dat kunnen vooral de ouderen, want zij weten hoe het vroeger was. Zij hebben bijvoorbeeld in Rotterdam de grote kerken (waaronder de Koninginnekerk) met de stromen kerkgangers en de oprechte beleving van dat geloof nog gezien. Gedenkt dan waarvan gij uitgevallen zijt. Het is zo’n gemeenplaats om te zeggen dat het vroeger ook niet alles was. Dat is een klinkende waarheid. Er was toen ook heel veel schijn. De mensen waren niet beter dan nu. Maar het gaat niet om vroeger, het gaat om de beleving van het geloof in Christus Jezus. Toch moeten we de geschiedenis kennen. "Gedenkt de vorige dagen”…. Zo lezen we in Hebr. 10:32. Als u dat doet, merkt u de verandering op die hierboven werd weergegeven. Haal het portret van Jozua nog eens voor de dag (Joz.2:7-10).
De bekering die de Heere vraagt, krijgt juist urgentie als we gedenken waarvan we uitgevallen zijn. Een eerste val in het Paradijs, een tweede val na ontvangen genade. De Heere wijst de weg naar deze bekering. Hij doet dat door deze gemeente een brief te schrijven. Haar ogen te openen voor de nood waarin zij terecht gekomen is. Gevallen uit een grote, heerlijke hoogte en nu gevallen in een donkere ravijn. Maar wat de Heere vraagt, wil Hij geven. Hij maant tot bekering zowel door de belofte ("die overwint…” vers 7) alsook door de dreiging ("en zo niet….” vers 5). Bij alle veranderingen is de Heere niet veranderd. Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en tot in de eeuwigheid. Dan zegt uw hart: "Komt en laat ons wederkeren tot de Heere…” (Hos.6:1).
Ik hoop dat de treffende weergave van onze tijd, zoals Dr. Prosman die gaf, ons allen aan het denken zal zetten. Bij de Heere is ook bekering te vinden. Hij hoort het gebed: "Bekeer mij zo zal ik bekeerd zijn”. Dat gebed wil Hij verhoren. En dan zal ook de Heere het gebed van Mozes verhoren: "Keer weder, Heere, tot hoe lange en het berouwe U over Uw knechten”.
In Efeze had men de eerste liefde verzaakt. Daarmee is bedoeld die liefde die in het begin van het gemeentelijke leven zo levend was. De aanvang van het leven met de Heere vertoont deze liefde. Die liefde was sterk in de dagen van de Pinkstergeest en ten tijde van de Reformatie en van de Afscheiding. Telkens als er een nieuw begin ontstaat, is er liefde in. Maar als de tijd daarna voortgaat, worden de dingen gewoon en verdwijnt op de een of andere manier het eerste vuur. Dat vuur bestaat niet alleen in gevoel of emotie, het doorgloeit ook alle werken. De Heere spoort hen immers hier ook aan dat zij de eerste werken zullen doen. Het is wel zeker dat die liefde ook onder ons verkoelt. Dus is het nodig te horen naar het vermaan van de Zaligmaker. Tijdens Zijn aardse leven zei Hij reeds dat de liefde van velen zal verkoelen (Matth.24:12). Deze afkoeling is altijd weer de grote bedreiging. Rechtzinnigheid bevorderen, het pand bewaren, men deed het in  de gemeente, maar ongemerkt verflauwde de liefde tot de Heere en tot de naaste. Laat de diagnose ons brengen tot de heilzame therapie, laat het onderzoek ons nauwer verbinden aan de grote Medicijnmeester. Om liefde te geven, moeten we eerst liefde ontvangen. De bronnen van deze liefde liggen in de Drieënige God. Op die manier groeit de eerste liefde uit tot een voortdurend liefhebben, tot een tweede liefde en een derde liefde, en zo dan maar door. Dagelijkse vernieuwing  van het leven. Wij hebben Hem lief omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.
 

2013   
 
LIJDEN AAN DE KERK

Ooit verscheen een boek met deze titel. De kerk en de gemeente is niet altijd wat zij behoort te zijn, namelijk een pilaar en vastigheid der waarheid. Niet altijd wordt er een zuiver zicht geboden op Christus en Zijn verdiensten. Dat geeft moeite aan hen die daaraan juist behoefte hebben. Welke uitzichten zijn er voor hen?
Omdat ik in mijn artikelen kerkelijk-actuele zaken voor het voetlicht haal, krijg ik reacties van leden van onze kerken, die vastlopen met actuele ontwikkelingen in hun gemeente. Het aantal daarvan is in de loop der jaren echt uitgegroeid tot een dossier. Uit diverse gemeenten heb ik in de loop der jaren noodkreten ontvangen. Ik denk dat het goed is dat hun situatie een stem krijgt, die waard is om ernaar te luisteren.
Wat mij bereikt, is maar een klein deel van een groter geheel. Maar zelfs dat geringe deel is ernstig getoonzet en spreekt van geestelijke nood. Er zijn kerkenraadsleden die zuchten onder de last van een vacante gemeente. Er zijn ook predikanten die met veel moeite hun werk doen. Maar ook gemeenteleden hebben het moeilijk in die gemeenten die langzaam maar zeker van koers wijzigen en zich aanpassen aan gewijzigde omstandigheden. Ik heb dan niet die gemeenten voor ogen, die zich al heel ver vervreemd hebben van Schrift en Belijdenis. Er zijn ook gemeenten die zich verwant voelen met ons blad, terwijl er toch sprake is van sluipende processen die onrust geven.
Ik betreur het dat ik uiteindelijk weinig voor hen doen kan vanwege de "kerkelijke weg”. Onze stichting wil met raad en daad ondersteuning geven.  Daarom ook wil ik hier aandacht geven aan hun zorgen.
Er zijn er diversen, die inmiddels onze kerken al verlaten hebben. Tijdens panddagen kunt u hen nog wel ontmoeten. Zij voelen zelf wel aan, dat de oplossing om te vertrekken niet altijd leidt tot de begeerde innerlijke vrede. Omdat ook in de nieuwe gemeente dingen kunnen tegenvallen en omdat de prediking in onze kerken hen gevormd heeft en zij deze ook gaan missen. Anderen zijn nog tot heden gebleven, maar hun positie roept om een afdoende beslissing.
Wie in een dergelijke positie verkeert, krijgt te maken met veel verwarring en helaas ook met veel tegenstand. Het is dan dubbele noodzaak om voorzichtig en zorgvuldig te handelen. U zult ermee te maken krijgen, dat kerkenraden juist dan de letter van de Kerkorde scherp hanteren. Dat leidt dan vervolgens al snel tot de beschuldiging dat u niet kerkrechtelijk denkt. Men zal dat doen vanuit oprechte bedoelingen, maar we kunnen als ambtsdragers ook geneigd zijn te snel in de verdediging te schieten en zodoende de bezwaren niet goed te wegen. In het ergste geval ontbreekt ook de wil daartoe.
Het komt zeker voor, dat bezwaren niet helder en duidelijk verwoord worden. Het is ook een feit, dat er in elke gemeente zijn, die alleen maar afbraakkritiek spuien. Hen bedoel ik met dit artikel niet. Het zijn de mensen die in chronische ontevredenheid verkeren. Kerkenraden en ambtsdragers worden in hun ambtelijke werk bemoeilijkt door leden, die zich zo gedragen. Ik heb nu het oog echter op diegenen die werkelijk met verdriet zuchten onder kerkelijke ontwikkelingen.
Het voornaamste is of moet altijd zijn de kern van het kerkelijke leven; ik bedoel hier de inhoud van de prediking. Er kunnen daarnaast veel vormelijke verschilpunten zijn en die geven ook stof tot veel verschillen, maar op de eerste plaats moet de prediking staan. Het is voor u niet makkelijk om daar echt zicht op te hebben. Het kan zijn dat u sommige onderdelen mist of dat u de gedachte hebt dat de preken vermageren. Er zijn momenteel veel gemeenten, die een proces van aanpassing en modernisering doormaken. Dat kan plaats hebben rond de Avondmaalstafel, waar u zich een eenling gaat voelen. Als langzaamaan heel de gemeente aan het sacrament deelneemt en u meent te moeten blijven zitten, voelt dat vervreemdend aan. Zeker als de preek erop gericht is om iedereen op een geforceerde manier tot deelname te dwingen.
Maar het kan ook gebeuren, dat u voelt dat er wissels omgaan op de kánsel. Er kan een algemene indruk gewekt worden in een preek, dat we allen wel delen in het heil. Er wordt eenzijdig gepreekt over beloften en geloof. Er heerst in onze kerken, misschien ook in onze kringen, bijna soms een verbondsautomatisme, zo dat je in feite toch eigenlijk zelf je zaligheid in handen hebt. Dat kan gebeuren als de doodsstaat van de mens wordt genegeerd. Wie door de Heere bearbeidt wordt, leert zijn onwil en onmacht kennen. Hij weet dat hij zichzelf niet mee heeft. Hij heeft geen handen om aan te nemen en geen hart om Christus te ontvangen. Er wordt geleerd dat het een vrijmachtig werk van de Heere is. Dat mag niet leiden tot lijdelijkheid, maar u komt er wel achter dat er een wonder van God moet gebeuren.
Maar de eis tot geloof wordt gehoord en men heeft de gedachte deze zelf te kunnen opvolgen, omdat de Heere het immers eist. Je moet geloven, dus je kunt geloven. En de opstap tot geloof is snel genomen. Een verstandelijk inzicht wordt voor geloof gehouden. Of een ernstige begeerte staat voor het bezit. Als u spreekt over uw onvermogen of over de situatie van uw eigen hart, beschouwt men u als iemand die willens en wetens ongelovig is.
Ik weet als predikant ook, dat wij vanaf de kansel lang niet altijd de rechte lijnen weten te trekken. Maar als het een chronische kwaal wordt, voelt u zich ingeklemd tussen de molenstenen van de tijdgeest en het verval. Ezechiel geeft een typering van wat de profeten uit die dagen zeiden: "Omdat gijlieden het hart des rechtvaardigen door valsheid hebt bedroefd gemaakt, daar Ik hem geen smart aangedaan heb; en omdat gij de handen des goddelozen gesterkt hebt, opdat hij zich van zijn bozen weg niet afkeren zou, dat Ik hem in het leven behield” (13:22). Lees deze woorden eens goed! De prediking, zeker ook die van onze tijd, kan ernstig mank gaan aan wat we hier lezen. Er zijn rechtvaardigen, die bedroefd worden; doordat hun zorgen niet verwoord worden en er voorbijgegaan wordt aan hun gemis en hun begeerte. Het is vreselijk als we dat zouden doen. Het is wel een troost dat de Heere hen niet bedroeft, maar de troost daarvan wordt nauwelijks gezien. Zodoende komt er extra veel donkerheid over uw ziel. U komt leeg de kerk uit en u beschuldigt soms ook uzelf dat het allemaal aan u ligt. U kunt er nauwelijks met iemand over spreken.
Ezechiel noemt nog een gevaar. In de prediking kunnen de handen van de goddelozen gesterkt worden. Dat gebeurt volgens deze tekst als de noodzaak van de bekering niet gepreekt wordt, omdat men immers gelooft.  De Heere is bereid om ook onbekeerden in het leven te behouden, maar hun weg wordt niet als een boze weg voorgesteld. Uiterlijk meeleven wordt als de kern gezien. Dan is bekering overbodig. De wereld wordt niet als een gevaar voorgesteld en de eigen verlorenheid wordt niet recht en grondig verkondigd. Onder die preken slapen de mensen in.
Let er wel op, dat onbekeerden als goddelozen worden voorgesteld en Gods kinderen als rechtvaardigen. Twee aanduidingen, waarop op afgedongen wordt. Spreken wij de onbekeerden aan als goddelozen en beschouwen we Gods kinderen als rechtvaardigen? Zij zullen het zelf allereerst niet durven zeggen.
Als het hart van Gods kinderen niet verklaard wordt, zijn we als een arts die de verkeerde diagnose stelt. Als de vaste spijze op de kansel is als veel producten in de supermarkt, die niet voldoen aan de eisen van veiligheid en deugdelijkheid, worden de schapen ziek en sterven. Als zowel de noden alsook de schulden van Gods levende Kerk niet verhandeld worden, verschrompelt alles.
In deze sfeer komt ook Christus en Zijn bediening niet echt aan de orde. Hij is ook bijna overbodig. Maar wat is er een volheid in Zijn werk en hoezeer is Hij waard om verheerlijkt te worden. Dat vraagt geestelijke kennis. Alleen Gods Geest kan het ons leren. Maar Christus heeft het Zelf toch beloofd dat Zijn Geest in al de waarheid leiden zal. Ik denk  aan een groot huis met veel mooie kamers; verkeren echter prediking en gemeente niet vaak alleen maar in de ontvangsthal; waar blijft onder ons de rijke uitstraling van de schatten die de Geest uit Christus neemt om het zondaren te verkondigen?
De boodschap komt precies omgekeerd over; het tegendeel wordt bereikt. De toepassing krijgt een averechts effect. De natuurlijke mens kan zich er goed in vinden, hem wordt een open hemel gepreekt, terwijl degenen die bedroefd zijn om der bijeenkomsten juist erbuiten worden gehouden.
Iedere voorganger weet dat dit sowieso al gebeurt. Rond het Avondmaal kunt u de vrijpostige leden vermanen, maar men voelt zich desondanks niet aangesproken. U kunt nodigend spreken tot hen die in beginsel levend gemaakt zijn, terwijl u hen nauwelijks kunt bereiken.
Ik heb het dan nog niet eens over preken, die geheel aangepast zijn aan de geest van de moderne tijd. Het gevaar ligt dichterbij, of, zoals iemand het uitdrukte: de pijlen liggen verder. Zodoende wordt meer en meer de aansluiting met de kansel alsook met de gemeente gemist. Men voelt zich vreemd in de eigen kerk. Er groeit ook een kloof met de rest van de gemeente. Veel gemeenten verliezen zich in heel veel actie en daadkracht. Het is mooi als iedereen erbij betrokken wordt en als ook iedereen meedoet. Maar soms vraag je je ook af waar we nu zo druk mee zijn. Zo kan er, ten koste van de kerkgang en het verenigingsleven, heel veel op touw gezet worden op het gebied van groeigroepen, alphacursussen of Bijbel- en gemeentekringen. Dit kan gemakkelijk leiden tot uitholling van de prediking. Wie naar een of andere groep gaat, meent al gauw dat we de kerkdiensten wel eens mogen vergeten; we zijn immers wel met geestelijke zaken bezig. Dit ondermijnt in meerdere kerken de prediking. Zulke kringen zijn echter vrijblijvend en bevorderen het groepsdenken en de individuele mondigheid van de gemeente; om nog te zwijgen over de alphacursus en het verschijnsel van de "groeigroepen”. Er groeit dan toch een heel ander geslacht op en de kloof tussen oud en jong neemt toe. Er zijn gelukkig confessionele alternatieven in gebruik in onze gemeenten en daar kunnen we dan weer dankbaar voor zijn.
Je kunt ook niet altijd verklaren wat er nu precies aan hapert.
Ik spreek hier nu niet over liturgische zaken. Daarover wil ik het een andere keer hebben. De gesignaleerde verschijnselen treden niet alleen op als er een plaatselijke kanselruil is met de GKV of de NGK. In die gemeenten wordt het extra moeilijk voor de leden. Denkt men anders dan de meerderheid, dan lopen de wegen in het eigen kerkverband dood. En natuurlijk zijn er gunstige uitzonderingen, ook onder preken uit een ander kerkverband, maar het gaat hier om wat domineert.
Ook als men kerkt onder onze eigen predikanten kunnen deze klachten gehoord worden. We moeten er allen op bedacht zijn, dat dit soort verschuivingen gelijdelijk optreden. Vaak zijn de stapjes en de verschuivingen zo klein, dat het nauwelijks opvalt. Maar door de jaren heen blijkt waartoe dit leidt.
Als ik dit alles zo probeer te verwoorden, bedenk ik hoe zwaar en verantwoordelijk de prediking is. Ook besef ik hoe vaak ik en anderen niet beantwoorden aan het gestelde doel. Daarom temeer is het goed hierover indringend na te denken.

2013   
 
LIJDEN AAN DE KERK  [2]
 
Het vorige artikel gaf uiting aan de nood en het gemis, die hoorders kunnen ervaren onder de prediking. Ik heb aangegeven dat op dit terrein geen bevredigende antwoorden te geven zijn. Toch ga ik proberen enkele suggesties en overwegingen te geven voor hen (en ons allen) die hiermee te maken hebben.
Kunnen we de oorzaak zonder meer op de kansel zoeken? Waar begint het verval? Op de kansel of in de bank? Ik heb in predikantskringen wel eens opgemerkt, dat men voorop loopt als het gaat om verandering en vernieuwing. Denk aan de titel van een boek: De theologen gingen voorop. Anderzijds zijn er momenteel voorbeelden genoeg die het tegenovergestelde doen vermoeden; dat gebeurt bijvoorbeeld als een kerkenraad een predikant zoekt die "bij de gemeente past”. Niet zelden gaat dit betekenen dat er een inventarisatie gemaakt wordt van wensen die binnen de gemeente leven betreffende de persoon en de prediker. In een dergelijke profielschets gaat het vrijwel nooit om een Elia of een Johannes de Doper. Integendeel, de juiste man op de juiste plaats moet flexibel en kneedbaar zijn. "Mijn volk heeft het gaarne alzo” (Jer. 5:31); hier ligt het verval aantoonbaar bij de gemeente. Dat zijn gevaarlijke ontwikkelingen.
In bepaalde gevallen moeten we er van uitgaan dat we op de kansel een koekje van eigen deeg voorgeschoteld krijgen. Er ligt iets van waarheid in het gezegde dat de gemeente zondags de preek krijgt, waarom men gebeden heeft. Dit is een deel van de waarheid. Misschien denkt u deze kant liever niet op. Maar mijn vraag aan u is: u zoekt de oorzaken toch niet te snel bij de dominee? Ik erken het verval in de prediking en ik hoop daar nog nader over na te denken met u, maar ik wil deze vragen eerlijk bezien. Is één van de vele oorzaken niet deze dat een gemeente een voorganger zoekt, zoals Israel een koning begeerde? Dat geldt van kerkenraad en leden. Hoe vaak spelen ongeestelijke redenen niet mee in het beroepingswerk; dat geldt ook van de ontvanger van de preken in de kerk. Het segment geestelijke hoorders is gering. Meestal gaat het om heel andere zaken. Communicatie is het modewoord in de gemeente en dit wint het glansrijk van de vraag naar getrouwe en geestelijke predikers. Daarop moet heel de gemeente zich onderzoeken. Wee de kerkenraad die toegeeft aan dit soort argumenten en behoeften. Niettemin komt het dan voor, dat er gezucht wordt onder een bloedarme prediking. Wie zou dat beter weten dan een voorganger zelf. Een ouderling zei eens na een preek tegen me: "er is zoveel meer”. Wel, dat is de zaak en dat heb ik meegenomen en begrepen. Ik wist dat ook wel, maar het vuur moet ook telkens weer opgerakeld worden. Er is niets zo schadelijk als een zelfvoldane dominee.
Ik las dezer dagen iets dat zowel met de prediker als met de gemeente verband houdt. Ik vond het in het leerzame boek van Prof. de Vrijer over Schortinghuis. Laatstgenoemde wordt daarin vergeleken met allerlei andere verwante schrijvers. In de geest van Schortinghuis noemt hij het volgende over een voorganger. Hij geeft iets weer van een zekere ds. G. A. van Brugghen, waarin u hoort van de strijd rond de kansel: "Eindelijk, na menige verschrikkelijke preek, die enkel de krankheid mijner ziel verried, waarin ik getuigenis aflegde gelijk het riet dat van de wind her- en derwaarts bewogen wordt; waarbij het volkomen duidelijk werd dat ik was jammerlijk, blind, naakt en ellendig…., eindelijk vond ik Hem en heeft mijn genezing een aanvang genomen. Hoe duizenden, slappe, nietszeggende gebeden heb ik gedaan. Ik bid en zucht om zo te spreken de ganse dag. Maar wakkerheid, een wil is er zo zelden in mijn gebed. Dat God dat toch meer gave. Want dat moet God ook werken. Hoe werkt Hij het? Bij mijn vaak door het gevoel van ellende, onmacht, traagheid diep te maken. Wanneer het werkelijk uit de ziel klaaglijk schreit: Heere, ik kan niet!, dan komt de ontferming”. Zulke worstelingen, zo’n besef van eigen nietswaardigheid, leidt tot gezegende preken.
Over de armoede ook van de hoorder geef ik iets door dat geschreven werd door Kohlbrugge (Tale Kanaäns, 84,85): "Ik zong van vrede en had met alles vrede. Hemel en aarde was mij nieuw geworden. Ik vloog over de weg. Maar het duurde niet lang of ik was weer in de diepte, daar zag ik geen weg meer, het schemerde mij, terwijl ik zocht. Toen begon ik bitter te kermen en te klagen en viel zo in slaap. Zo is het mij steeds gegaan. Was ik maar weer bedroefd over mijn lelijke, vuile zonde, maar het hart wil niet breken, het is als steen”. In een gesprek met een stervende komt het volgende voor: "Ik poogde hem gerust te stellen maar daaronder werd hij al benauwder en riep:  Ik moet de Koning hebben, ik moet de Koning hebben en weten dat ik Zijn eeuwig eigendom ben. Sommigen kwamen met pijnstillende drankjes en anderen met pleisters en zeiden dat die hun geholpen hadden, maar hij wilde ze niet nemen en wierp die pleisters van zich. Dat zijn roepen en begeerte om de Koning waar werk was, was hem niet aan zijn verstand te brengen; veelmeer was hij bang dat hij een huichelaar en dat alles zelfbedrog was. Op een vroege morgen maakte hij mij wakker en zei: Ik ben gelukkiger dan een koning; ik heb de Koning en genade in Zijn ogen gevonden. Hij Zelf heeft het mij gezegd dat Hij alles volkomen voor mij betaald heeft en dat Zijn Vader en God mijn Vader en God is en eeuwig blijft”. Kohlbrugge had hier wel een antwoord op, maar hij kende ook de diepoe strijd van Gods kinderen bij ervaring. Waar voorganger en gemeente deze nood verstaan, zegent de Heere Zijn eigen werk.
Predikers moeten zich telkens weer onderzoeken of zij beseffen dat er zulke arme en verlegen zondaars in de kerk zitten. Kennen wij als hoorder iets van deze rijkdom en van deze diepe armoede, waarin de Heere de hand heeft. Ik ben bang dat we er zo vaak overheen preken en de eigenlijke noden niet peilen.
Als de preek over deze moeiten heen schiet en er overheen werkt, verarmt het innerlijke leven. Er  zullen hoorders zijn die dit zo ervaren en zij zien er geen uitweg in.
Welk uitzicht is er nu voor hen die telkens weer teleurgesteld de kerk uit komen? Velen gingen over naar een ander kerkverband. Is dat de weg? Men moet niet vergeten dat deze noodsprong het risico met zich mee brengt, dat het gras bj de buurman toch niet zo groen was als het leek. De rechte christelijke gereformeerde prediking heeft eigen kenmerken. Dit is geen kwalitatief oordeel; maar u bent er wel jarenlang door gevormd en beïnvloed. Maar afgedacht daarvan: u loopt het gevaar een boom met diepe en sterke wortels over te planten. In de natuur mislukt dat vaak. Ds. Smits sprak van twee zinkende schepen….. Niettemin is er geen kwaad van te zeggen als we oprecht hoe en waar dan ook voedsel voor onze ziel zoeken.
Een gemeente zoeken in de omgeving binnen het eigen kerkverband? Ook hieraan kleven wel bezwaren. We kennen degenen die shoppen en hoppen van de ene gemeente naar de andere. Bepalend is bij velen dat de eigen smaak en de eigen wensen de doorslag geven. Daarvan is weinig goeds te zeggen. Maar als het nu echt gaat om geestelijke vragen en noden, dan kan het zo ver komen dat er geen andere weg is. Kerkelijke gemeenten zijn in deze tijd toch al streekgemeenten. Er komt een tijd dat de nood het vordert. Ds. De Cock doopte kinderen uit een andere gemeente, vanwege deze nood en ter wille van de waarheid. Wees dankbaar als er nog een gemeente in de regio is waar de rechte prediking wordt gehoord. Uitgaan op de voetstappen der schapen en uw kudde lergeren bij de woningen der herders (Hoogl. 1:7,8).
Echter, zulke stappen worden niet zo maar gezet. U hebt wel begrepen van mij dat ik dit alleen betrek op echte geestelijke honger. Maar ook dan dienen we te beseffen dat we een roeping hebben binnen de eigen gemeente. Zeker, u komt er om gevoed te worden, maar u hebt ook een verantwoordelijkheid. Pietje Baltus was de vrouw die Abraham Kuiper overtuigde van zijn dwalingen. Ze straalde een diepe godsvrucht uit. Kuyper schreef over deze vrouw ter typering: "Als Pietje Baltus mij verhaalde van Gods weg met haar, hoe zij tot het bewustzijn was gebracht van het verschil tussen een godsdienstig- kerkelijk leven en een waarachtig innig leven met God; hoe een mens alles moet verliezen om zich aan Gods genade vast te klampen; hoe hij uit genade leert leven; hoe hij na enige tijd alles weer verliest wat hij ontvangen heeft en een donkere nacht, een tweede dood ingaat, zo diep en donker dat hij alles moet missen en aan alles twijfelen, niet slechts aan zijn eigen geloof, maar aan God Zelf en Zijn barmhartigheid, ja zelfs aan Zijn bestaan; hoe hij dan opeens alles terug ontvangt en daarmee de grote levensles leert, dat ook het geestelijke leven stuk voor stuk gave van God is, dat niets werkelijkheid is dan onder beding van Zijn genade…..” (de Vrijer, blz. 237).
Kuyper werd mede door haar voorbeeld bekeerd. De Cock werd getroffen door een gezegde van een ouderling. Ds. Van Meer uit Utrecht door een woord van de kosteres van de Domkerk. Apollos door de uitleg van Aquila en Priscilla. U hebt in dit licht een roeping naar uw predikant om gefundeerd met hem te spreken. Zowel naar de predikers alsook naar overige gemeenteleden liggen er mogelijkheden. Het zijn niet zelden jonge mensen die daarvoor open kunnen staan. Dus gestalte geven aan uw roeping in een gemeente die afglijdt.
Velen zullen nu denken dat dat heel moeilijk is; en ik geloof het graag. We hebben hiervoor niet alleen bevindelijke kennis nodig, maar ook kennis aangaande de leer. Deze beide ijkpunten kunnen u erg helpen op de goede weg. Om te kunnen onderscheiden. Dat we niet worden om gevoerd door allerlei wind van leer en de bedriegerijen van mensen, om listig tot dwaling te brengen (Ef.4:14). Let er op met welke scherpe woorden Paulus de dwaalleer benoemt. Dat onderscheiden kunnen we nu als we door Woord en Geest onderwezen worden. Als hoofd en hart samen gaan in de bede om de leiding van Gods Geest. Dan zullen we geleid worden in alle waarheid.  Zo hebben we enkele mogelijkheden overwogen voor hen die bedroefd zijn om der bijeenkomsten wil. Het zal in iedere situatie weer anders zijn. U staat ook zelf persoonlijk voor deze opgave. U zult u vergissen als u op eigen kompas vaart. Maar bid de Heere om Zijn wegen u bekend te maken.
Dat is eigenlijk het voornaamste. De Heere moet u persoonlijk de weg wijzen, ook inzake kerkelijke ankerpunten. Ik en velen met mij houden u graag binnen onze kerken. We hebben elkaar nodig; dat geldt ook voor u. We horen bij elkaar. Moge dan de Heere Zich ontfermen over Sion.
Een volgende keer hoop ik aandacht te geven aan diegenen die zuchten onder een reeks van vernieuwingen in een gemeente. De prediking is het voornaamste, maar de vormen spreken ook mee. Op dat gebied is er binnen onze kerken ook heel veel aan de hand. Moge Gods licht en waarheid ons leiden.

2013   
 
LIJDEN AAN DE KERK [3]
 
Verval in de prediking is de voornaamste kwaal van de huidige kerken. Een jubileumuitgave van "De Levensbron” met preken uit het verleden en  heden toonde dat enkele jaren geleden pijnlijk aan. Een kerkganger zei me laatst dat hij ook in onze eigen BhP-kringen een verkeerde ontwikkeling opmerkt. Hij was niet de eerste die dat zei. Het verval raakt dus ook ons. Als de prediking verschrompelt, doen zich als gevolg daarvan, allerlei "vernieuwingen” voor inzake de vormgeving van de kerkdienst. Daarover nu een enkele gedachte.
Er zijn er genoeg in onze tijd, die een zekere paleisrevolutie zouden willen bewerken in de kerk. De klacht over te moeilijke preken en de roep om versimpeling gaan hand in hand met daarbij de wens om de liturgie op te frissen. Dat zijn geen op zichzelf staande  verschijnselen; naar mijn gedachte komt de roep om vernieuwing in de liturgie voort uit een teloorgang van de preek. Zou dat niet zo zijn, dan was de zaak minder ernstig. Er mag best eens wat veranderden, als het maar niet uit geestelijke bloedarmoede voortkomt.
Ik schrijf deze artikelen over leden van onze kerken, die te lijden hebben onder algehele verzwakking en verslapping in het gemeentelijke leven. Het is geen geringe zaak: teleurstellingen in de kerkdiensten leiden tot een chronische duisternis in het eigen innerlijke leven. Ik geef slechts één voorbeeld, dat echter symptomatisch is voor meerdere gevallen. In een gemeente waar zich grote wijzigingen hadden voltrokken, zei de voorganger tegen een gemeentelid die daarover klaagde: U moet een omslag maken; dat heb ik ook gedaan. Die omslag leidde tot leegloop onder de prediking. De schapen werden verstrooid. Jonge mensen zeiden daarover: Voor ons had dit niet hoeven te gebeuren; we zien nu dat het helemaal verkeerd uitpakt.
Zo gaat het in diverse gemeenten. Deze verkeren in een crisis, wat niet alleen blijkt uit verminderd kerkbezoek; ernstiger is dat leden huns weegs gaan. Het pakt helemaal anders uit dat men had gehoopt. Men zette allerlei vernieuwingen op stapel om de aftocht tegen te gaan; het gevolg is dan juist vaak dat het ledenverlies onstuitbaar toeneemt. Het pijnlijke is dat men hiermee die leden wil bereiken, die al ernstig aangetast zijn door de geest van de tijd. Het is goed dat we middelen zoeken om hen te behouden, maar welke middelen gebruiken we daartoe?
Als ik dan de statistieken in het jaarboek bestudeer, lijkt het nog mee te vallen. Maar wie de praktijk kent, weet dat de tweede dienst aantoonbaar laat zien dat de gemeente op retour is. De statistische gegevens zijn cijfermatig oké, maar de praktijk is veel ernstiger dan de cijfers aantonen. In iedere gemeente is een brede rand van leden die eigenlijk al afgehaakt zijn, terwijl zij om bepaalde redenen toch wel op papier lid van de kerk willen blijven. En dan kom ik gelukkig ook in gemeenten, waar geen zichtbaar verschil is tussen de opkomst in de beide diensten. ’s Avonds een volle kerk: het is een wens van veel kerkenraden, al zijn er ook die dat niet eens meer wensen, want je kunt toch niet verwachten dat een mens uit deze tijd twee keer in de kerk zit?
Dit is verdrietig voor hen die de kerk echt liefhebben. Juist ouderen voelen dat, omdat zij andere tijden beleefd hebben. Al zijn er ook heel veel ouderen, die makkelijker meewaaien met de tijdgeest dan de jeugd. Jongeren zijn niet het slechtste deel in de gemeente.
Liturgische vernieuwingen. Hoe gaat dat in z’n  werk? Een andere berijming, een andere vertaling, wat meer staan en beweging onder de dienst, liturgische gewaden, bijzondere diensten, kortom, een "frisse” aanpak van de buitenkant. Het ideaal is bereikt als de wereldling zich thuis voelt in de kerk. De kerk moet gezelliger worden, zaken als ernst en bezinning moeten niet meer zo nadrukkelijk rond de preekstoel hangen; zelfs een Avondmaalsgang moet er wat vrolijker aan toegaan. Het is symptomatisch voor deze trend dat in enkele jaren er vrijwel geen hoed meer in de kerk te zien is.
Je lijdt aan de kerk als dit proces zich voltrekt. Zijn deze dingen nu zo belangrijk? Ik zeg nogmaals, dat er vernieuwingen kunnen zijn, die niet echt schade toe zouden brengen, als deze dingen echt op zichzelf stonden. Maar de vraag naar aanpassingen komt onmiskenbaar voort uit innerlijke verschraling. In de context van deze uiterlijke aanpassing verandert er op de kansel ook iets. Leden die dit niet meemaken, vervreemden van de gemeente en gaan onbevredigd naar huis. Neem een voorbeeld: De oude berijming doet het niet meer, zo zegt men. Ik vraag me oprecht af hoe men dit kan zeggen. Welke invloeden spelen hier? Is het nu echt omdat er gesproken wordt van het pad der deugd of omdat er gezongen wordt over het "Opperwezen”? Eergisteren droomde ik dat ik in een gemeente een dienst meemaakte. Er werd gezongen: "Heere, ai maak mij Uwe wegen, door Uw Woord en Geest bekend….”. In mijn slaap mocht ik dat met zoveel intense vreugde en met een zo groot genoegen meezingen, dat mijn hart ervan overstroomde. Daardoor werd ik mij weer eens bewust wat de psalmen voor ons betekenen. Als nu een eenvoudige psalm tot het hart mag spreken (en dat gebeurt toch gelukkig bij velen) dan krijg je een band met die bekende woorden. Dan zijn er geestelijke redenen die ons binden aan die berijming. U hebt het toch ook wel eens dat u door een psalm die gezongen werd, volstroomde met een innerlijke vreugde? En als de organist daar dan ook nog eens aan mag meewerken, wat gelukkig in de meeste kerken ook het geval is, dan geeft dat een zegen. Dan wilt u die psalmen niet kwijt, niet om "emotionele” redenen, maar om geestelijke beleving. En als dan toch koste wat het kost, die psalmbundel moet worden vervangen, hoe komt dat dan? Ik denk dat daarom ook de berijming van Datheen (onder ons onbekend) nog steeds aanhangers heeft. Ze werd een factor in het hárt van de gemeente, hoewel we, objectief gezien, weten dat deze berijming weinig artistieke kwaliteiten heeft. Er zijn meerdere bekende organisten, die van de muziek hun beroep gemaakt hebben, echte musici, en de meeste van hen verafschuwen de liederen uit de bundel "Opwekking” en grijpen het liefst naar de psalmen.
Elk argument is dus niet even sterk. Als iemand de naam van Christus wil bezingen in de kerk, vraagt dat om begrip. Het kan een goed motief zijn. Ik vermoed echter dat de Heere Jezus in de psalmen eigenlijk dieper en rijker wordt bezongen dan in veel liederen van deze tijd. Dit neemt echter niet weg dat er ook oude en bekende gezangen zijn die diep en vol de Nieuw- Testamentische rijkdom bezingen en die een plaats hebben in het hart van Gods volk.
Toen de nieuwe berijming pas in gebruik was genomen, hoorde ik zo nu en dan wel eens een psalm in die berijming zingen. Ik vond dat toen niet onaardig (ik zeg het met opzet zo), maar hoe meer ik ervan hoorde, hoe minder het me op den duur bevredigde. Het nieuwtje is er zo af. Als zo’n proces toeslaat, moet een kerkenraad weer iets verzinnen om in te spelen op de roep om verandering. Misschien verwijt u mij dat ik te lichtvoetig spreek over serieuze vragen die leven in de gemeente. Welnu, ik denk dat we zo ook eens relativerend moeten omgaan met al die vragen en wensen, die in feite een aanval betekenen op de dienst des Heeren.
Mijn eerste stelling, namelijk dat allerlei vragen om nieuw dingen, uit geestelijke magerheid voortkomen, heb ik u willen duidelijk maken. Een tweede stelling is dat vernieuwingen in de kerk geen einzelgängers zijn. Het is een ketting, niet zo maar een losse schakel. Het één leidt tot het ander, tot een volgende wijziging. Er zijn kerkenraden die voor de toekomst een meerjarenplan hebben opgesteld, waarschijnlijk om de Atheners in de kerk rustig te houden. Het proces begint voorzichtig, zo dat eigenlijk geen weldenkend mens bezwaar kan hebben. Maar pas later in de tijd merk je dat er toch veel meer aan vast zat. Op de pc heb je programma’s die bij installatie zichzelf "uitpakken”; eerdere versies worden "verwijderd”. Dat zijn precies de twee dingen die in de kerk gebeuren. Vrouwenkiesrecht kan men heel aannemelijk voorstellen, maar als het programma uitgepakt wordt, blijkt ineens de schade. Je bent het objectieve beeld van de gemeente kwijt. Bepaalde Bijbelse gedachten werden geruisloos verwijderd. Dit uitpaksysteem bracht niet veel goeds en zeker niet het gewenste resultaat.
Als men nu te lijden heeft onder dit type verschijnselen in een gemeente, wat moet dan de juiste houding zijn? U kunt weinig anders doen dan dit gelaten ondergaan, misschien onder protest, maar dat bezorgt u al snel een ongunstige naam. U merkt dat u zich soms ergert tijdens de diensten en dat is geen goede reactie. Wat dan? U kunt erover spreken en bezwaren aantekenen, maar u vindt geen echt gehoor. U bent al lang in een hokje ingedeeld. Of u bent net niet helemaal de richtlijnen van de Kerkorde nagekomen. Alles moet naar de KO gaan, dan is het goed. Alleen, als die KO op dat punt ook principieel al is bijgesteld, helpt een stipt nakomen van die KO u ook niet meer. U hebt bezwaar tegen de CGKV? De KO verbiedt het niet. Deze regelt het volgens sommigen zelfs. U kunt niets meer zeggen. Wie enige uitkomst verwacht van de KO of van de kerkelijke weg, komt in het bos terecht.
Ik moet ook hier weer wijzen op hogere dingen, op de geestelijke wapenrusting. Het gebed is de christenen van node. Juist ook in deze dingen. Wie hier nu echt helemaal verdwaalt, zoeke de kracht van het gebed. De Heere alleen is machtig harten te neigen als waterbeken, ook van dominees en kerkenraden. Bidt er dan niet alleen om dat die vertaling niet doorgaat, maar smeek de Heere om geestelijke levendmaking van dode zondaarsharten. Dan slaat u op het juiste aanbeeld. Dat is het totaalpakket van Gods Geest. Zoek temeer een nieuw hart en een nieuwe geest. Die vernieuwing is fundamenteel.
Wees ook bewogen met hen die het buitenste van de drinkbeker reinigen. Hoed u ervoor dat er een strijd tegen vlees en bloed ontstaat. Zie achter bewegingen van mensen de diepere geestelijke achtergronden. Dat is nodig. Anders gaan we vechten tegen windmolens. Deze tegenstellingen in een gemeente kunnen de meest bizarre ongeestelijke vormen aannemen. Leef op gebogen knieën en maak de Heere uw noden bekend. Bid om de vrede van Jeruzalem. Vraag er de Heere om dat u bewaard mag blijven voor muggenzifterij. We slaan zo makkelijk door. Immers, de geschetste "verontrusting” kan zo snel leiden tot de verheffing van de Farizeeër. Een Farizeeër is een haarklover, en de mug en de kameel zijn hem niet onbekend, beide niet. Neem niet automatisch en klakkeloos aan dat elke stap die gezet wordt, voortkomt uit zucht naar verandering. Ook deze lijnen moeten getrokken worden.
Ik meen dat de oude paden in Gods Woord ons worden aanbevolen. Het kan gebeuren dat men een nieuwe weg aanlegt op het eeuwenoude spoor. Dat is de beste vernieuwing. Leer deze dingen geestelijk te onderscheiden.
U kent wel de leus dat we het oude niet moeten waarderen omdat het oud is en het nieuwe niet moeten zoeken omdat het nieuw is. Dat zijn op zich wel ware woorden, maar ik besef dat er niet altijd een goed gebruik gemaakt is van deze inzichten. Het heeft onder ons niet goed gewerkt. Het oude heeft in Gods Woord voorrang. Immers, we weten dat God niet verandert. En de Kerk heeft de eeuwen door bij dezelfde dingen geleefd. Oud brood is niet smakelijk, oude wijn daarentegen is kostbaar. Welke betekenis heeft de vreze des Heeren in uw leven?
Ik hoop dat de verontrusting in onze kerken een geestelijk gehalte kent. Zulke wachters op Sions muren hebben we hard nodig. Geestelijk leven is een nieuw gezang op de oude waarheid. En dat nieuwe gezang wordt nooit oud want het heeft haar wortels in de vernieuwing van het gemoed.

2013   
 
LIJDEN AAN DE KERK (4)
 
Nog een laatste artikel over dit onderwerp. Er is veel over te zeggen, omdat helaas dit thema veel mensen en kerken beroert. Nog enkele praktische zaken en dan wil ik afsluiten met een Bijbelse fundering.
De kerkbijbel
Men heeft mij de laatste tijd ook vragen gesteld over enkele concrete verschijnselen. Die vragen stelt men niet zo maar. Er is niet alleen sprake van verontrusting, het gaat soms zelfs zover dat mensen een burned out hieraan overhouden. Omdat deze dingen zoveel onrust veroorzaken, vraagt het van ons aandacht en meeleven.
Er is een tijd geweest dat het ging over rhytmisch zingen of over een psalm voor de dienst. Onze tijd heeft zulke vragen achter zich gelaten. Het gaat nu om ernstiger zaken, ook in aanverwante gemeenten zelfs. Ik noem er een paar. Allereerst de beamer. Kerkenraden hebben hier ongetwijfeld over nagedacht. Maar voorzover ik het kan overzien, moeten we lang en diep zoeken naar de voordelen. Nadelen springen in het oog. De beamer projecteert de liturgische gegevens op een scherm. Er kunnen meer gegevens betreffende de dienst aangegeven worden. Op het eerste gezicht vergemakkelijkt dat het luisteren. Toch voert deze vorm van communicatie ons af van het doel. Psalmen en schriftlezingen vragen om een eigen kerkbijbel, die we bij de hand hebben. De gemeente behoort enigermate thuis te zijn in Gods Woord. Ik verbaas me trouwens toch wel eens lichtelijk, dat ook kerkenraden schijnbaar weinig psalmen meer uit het hoofd kennen. De beamer werkt deze onbekendheid en gemakzucht in de hand. Het is fijn als de gemeente teksten, die genoemd worden, meeleest en opzoekt in de eigen Bijbel. Het mes snijdt dan naar twee kanten: we raken meer thuis in de Schriften en we krijgen inhoudelijk iets  mee. Naar mijn mening is de beamer dus absoluut geen vooruitgang, integendeel. In een enkel geval zou ik me het gebruik kunnen voorstellen. De grote lijnen van een referaat of een preek zouden ermee gediend zijn als de gemeente deze voor zich heeft. Ik kan me indenken dat voorgangers deze bedoeling ook met de beamer hebben. Maar als men dat wenst (en het is op zich een goede gedachte), dan toch liever een schetsje op papier. Dat beklijft beter en men kan het verzamelen en mee naar huis nemen. Dat vooral jonge mensen aantekeningen maken om deze redenen, is alleen maar een goed teken.
Een ander verschijnsel vormen de bijzondere diensten. Gezins-, jeugd-, open deur-, school-, groeidiensten; er is nog veel meer. Wie heeft dit allemaal bedacht? Iedere dienst is bijzonder. We ondermijnen hiermee alleen maar de gewone "bijzondere” diensten. Iedere dienst moet voor de kinderen of voor de jeugd en voor de ouderen zijn. Het is één gemeente! Moderne richtingen in de Hervormde Kerk hebben aangetoond dat jeugddiensten het verval inluidden van de gewone dienst. Dus geen snoepgoed in plaats van brood. Deze diensten veroveren echter onze kerken heel snel. En, in een bijzondere dienst mag er best eens wat meer…..?
de preek
De verlangens van de gemeenten en kerkenraden gaan verder. De preek moet meer praktisch zijn. U verstaat daar misschien bevinding onder. Nee, het moet meer gaan om de gewone dingen van het leven. Ik kan dat begrijpen. Een preek mag niet alleen blijven steken in dingen over de ziel en de eeuwigheid. Dat zou dopers zijn. Huwelijk en gezin, werk en dagelijkse moeiten en zorgen moeten ook een plaats krijgen; Gods Woord doet dat ook. Maar dit mag niet doorslaan, want dan wordt een preek een huis-, tuin- en keukenverhaal, zonder hart. Een liflaf maaltijd zonder vast voedsel in het hoofdgerecht. En dat is helaas net wat toch veel moderne kerkgangers zoeken. Deze ontwikkeling naar de praktijk is een afdwalen van de weg. Zoek éérst het Koninkrijk Gods. Bekeert u en gelooft en Evangelie, dat gaat voorop. En daar wordt helaas de mondige postmoderne kerkganger allergisch voor!
Vragen naar makkelijk te begrijpen preken is meestal ook geen goede ontwikkeling. Er moeten leraars in de banken zitten (Hebr.5:12)! Het worden als een kind betekent niet dat we kinderlijk simpel moeten spreken. Niet kinderachtig. We moeten een kind worden in ontvankelijkheid, zoals iemand pas zei. Een kind als voorbeeld omdat het zich spontaan overgeeft en eenvoudig aanneemt wat er gezegd wordt.
Nog een paar dingen over de moderne preek. Het is een veelgehoorde opmerking dat de predikanten aan het einde telkens weer herhalen. Ik hanteer zelf een korte samenvatting aan het einde. Maar ik hoop niet in herhaling te vallen. Integendeel, ik merk soms aan het einde dat ik juist tijd tekort kom. Dat is trouwens ook wel een fout. Collega’s  zullen dit herkennen. Een medebroeder zei laatst eens dat men soms de toepassing aanziet voor herhaling! Dat wijst dan wel op een geestelijk misverstaan. Soms komt het voor dat mensen een preek te theoretisch of te moeilijk vinden; en dat terwijl het gaat om exegese of uitleg. Er wordt opgemerkt: het kwam niet naar me toe, het deed me niets. Ik heb wel eens gemerkt dat hoorders die opmerking maakten omdat zij zich niet voelden ingeschaard bij de ware gelovigen. Zulke opmerkingen wijzen op geestelijke teruggang.
het Woord
Maar ben ik nu niet te kritisch over de hoorder en de gemeente? O nee, ik heb grote bewondering voor de gemeente die elke zondag weer zo aandachtig en betrokken kan luisteren naar een preek. Ik heb het hierboven alleen gehad over de uitwassen. De kerkgangers die ik voor mij zie, vind ik, menselijk gesproken, zeer lankmoedig in het luisteren naar de dominee. Dat wil ik ook eens met nadruk uitspreken. Ik luister mijn hele leven al naar mijn eigen preken en dat doen met mij al Gods knechten. Als we preken, zijn we tegelijk ook deel van de gemeente en dus zijn we ook hoorders. We zullen moeten toestemmen dat dit wisselende resultaten biedt en dan zeg ik het nog maar zacht en vriendelijk. Ik heb vanuit deze gedachte ook begrip voor luisteraars, die moeite hebben met een te lange preek. Zelf heb ik helaas daar niet altijd mee gerekend. Calvijn moedigde de lange preek ook niet aan in zijn dagen. Als Gods Geest er in meekomt, krijgt het pas echt effect en als dat gebeurt, kan de tijd een ogenblik vergeten worden.
Maar, om terug te komen op de vraag of ik niet te scherp observeer, ook Paulus bijvoorbeeld was in sommige gevallen erg eerlijk naar de gemeenten toe. Johannes stimuleert het kritisch spreken en luisteren naar voorgangers en gemeenten, als hij zegt: "Geliefden, gelooft niet een iegelijk geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld” (1 Joh. 4:1). Hiermee breekt hij een lans voor het bewaken van de rechte prediking. Laat deze niet door allerlei invloeden verwateren. Hij zegt nadrukkelijk: Gelooft niet! Hij waarschuwt in zijn brieven regelmatig tegen allerlei dwaalleer, die zo makkelijk insluipt. Dat deed vooral ook de Heere Jezus. Ook Hij heeft gezegd: "Gelooft het niet!” (Matth. 24:23,26).  Meestal wordt er gezegd: in iedere preek zit wel iets goeds. Toch moet u er eens over nadenken, of zo’n benadering de waarheid niet aantast. Is een halve waarheid echt waarheid?
Gelooft niet! Dat zegt de apostel der liefde. Dus moeten wij alles toetsen en we moeten op onze hoede zijn. Dat mag ook best als u in de kerk zit. Ik bedoel niet dat u de voorgangers moet wegen en beoordelen op hun gaven en talenten, die zij wel of niet hebben. Johannes spreekt hier over het beproeven van de "geesten”. Deze hullen zich vooral ook in toga’s en preekjassen, maar het gevaar wordt niettemin door deze aanduiding ernstiger en dreigender. Het zijn geestelijke boosheden in de lucht. We hebben de strijd niet tegen vlees en bloed. Dit betekent ook dat we niet tegen de persoon van de predikant moeten ageren; laat de persoon en zijn bedoelingen intact. De rechte prediking wordt in het NT steeds weer in één adem genoemd met de dwaalleer (zoals Jezus, Paulus, Johannes en vele anderen leren). Denk ook aan de valse profetie in het OT (Hananja tegenover Jeremia). Ga ervan uit dat het ook nu niet anders is. Denk aan de vlijmende uitspraak van Paulus over een engel uit de hemel, die, als hij een andere Evangelie brengt, vervloekt is. We moeten de waarheid recht "snijden”. We hebben ook het snode van het kostelijke te onderscheiden (Jer. 15:19). Ik herinner nogmaals aan de ontdekkende woorden van Ezechiël over de predikers van zijn dagen: "Omdat gijlieden het hart des rechtvaardigen door valsheid hebt bedroefd gemaakt, daar Ik hem geen smart aangedaan heb; en omdat gij de handen des goddelozen gesterkt hebt, opdat hij zich van zijn bozen weg niet afkeren zou, dat Ik hem in het leven behield” (13:22). Hij spreekt in dit hoofdstuk ook over loze kalk en over bloemhoven. Gods Woord waarschuwt ons op elke bladzijde voor de gevaren die hier dreigen.
Er zijn geesten die uit God zijn en er zijn geesten die niet uit God zijn. Daarin moeten zij onderscheiden en beproefd worden. Kan de gemeente dat? Kunnen wij als theologen dat wel? Dat kan alleen door de gave van de Heilige Geest. Zonder dit wordt de preek een humane of een sociale causerie. Het is momenteel vrij algemeen dat een gemeente aangeeft hoe de dominee zijn moet. Deze vragen ademen de tijdgeest en beroven de prediking van het hart.
Johannes geeft ook een kenmerk aan: "Hieraan kent gij de Geest Die van God: alle geest die belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God” (1 J 4:2,3). We zouden kunnen denken dat het dan meevalt. Dat belijden de meeste predikers wel? In de dagen van Johannes was dit de heersende dwaalleer. Gods Zoon was niet echt in het vlees gekomen, zo meende men. Hij had slechts een schijnlichaam. U merkt, dat het hier over grote zaken gaat die samenhangen met de actuele dreigingen van zijn tijd. Het waarschuwt ons enerzijds om niet kittelachtig te zijn. Voorgangers wordt wel eens op andere minder beduidende zaken de maat genomen. Dit behoede ons voor het gevaar dat we leraars opgaderen naar onze eigen begeerlijkheid.
Moeten we ons beperken tot deze éne dwaling, die Johannes noemt? Johannes noemt er in zijn brief nog veel meer (1:8; 2:11,22; 3:8,10,19; 4:2,13). Johannes schrijft vaak over de antichrist. Zo ook elders in de HS. De Heere Jezus spreekt zelfs over mensen die zeggen: Zie, hier is de Christus; Hij is in de binnenkamer. Dat komt heel dichtbij, ook bij onze prediking. Hij is in de binnenkamer van de (valse) bevindelijkheid…. Wij moeten, links en rechts, ons telkens weer onderzoeken en beproeven.
Wat is het een zegen als op deze manier zo de prediker en de gemeente samen betrokken zijn op de waarheid Gods. De huidige ontwikkelingen drijven de gemeenten weg van de Schriftuurlijke lijnen. Ons kerkelijke leven vertoont de duidelijke sporen van de tijdgeest. We moeten allen maar bidden om de wonderen van Gods Wet te mogen zien door de ontdekking van de Heilige Geest. Als wij niet spreken naar dit Woord, zullen we geen dageraad hebben.

2013   
 
GENERALE SYNODE
 
Nu de afgevaardigden bekend zijn, kan er enig zicht ontstaan op het verloop van deze vergadering. Een Synode wordt vooral door twee factoren bepaald: wie zijn de afgevaardigden en wat vermeldt de agenda? Dat is vanuit menselijk oogpunt bezien. Boven alles staat het beleid van de Heere. Dat mogen we nooit vergeten. Maar Hij regeert door middel van mensen.
Synodale schaduwen
Het lijkt een concentratie op het midden te worden; revolutionaire besluiten zullen waarschijnlijk niet veel kans krijgen. Dat is een winstpunt. Een evenwichtige instelling heeft heel veel voor, als het niet verwordt tot een compromis van veel water bij de wijn.
De laatste jaren is er een toenemende afstand gegroeid tussen Synodale besluiten en plaatselijke initiatieven. Het gevaar van een centrumpositie is dat voor de beide flanken geen klare wijn wordt geschonken. Tussenstandpunten blijven voor veler waarneming te veel hangen in niets zeggende algemeenheden. Daarin zijn politici heel bedreven, maar ook de kerk kan vervallen in deze denktrant. Ieder wil graag zijn eigen gelijk horen. Het gevaar van het synodale niveau is het sparen van de kool en de geit.
Ik herinner me uit mijn synodale jaren, dat een GS nimmer besluiten formuleert in de categorieën ja en nee. Het zijn lange verhalen en logge formules. Waarom? Omdat alle standpunten in de formulering verwerkt moeten worden. Je kunt in de overwegingen  en de oordelen ieder aan bod laten komen. Het besluit krijgt daardoor een pluriform en mistig karakter.
Een voorbeeld: De regering, constaterend dat er te veel fijn stof is, overwegende dat er verschillend gedacht wordt over de gevolgen hiervan, van oordeel dat de auto onmisbaar is, besluit dat er tussen 10 en 2 uur geen gemotoriseerd verkeer is toegestaan. Zo ontstaat een compromis. Dat heeft z’n goede kanten. Een heel simpel voorbeeld dat u makkelijk kunt begrijpen. In dit voorbeeld is de uitkomst aanvaardbaar. Een synode met enig gevoel van eigenwaarde heeft echter minstens een kleine pagina nodig om alle op- en aanmerkingen die gemaakt zijn, in het besluit te verwerken. Welke weg wijst dan het uiteindelijke besluit? Nog een voorbeeld: De GS, overwegend dat 40% voor is, constaterend dat 60% tegen is, besluit de zaak aan de vrijheid der kerken over te laten. Dit is, ik geef het toe, een veel te simpele voorstelling van ingewikkelde problemen; maar er ligt toch een kern van waarheid in. Zo gaat het soms. U krijgt hierdoor als kerkganger op afstand een flauwe indruk van de manier waarop kerken soms te werk gaan.
Een synode zou in één week klaar kunnen komen, als er gestreefd werd naar eenduidigheid. Andere kerken hebben veel minder tijd nodig. Het lijkt een huismerk van onze kerken te zijn. We zijn helaas gewend geraakt aan de gedachte dat alles ingewikkeld is en dat alles ingewikkelder kan worden. We zijn broeders, dus we rekenen met elkaar. We willen ieder meenemen in het besluit. Dat vind ik een heel goede gedachte, als deze maar ingeperkt wordt door de heldere taal van Gods Woord. Daar kunnen we echter lang niet altijd zeker van zijn. Men lijkt zodoende van mening te zijn, dat ieder standpunt z’n goed recht heeft.
Er zullen pastorale motieven ten grondslag liggen aan kerkelijke formules. We willen ieder immers behouden bij de gemeente. Op termijn echter blijkt vaak, dat we op die manier juist geen van beide groeperingen vasthouden.
Daarom moet de koers die men vaart, allereerst door Gods Woord bepaald worden. Nu zal iedereen dat direct toestemmen. Maar zonder de leiding van Gods Geest hebben we een verkeerde kijk op de wil van de Heere. Ons verstaan van de Bijbel wordt mede bepaald door de factoren van opvoeding, traditie en modern denken. Daar hebt u het probleem. Ieder mens moet zelf leren omgaan met wat de opvoeders hem of haar meegaven. Het is overal waarneembaar dat men, onder invloed van de tijdgeest (!), de standpunten aanpast. Men wil de Bijbel eigentijds verstaan. U komt het steeds meer tegen: wat Gods Woord zegt moet bezien worden als waarheid voor de tijd, waarin de Bijbel ontstond. We hebben nu de roeping de inhoud van Gods Woord te transponeren naar onze tijd. Dan kan alles er heel anders uit gaan zien. In onze kerken is momenteel op veel gebieden de invloed van de mondige mens in het eigentijdse denken onmiskenbaar aanwezig.
Als mensen er bijvoorbeeld over klagen dat zij de preek niet begrijpen, dan kunnen we twee dingen doen. We kunnen òf de prediking op een lager niveau plaatsen, door deze toe te snijden op de vraag van de markt, òf we kunnen de hoorder in gebreke stellen en hem opvoeden tot het peil van de Goddelijke waarheid. Ik weet dat ook hier de oplossing vraagt om een evenwichtige benadering, maar een feit is ook dat het compromis gevaarlijke schaduwkanten heeft. Hoe zou een arts dat op medisch terrein oplossen, die kiezen moet tussen leven en dood? Hoe gaan de universiteiten daarmee om? Maar vooral: hoe zal God de Heere deze wisselende instelling van de mens beoordelen?
Bezinning op het verschijnsel "compromis” zou een agendapunt moeten zijn.
Bijbelse helderheid
Niemand kan ontkennen dat hij de Bijbel bij tijden wil laten zeggen wat hij wil. Dat gebeurt op kansels, het gebeurt in kantoren, het gebeurt op de markt. We zijn anders gaan denken, er groeit een kloof met de oude waarheid der Schrift, en zodoende brengen we de Bijbel over naar onze tijd, in plaats van dat we ons denken brengen onder de heerschappij van de Schrift. Daarom moeten we telkens weer kritisch naar onszelf kijken wat we doen met het vaste fundament dat staat en met de onwrikbare steunpilaren, waarvan we zingen in psalm 111.
Ook al begeert ieder dat te doen, het is een andere zaak om die poging bewust als deugdelijk en gewenst gestalte te geven. Gebeurt dat niet, dan buigen we Gods Woord om naar de behoeften van de mens en wordt God onder onze handen, met eerbied gesproken, tot een afgod. Dan zijn we inmiddels terecht gekomen in een leugenleer. Dit kan geen veilige weg zijn. Wìj moeten in de weg van bekering en geloof omgebogen worden naar de waarheid van Gods Woord.
Wat zal in dit licht de Synode doen? Het is heel sympathiek als men niemand pijn wil doen. Men zal heel ernstig en serieus een weg zoeken vanuit Gods Woord in de vragen van deze tijd. Ik wil graag beginnen onze broeders te stimuleren en aan te nemen dat zij de Bijbel bij de hand houden. Ik ben op voorhand dankbaar dat er geen selfmade theologie zal worden geleverd. Maar ik besef ook dat we er dan nog niet zijn. We moeten het Woord ook als een banier opheffen en vandaaruit de leugenleer bestrijden. In die zin en met deze bedoeling wil ik meedenken met hen die geroepen zijn tot het leiden van de kudde. Het advies om te blijven bij hetgeen we geleerd hebben, zou ik met vele redenen kunnen omkleden. Niettemin zullen velen daarentegen denken dat deze voorstelling van zaken te simplistisch is. Men zal zeggen: onze tijd vraagt om nieuwe oplossingen, of, als we het oude spoor willen vasthouden, om heroriëntatie vanuit het beginsel. Dat wil ieder Synodelid.  Maar we komen er niet met goede bedoelingen en "pastorale” overwegingen. Laat pastoraat niet verworden tot een denken vanuit de mens en een schone leuze om de mens op de troon te houden. Wie zichzelf kent, zal beducht zijn voor dat gevaar.
We kunnen veel vrede vinden als we ons gewoon willen houden aan Gods Woord. Dat is de veiligste weg. Dat vraagt de Heere en dat leert de praktijk. Denk aan de resultaten van het linkse en het rechtse denken. Waar komen de mensen nog naar de kerk en waar zijn de kerken leeg? Het is onmiskenbaar duidelijk dat de Heere telkens weer de roep doet klinken om te houden wat we hebben. Jeremia roept op tot de oude paden, Jezus spreekt van de smalle weg en het bewaren van Zijn geboden, Paulus raadt aan de dienstmaagd uit te werpen, Johannes wil de rok haten die met het vlees besmet is, en ga zo door. Doorgehakte knopen. Dat ging in die tijd ook niet over makkelijke oplossingen. Het lag toen ook ingewikkeld. Maar men wist helder wat de weg moest zijn. Nergens pleit Gods Woord ervoor om de tijdgeest te omarmen. We worden gewaarschuwd voor het hinken op twee gedachten. Het gaat niet om progressieve of behoudende kerkmensen, het gaat om waarheid of leugen. Laten u en ik niet denken dat wíj de waarheid wel dienen. Dat moet blijken. Maar laten we de tegenstellingen niet verdoezelen of onder de tafel werken. Radicalisme leidt tot dweperij, maar ondanks dat gevaar leert Gods Woord ons dat we helder en duidelijk moeten zijn.
Ik las juist dezer dagen de geschiedenis van Micha. Hij leefde in de dagen van Achab. Hij werd zo slecht begrepen dat hij in de gevangenis terecht kwam. Achab bestempelde hem als een zwartkijker. Zo ging het niet met de vierhonderd profeten die brood aten aan Achab’s tafel. Achab had ook zijn profeten. Er was in zijn stijl een zeer godsdienstige inslag waar te nemen.
Wat is er een moed voor nodig om een Micha te zijn. Of een John Knox. Of een Luther. Wat is er een moed voor nodig om tegen de koning in te gaan. Om het op te nemen tegen vierhonderd dominees.
Micha wist niet van wat wij noemen ”voortschrijdend denken”. We bewandelen al zo lang de weg van het relativeren, dat we Micha lang geleden al de hand ten afscheid gegeven hebben. Het moment is al gepasseerd, waarop veel discipelen de Heiland verlieten om niet meer met hem te wandelen.
Maar Micha bleef door Gods genade dezelfde. Hij werd onder druk gezet. Wees nu ook eens aardig voor de koning. En hij doet dat aanvankelijk nog ook, maar heel opmerkelijk, als hij dat doet, wordt hij niet geloofd. De koning heeft er een eerlijk besef van dat de waarheid niet in zijn lijn ligt. Hoe verknocht kan een mens zijn aan de duisternis! Tegen beter weten in.
Micha raakt slaags met Achab, ook met de vierhonderd, maar niet met Josafath. We zien hier drie lijnen. Eerst die van Achab, die bewust zich keert tegen Gods wil. Dan is daar Micha, die onbuigzaam Gods eer handhaaft. Daartussenin staat Josafath, een zeer godvrezend koning. Josafath vervalt in een vriendelijke aarzeling. Het is heel bijzonder dat hij, na de vierhonderd gehoord te hebben, vraagt om nog een profeet des Heeren. Hij wijst hiermee de vierhonderd geheel af. Hij vertrouwt die waarheid niet.
Maar hoe kan het dan dat hij toch mee gaat in de strijd? We zien dat hij bezweek voor de druk van zijn omgeving. Hij riskeerde daarmee heel veel en zette alles op het spel. Het had zijn leven kunnen kosten. Josafath valt Micha niet bij. Hij vraagt naar Gods Woord, maar handelt er vervolgens niet naar.
In Achab zien we de goddeloze ontkenning van Gods Woord. In Josafath zien we de poging om zowel Achab als Micha aan de hand te houden.
Hugh Latimer stond eens voor de koning in Westminster. Hij sprak duidelijk hoorbaar tegen zichzelf: Latimer, bedenk dat je voor de machtige vorst van ons land staat. Daarna sprak hij: Latimer, Latimer, bedenk dat je gesteld bent voor de Koning der koningen.
Moge al ons kerkenwerk, van de synode, van de kansels, van de gemeenten altijd en overal staan in dit teken.

2013
 
Generale Synode 2013
 

Deze Synode zal de geschiedenis ingaan als een behoudende kerkvergadering; dat werd van tevoren al voorzien; het resultaat heeft de verwachtingen bevestigd. Ik wil nu proberen enkele persoonlijke indrukken weer te geven. Als ik het heb over een goede synode, dan blijft onverkort gelden dat de kerk van Nederland in zwaar weer verkeert.
Het voornaamste besluit van deze GS is de uitspraak over homoseksualiteit. Het is een sterk punt, dat hierin duidelijkheid alsook bewogenheid doorklinkt. Ik denk dat het belang van dit document de eigen kerken overstijgt; het zou een schakel kunnen zijn die verbinden kan met andere kerken.
De uitspraak dat een relatie in dit kader zonde is, is een moedige. Je kunt er tegenwoordig niet meer zeker van zijn dat bijvoorbeeld maatschappelijke organisaties de rechten van de kerk zullen eerbiedigen. Het COC zal zeker niet geneigd zijn zich hier buiten de discussie te houden. Misschien gaan we daar nog iets van merken. Moeten we dit stuk angstvallig weghouden van de schijnwerpers van het publieke domein?
Ik denk dat het goed is als de kerk met dit getuigenis zich mengt in de openbare discussie. Dus geen angstvallige verberging, maar een open en eerlijk gesprek. Juist ook door een stuk als dit kan het Evangelie als belofte en bevel duidelijk worden naar de wereld toe. Misschien maakt een uitspraak als deze op ons volk meer indruk dan allerlei kerkelijke laagdrempeligheid in de steden. Ik denk hierbij ook aan de ondermaatse reclame-actie, om rond de Kerst de mensen in de kerk te krijgen. Ook getuigenissen als deze mogen op de Areopagus gehoord worden. Hier  geldt: Ik schaam mij het Evangelie van Christus niet. De kerk kan zodoende laten zien dat ze weet heeft van zonde en genade. Zonde niet alleen te duiden op dit specifieke gebied, maar zonde over de hele linie van het menselijke leven. Met daartegenover gesteld de kracht van het Evangelie van Jezus Christus, Die leed en stierf onder de toorn Gods tegen de zonde van het gehele menselijke geslacht. Hopelijk staan wij daarvoor. Ieder voelt echter dat dit spanning met zich mee brengt. De kern van het Evangelie noopt ons allen tot bewogenheid met allerlei mensen in de strijd van dit leven. Dat klinkt in dit stuk ook duidelijk door.
Op deze manier kan deze uitspraak nog breder tot zegen zijn, ook voor de maatschappij.
Een moedige uitspraak ook naar de gemeenten van ons kerkverband toe. Er zijn kerken waar deze relaties werden erkend. Er zal in die situaties heel veel pastorale inzet gevraagd worden van de kerkenraden. Het rapport maakt melding van een uitzonderingssituatie wat men zou kunnen aangrijpen om de huidige praktijk te laten voortbestaan. Dat is niet de bedoeling van dit studierapport. Laat het dan ook niet gebeuren. Maar ik kan meevoelen met hen die moeite hebben om deze lijnen in de praktijk door te trekken. Het rapport biedt echter veel steun om met betrokkenen door te spreken. Onderstreept mag worden dat homoseksuelen er bij horen in de kerk. Daar heeft de kerk in het verleden niet altijd zicht op gehad. Helaas is homoseksualiteit ook een overtrokken speerpunt van onze overheid en daar, op dat verkeerde accent, hebben we ons vaak gericht, terecht. Maar we moeten de indruk vermijden dat zonde speciaal op dit terrein ligt en dat deze zonde extra zwaar weegt. We hebben allen tegen al Gods geboden zwaarlijk gezondigd. Voor die notie moet juist binnen de gemeente van Christus plaats zijn. Het gaat hier om zware offers die gebracht moeten en mogen worden. Maar juist diegenen die de begeerten van hun geaardheid als zonde ervaren, zullen zich gesterkt mogen weten door deze  kerkelijke uitspraak.
Ook gemeenten die helemaal onderstrepen dat hier gesproken moet worden van zonde, zullen zich moeten bezig houden met de vraag hoe we ons nu in het pastoraat moeten opstellen. Ook daar zal het juist nodig zijn dat we openstaan voor de strijd van gemeenteleden, op dit vlak en op alle andere terreinen.
Een ander besluit van groot gewicht betreft de opleiding. Men streeft naar een breed gedragen Gereformeerde Universiteit, waarmee heel de kerk gediend kan worden. Dat is het ideaal. We moeten echter niet vergeten dat die "brede” basis momenteel nog tamelijk smal is. Ongewenst smal. Hier geldt: alles of niets. Het is een groots streven om de gehele Gereformeerde gezindte hierbij te betrekken. Dat begeert men ook. De praktijk zal weerbarstig zijn. Men moet zeker kunnen zijn van de Gereformeerde basis.
Hierbij twee overwegingen:
Zou dit instituut er komen, zoals in de bedoeling werd omschreven, dan zou de eenheid van alle  kerken ermee gediend zijn. Het zou tot zegen kunnen zijn voor de gehele kerk van Nederland; ook zelfs voor de kerk van West Europa. Het is de inzet waard om hiernaar te streven.
Het is verder de vraag hoe we de link naar de overheid nog in stand kunnen houden. We krijgen ongetwijfeld met nog meer eisen en claims te maken vanuit den Haag en dat zal er misschien toe leiden dat de subsidie ons ontnomen wordt. In dat geval hebben we allemaal elkaar nog harder nodig.
Er werden ook besluiten genomen in verband met de verhouding met andere kerken. Natuurlijk trekt dat onze aandacht, omdat we er van tevoren druk over nagedacht hebben. Kunnen  we tevreden zijn op dit punt?
We mogen dankbaar zijn dat diverse afgevaardigden helder over onze verhouding met de GKV en de NGK gesproken hebben. Het trof me ook dat echt niet alleen de uitersten deze mening zijn toegedaan. Dat roept om gezamenlijke bezinning in al die gemeenten die niet mee kunnen gaan in een verdere ineensmelting van onze kerken met de GKV. Het is belangrijk hoe de stemverhoudingen zijn geweest inzake de voorstellen om de contacten te verbreken.
Als ik breder kijk, is het ook te waarderen dat zoveel afgevaardigden meenden met voorzichtigheid te moeten omgaan met samenwerking en vereniging met deze kerken (de NGK incluis!). Dat gevoelen leefde breed onder de synodeleden. Ook dat is positief.
Maar anderzijds leven hier toch wel heel dringende vragen bij mij en anderen. Ik moet helaas toch vaststellen dat de logica zoek was bij onze synode. Stelt u zich voor: Terwijl onze GS vergadert, brengen de GKV voorgenomen besluiten in de publiciteit. Men hoopt positieve besluiten te kunnen nemen ten aanzien van de vrouw in de ambten en men verklaart te verkeren in staat van vereniging met de NGK. Dat zijn twee besluiten die onder ons in ieder geval uiterst gevoelig liggen. Voeg daarbij nog de overweging dat de spreker uit die kerken onze Synode opriep om met hen na te denken over heikele onderwerpen, zoals homoseksualiteit, dan werd onze synode bijna uitgedaagd door de Vrijgemaakten. Nú hadden onze kerken formeel en objectief eerlijk kunnen vaststellen dat de GKV ons en onze tijden ver, te ver vooruit zijn. We kunnen en willen u hierin niet volgen. Niemand had ons kunnen beschuldigen van ontrouw aan gegeven uitspraken. Het lag voor mijn gevoel in de lijn der verwachtingen.
Denk eens aan een verloofd stel. Als een van beide partijen buiten de ander om een huis koopt, dan zal het niet verstandig zijn als de ander dit voetstoots accepteert. Het is in zo'n situatie verstandig om in ieder geval pas op de plaats te maken, zeker ook als die koop een miskoop blijkt te zijn.
Hoe kunnen we nu de GKV accepteren als gesprekspartners, terwijl we in onze besluiten inhoudelijk al afstand hebben genomen van hun voornemens? Met enige ontsteltenis heb ik horen verdedigen dat we offers moeten brengen voor de zaak van de eenheid. Principes zijn toch geen koopwaar of ruilobjecten? Maar praten is toch niet erg? Nee, maar dit spreken staat bij zeer velen in het teken van vereniging. Maar we kunnen toch niet meer terug, nu zestig gemeenten een samenwerkingsverband hebben met de GKV? Daar ligt nu het probleem en het tweeslachtige. In de besluitvorming juiste wegen gaan (en daar ben ik blij om) en in de praktijk  de consequenties van die besluiten niet nemen. Dat geeft ook niet veel hoop voor de toekomst.
Men poogde enkele zekeringen aan te brengen. Vrouwen  mogen niet ambtelijk dienen in gezamenlijke diensten. Is dit geen boerenbedrog? Men mag kennelijk binnen een en dezelfde gemeente wel zo denken, maar houd het buiten mijn deur. We sluiten een huwelijk terwijl bekend is dat een van beiden fundamenteel anders denkt over bijvoorbeeld geldbesteding of gezinsbeleid. Dat moet fout gaan. En bovendien: zulke opvattingen sijpelen in een samenwerkingsgemeente toch door?
Dus het probleem zit niet alleen in de GKV of de NGK, maar het woelt ook in onze eigen gemeenten. Ik bedoel die gemeenten die het kunnen leven met het feit dat een deel van de gemeente heel anders denkt over de positie van de vrouw en over homoseksualiteit. Maar we kunnen het die zestig gemeenten toch niet aandoen, dat hun samenwerking onder druk komt te staan? Dat zou een moeilijke beslissing zijn, ik geef het toe. Maar misschien zouden deze gemeenten, wat ik niet zou wensen, er zodoende achter komen dat men zich vervreemdt heeft van onze kerken en dat men dichter staat bij de combinatie GKV/NGK en dan zou men de consequenties kunnen trekken uit die overwegingen.
Ik heb verder enkele malen serieus horen zeggen dat we met de GKV over de toeëigening gelijk denken. We hebben zeker allen Goddelijk onderwijs over de zaken van de toepassing nodig; maar in ieder geval behoort het zo te zijn dat we ons geestelijk conformeren aan de taal van Schrift en belijdenis.  
We krijgen dus het volgende beeld: het lijkt een rotonde geworden. We kunnen afslaan naar de GKV/NGK; daarnaast is er een weg die voert naar de HHK, terwijl we ook kunnen kiezen voor de PKN. Over de beide laatstgenoemde kerken wil ik een andere keer nog eens met u nadenken. Gelukkig blijft de gewone doorgaande weg, rechtdoor, ook nog mogelijk. Dat is de weg van de CGK in haar principiële gestalte.
Wij blijven na de GS dus wel zitten met diverse vragen. Het wordt een verdeeld kerkverband, een huis van alle winden. Je weet niet welke dominee er zondag preekt, uit welke bundel we gaan zingen, er ontstaat ook onzekerheid over de kern van alles, namelijk het Evangelie van Jezus Christus. Ik erken dat er natuurlijk ook wel goede kanten aan zo'n  standpunt zitten. Ik oordeel ook niet bij voorbaat over onbekende motieven. Ik erken dat er ook binnen de GKV zijn die bezwaard zijn. Dus denk ik dat dit niet kan samengaan. En ook dat onze kerken feitelijk uiteen liggen. Jammer is het als een brede kerkelijke vergadering dit, noodgedwongen, als geaccepteerd beschouwt. Het zal van ons allen bezinning vragen hoe we hier verder mee omgaan. Maar ik kan wel ongeveer vermoeden hoe het gaan zal. Je moet toch maar bang zijn dat de brede stroom van eigentijdse opvattingen steeds meer terrein gaat winnen binnen de CGK.. Ook binnen de gemeenten die misschien nauw met mij meedenken. Ik schrijf dat niet op het conto van deze synode. Onder ons állen leven woekerplanten, die de goede gewassen aantasten. Niet alleen in Vrijgemaakte richting. Er zijn ook behoudende kwalen die de kernen aantasten. Daarnaast zien we dat over de gehele linie van de kerk het Gereformeerde belijden tanende is.
Paulus had te maken met verval in de gemeente van Corinthe. Hij wijst dan de enige remedie aan; namelijk die van de droefheid naar God, die een onberouwelijke bekering werkt tot zaligheid. Deze bekering is persoonlijk, maar ook kerkelijk gericht. Dat hebben wij allen nodig. Links en rechts, oud en jong. Konden we maar van harte met elkaar zingen: Wij hebben God op het hoogst misdaan, wij zijn van 't heilspoor afgegaan. Het deputatenrapport van Paulus is aanzienlijk korter en duidelijker dan al onze overwegingen, zowel de uwe als de mijne.

2014   
 
NA VIJFTIG JAAR
 
U begrijpt dat dit onderwerp me vooral de laatste tijd heeft bezig gehouden. Ik wil proberen van die overwegingen een geringe indruk door te geven. Het kan voor ons allen een reden tot bezinning zijn. Hoe was het toen en hoe is het nu? Het gaat om enkele opvallende lijnen.
Ik bedoel nadrukkelijk niet te schrijven over wat ik zelf heb meegemaakt. Dat is voor mij heel belangrijk, voor u echter is dat niet gewichtig. Het gaat meer om een recapitulatie van de gang van zaken in ons kerkelijke leven.
Een eerste gegeven is wel dat zich ook in onze kerken een duidelijke kaalslag heeft voltrokken. Er zijn uitzonderingen. Toen ik aantrad als predikant, was de gemeente op Urk gering van omvang. Een gemeente met niet veel meer dan driehonderd leden. De diensten konden in gebouw Irene gehouden worden. Reden van deze geringe omvang was de scheuring die kort voor de ingebruikname van de Jachin Boaz kerk zich voltrok. De gemeente van toen staat in geen verhouding tot de omvangrijke menigte van nu. Maar een dergelijk ontwikkeling is helaas een uitzondering.
Elders voltrok zich meestal het tegendeel. Opvallend is dat dit juist plaats vond in gemeenten waar de Schriftuurlijk- bevindelijke prediking klonk. Veel gemeenten, die nu een kwijnend bestaan lijden of zelfs geheel verdwenen zijn, konden zich in die tijd best redden. Langs de Nieuwe Maas vond men toen omvangrijke gemeenten in plaatsen als Schiedam, Vlaardingen, Maassluis. Daarvan is nu meestal weinig meer terug te vinden. Dat kost deze gemeenten hoofdbrekens. Grote gemeenten zoals Rotterdam West en Scheveningen kregen met hetzelfde verschijnsel te maken. Zo zou ik meer kunnen noemen. Ik denk ook aan plaatsen als Zwijndrecht en den Haag-W, waar destijds veel volk samenkwam om de Gereformeerde prediking te horen. Toen wij als kandidaten de kerken mochten gaan dienen, hadden we (drie man sterk) met elkaar toch zeker wel samen 25 beroepen. Zoveel gemeenten onder ons konden toen een beroep uitbrengen. Nu moest ik recent schrijven dat er een tijd aanbreekt, waarin er voor onze kandidaten nauwelijks nog gemeenten te vinden zijn. Dat geldt voor heel het kerkverband, het geldt in versterkte mate voor gemeenten rond onze stichting. Dat vraagt om bezinning.
In die dagen hadden onze gemeenten een zekere aantrekkingskracht. De vraag moet dan in dit verband wel gesteld worden, waar de werfkracht en ook de veerkracht van onze gemeenten gebleven is. Toen wij begonnen, bestond Bewaar het Pand nog niet. Ons blad werd in het leven geroepen vanwege het feit, dat diverse predikanten onze kerken verlieten. Naar de (Oud) Gereformeerde Gemeenten vooral. Men wilde binnen onze kerken saambindend werken om zo te behouden wat we nog hadden.
In de gemeenten zette zich de neergang door. Omdat het langzaam gaat, valt het minder op. Om welke reden hebben velen onze kerken verlaten? Er zou een studie gewijd moeten worden aan het antwoord op deze vraag. Natuurlijk is er sprake van ontkerkelijking, zeker ook onder ons, ook in bevindelijke gemeenten. Maar de voornaamste oorzaak zal gezocht moeten worden in overgangen naar andere kerken. Het is bekend dat veel leden uit Scheveningen zich destijds vanwege verhuizing gevoegd hebben bij andere kerken in Zoetermeer. Zo zal dat ook het geval zijn geweest in andere gemeenten. Velen trokken naar de Nederlands Hervormde kerk of naar de Gereformeerde Gemeenten. In Noordelijke gemeenten voltrok zich dit proces in mindere mate. Dat komt omdat in het Noorden tradities een sterk leven leiden. In het Westen daarentegen, de Randstad dus, ging alles versneld in zijn werk. De grote steden liepen hierbij voorop.
Heeft het beginsel van de Afscheiding niet goed gewerkt? Dat is een pijnlijke vraag. Ik zelf begon in de gemeente Nijkerk. Dat was toen een heel kleine gemeente. De toewijding van de gemeente was uitzonderlijk groot. We hadden toen nog echt de moed om naast een bloeiende Gereformeerde Bondsgemeente een eigen kerkelijk dakje te bouwen. Zo ging het in die dagen ook in Putten. Zulke pionierstijden zijn nu wel voorbij. In veel plaatsen deed zich het verschijnsel voor, dat onze kerken zich sneller moderniseerden dan de oude Hervormde kerk. Dat schrijnde natuurlijk helemaal. Kerken van de Afscheiding werden rechts ingehaald door Hervormde gemeenten.
Waarom heeft dit verschijnsel zich bij ons in zo opvallende snelheid voorgedaan? Wat betekent dit voor de toekomst?
Het zal allereerst te maken hebben met ons kerkelijke standpunt. Ds. JH. Velema heeft het in zijn dagen gezocht in het feit dat we het evenwicht zoeken. We zijn niet Gereformeerd en we zijn niet oud Gereformeerd. Hoe men hierover ook denken mag, het kan waarheid bevatten. Leden met "duidelijke” standpunten kunnen bij ons maar moeilijk uit de verf komen. Denken vanuit de Uitverkiezing, sloeg onder ons niet aan. De veronderstelde wedergeboorte werd in eerdere tijden onder ons evenzeer geschuwd. We zien voordelen van dit Bijbels evenwichtige denken. Maar waarom heeft het zo’n zwak resultaat opgeleverd? En waarom heeft de Gereformeerde Bond het in betere tijden dan nu, toch beter kunnen vasthouden? In betere tijden, want helaas slaat het daar nu ook in snel tempo toe.
Als een slinger van de klok zich evenwichtig gedraagt, staat de klok stil. Ik schrijf met enige aarzeling de stelling neer dat een "evenwichtige” prediking ook veel weg heeft van een stilstaande poel, waar geen stroom is. Het water in de kraan moet soms heet zijn, soms hebben we koud water nodig, maar als we altijd lauw water hebben, kunnen we er niets mee. De Uitverkiezing moet met volle maat gepredikt worden. Doen we dat wel? Het verbond moet in volle rijkdom voorgesteld worden. Ook dat aspect mag niet ontbreken. Evenwichtige prediking mag niet betekenen dat we altijd wel weer gerust naar huis gaan vanwege de troost in het derde punt van de preek. Ik overdrijf wat, maar dat maakt de bedoeling duidelijk. Evenwicht kan ook verworden tot de grauwe middelmaat, tot het grijze muizenvolk.
Heeft het evenwicht onder ons wel goed gewerkt? Liturgisch werkte het in ieder geval niet goed. Velen wilden onder ons niet conservatief zijn, men wilde ook weer niet voorop lopen. Waar leidde dit toe? Toen ik begon met het gemeentelijke werk, waren er op dit gebied al spanningen. Het ging toen nog niet over grote zaken. Maar het verschijnsel deed zich toen voor dat men vlug of langzaam zong. Het begon onschuldig, zo zou u kunnen menen. Grote liturgische wijzingen waren er vijftig jaar geleden niet. Maar de kiem, zich openbarend in het tempo van de zang, speelde soms de duivel in de kaart. Toen al. Van lieverlee kwam het rhytmisch zingen, daarna de Nieuwe Vertaling, en thans is er een losse en losgeslagen liturgische stijl in onze gemeenten. Zo heeft zich de waterval in de liturgie voltrokken. Dat heeft ons heel veel leden gekost. Het omgekeerde heeft zich ook voltrokken. Modern ingestelde leden vonden geen erkenning en herkenden zich niet in gemeenten die de gewone koers wilden voortzetten. Onder ons heeft de liturgie van stap tot stap, velen van kerk doen veranderen.
Hadden ze gelijk die ter wille van een vertaling of een gezang de kerk verlieten? Men meende immers dat het niet om hoofdzaken ging? Toch heeft de tijd bewezen, dat er op dit pad geen stilstand mogelijk is. Als een bacterie of een virus eenmaal begint te werken, is er geen houden meer aan. Als er een schaap over de dam is, volgt de hele kudde.
Want, ook in de prediking heeft het evenwicht niet zo goed gewerkt. Mensen gingen iets missen in de preek. Er gingen steeds meer mensen aan het Avondmaal. Als men geen vrijmoedigheid vond daartoe, begon men zich een eenling te voelen. Het evenwicht heeft ons niet bewaard voor de verbondsmatige preek, waarin de hoorder steeds meer mogelijkheden vanuit de mens ging benutten. De indruk werd niet vermeden dat iedereen toch eigenlijk wel een gelovige was. Is het dan vreemd dat een waarlijk missende ziel leeg de kerk uit komt? Ook al doet de prediker in menselijk opzicht nog zo zijn best, daarmee is de waarlijk geestelijke prediking nog niet gered. Ik ken zelf ook dat gevoel, die vraag: Waarom werpt de prediking zo weinig vruchten af? Met die vraag hebben leden geworsteld. De mensen zagen geen andere uitweg dat de uitgang.
Dus begrijpt u mij goed: ik heb ook in die vijftig jaar een plaats ingenomen. Ook in mijn gemeenten zag ik mensen vertrekken. Maar principieel gedacht stel ik vast dat velen geleden hebben onder een vage en vale prediking, waarin we allen een plaats hebben ingenomen en een rol hebben gespeeld.
Toch kunnen we neergang niet zonder meer aan modernistische trends toeschrijven. Er zijn meer factoren. De welvaart eiste haar tol. En door dit alles werden de preken overal zwakker, minder krachtig. Ook bij ons. Het moet weer Pinksteren worden in de kerken. Het oude vuur is nog niet uitgeblust, maar het moet wel opnieuw oplaaien. Dan blijft het getal misschien klein, maar dan heeft die kleine kerk een geopende deur. Na vijftig jaar een negatief saldo, maar de Heere is ook nu nog de Kassier der armen.
Vergun me nog een persoonlijk woord: Mijn vrouw en ik waren dit jaar vijftig jaar getrouwd. Verleden week viel mijn ambtsjubileum van een halve eeuw. Deze rubriek vraagt niet om persoonlijke uitingen. Men kan voor dat doel terecht in het beluisteren van de gedachtenispreek, gehouden in Damwoude . Hier wil ik echter heel graag iedereen bedanken die met ons meegeleefd heeft. Op velerlei manier. Heel veel broeders (en zusters), heel veel vrienden. Verrassend als je na veertig jaar elkaar niet meer gezien te hebben, hoort van zegen die toen werd genoten. Verootmoedigend als je ook nu hoort van onbekende hoorders in de gemeente, die geestelijke verbondenheid uitspreken. Dat doet erg goed. Het moge ons voor hoogheid behoeden, het heeft nu geleid tot verootmoediging. Heel erg bedankt. De Heere gebiede Zijn zegen blijvend over Zijn Woord.

2014   
 
ONTMOETINGSDAG
 
Het bestuur van onze stichting heeft op veler aandringen toch weer een ontmoetingsdag in Werkendam gehouden. U kunt de gehouden toespraken in dit nummer terug vinden. Bezinning op het houden van dergelijke bijeenkomsten brengt mij ertoe aan dit onderwerp ditmaal enige aandacht te geven.
We leven in 2014. De tijd van de grote toogdagen en van de trouw bezochte schooldagen is al lang verleden tijd. In plaats van de schooldag kennen we nu de kerkendag; een eigentijdse variant wat betreft vormgeving en stijl. We moeten afwachten of deze aanpak op langere termijn het zal doen.
Onze stichting houdt al vele jaren ontmoetingsdagen. Deze samenkomsten delen evengoed in het lot van afnemende belangstelling. Het geldt ook van andere landelijke bijeenkomsten dat de mensen er niet meer zo warm voor lopen.
Ik wil terwille van de lezers van ons blad een kleine indruk geven van de gehouden bijeenkomst in Werkendam. Wat betreft de sprekers: er werd veel geboden. Zoals u bekend is, worden er geen op zichzelf staande losse toespraken gehouden, maar wordt één bepaald thema aan de orde gesteld. Het ging dit jaar over de vier evangelisten. Er werden echt verhelderende lijnen getrokken, waar we iets aan kunnen hebben. We houden graag vast aan geestelijke en onderwijzende onderwerpen; dit mede omdat er weinig kennis is onder ons. Ik kreeg persoonlijk echt een hernieuwde indruk van de rijkdom van de Schrift.
Een even belangrijke doelstelling is de onderlinge ontmoeting. Er is een vaste kring van bezoekers die trouw alle dagen bijwonen. Niet weinigen behoren niet meer tot onze kerken. Vanwege plaatselijke omstandigheden  hebben zij onze kerken verlaten. Het blijkt dat afkomst en beginsel hen blijven trekken. Zij waarderen nu te meer wat wij nog in onze gemeenten mogen hebben. Er worden aan de tafeltjes in de pauzes goede gesprekken gevoerd. Het wordt bijna een soort familiedag, waar mensen elkaar graag weer ontmoeten, rond het Woord van God, verenigd door schriftuurlijk onderwijs. Natuurlijk hangt het gehalte niet af van getallen; het RD schatte het aantal bezoekers op driehonderd. U weet misschien wel waar dat getal o.m. ook in de Bijbel voorkomt..... Het moge waar zijn dat er tussen hen en de Gideonsbende enige overeenkomst zou mogen bestaan.
Ik ga niet beweren dat zij die afwezig waren, ten prooi gevallen zijn aan lauwheid. Ik weet best dat de agenda's bezet zijn. De mijne zelfs ook nog wel en de afstand is erg groot, maar als ik er van tevoren mee reken is er geen enkel probleem. Ik ken de verzoeking om een alibi voor eventuele afwezigheid te zoeken. Die heb ik dan meestal ook snel gevonden. Maar als bestuurslid wil ik er beslist niet aan toegeven. Slechts een tiende deel van de lezerskring was daar die dag in Werkendam.
Toch moeten we eens met elkaar doorspreken over sommige redenen van afwezigheid. Ik geloof namelijk dat er ook wel eens argumenten gehanteerd worden die bijsturing vragen.
Ook onder ons zullen er zijn die menen dat rond ons blad iets speelt van groepsvorming. U als lezer denkt dat waarschijnlijk niet, want u behoort tot de lezers. Maar zelfs dan kan het gebeuren dat men denkt aan partijschappen. In dit verband herinner ik dan nog eens aan de voornaamste reden waarom onze stichting werd opgericht. Meerdere predikanten verlieten destijds onze kerken en om dat verschijnsel nu tegen te gaan, richtte men "Bewaar het Pand” op. Het ging niet om een kerkje in de kerk, er was ook geen sprake van een organisatie rond ons blad. Het ging en gaat om het behoud van de oude Gereformeerde beginselen. In de vele jaren van het bestaan is de uitgave tot zegen geweest. Ik verneem van meerdere kanten dat dit ook nu nog beleefd wordt. Het is immers onmiskenbaar waar dat de huidige situatie in onze kerken vraagt om doordenking en bezinning. Soms moeten ook initiatieven genomen worden. Zo'n initiatief was de laatst gehouden ambtsdragersbijeenkomst. Deze was bedoeld voor al die gemeenten, die menen dat kerkelijke eenheid met de GKV en de NGK grote gevaren in zich bergt. Deze bezwaren leven in gemeenten die heel dichtbij BhP staan; er is echter een bredere kring van gemeenten die op iets grotere afstand toch ook delen in dezelfde bezwaren. De vraag houdt ons allemaal bezig wat er zal overblijven van onze kerken. Het bestaan van onze kerken staat werkelijk op het spel. Dat is niet te ontkennen. Gemeenten en leden hebben er behoefte aan om zich te bezinnen op de vraag hoe we verder gaan; zeker ook nu een stroom van berichten ons telkens weer meldt, dat de GKV grotendeels een geheel nieuwe koers zijn ingeslagen.
Ik ga op dat onderwerp nu verder niet in; er is al genoeg over gezegd. Persoonlijk was ik blij met de ambtsdragersconferentie. Ik was ook wel teleurgesteld. Het bestuur heeft deze bijeenkomst juist niet willen opzetten als een zaak van enkele gemeenten aan een uiterste flank van de kerken. Het was mooi dat we een spreker konden aantrekken die in het moderamen van de GS zitting heeft gehad. Het wonderlijke was dan toch dat desondanks uit die bredere kring van ook bezwaarde gemeenten er vrijwel geen vertegenwoordigers waren. Toch nog bang voor groepsvorming? Of is de eigenlijke reden dan toch zoiets als lauwheid? Ik denk dat er ook een element van individualisme meedoet. Ieder houdt zich bezig met de eigen kerkelijke gemeente. We hebben daar vaak ook de handen vol aan, zeker. Maar  juist om die reden hebben we elkaar nodig. Dat de broederlijke liefde blijve.
Als ik deze overwegingen betrek op de ontmoetingsdagen, kan een geringe belangstelling betrekking hebben op lauwheid en ook op een "ieder voor zich” mentaliteit. Natuurlijk zult u zeggen: ik denk over sommige dingen toch net nog weer iets anders. Ook dat is begrijpelijk, maar dat moest nu juist brengen tot onderling dienstbetoon, waar je op kerkelijke vergaderingen altijd zo hoog over hoort spreken. Ook in kringen waar we allen grotendeels gelijk denken en dezelfde belangen verdedigen willen, leven we langs elkaar heen. Laten ambtsdragers hier eens over nadenken. U loopt met dezelfde vragen als wij; waarom dan toch zo'n geïsoleerde positie ingenomen? Je zou bijna moeten denken aan die spelende kinderen op de markt. Waar zal dit op gaan uitlopen? Zullen onze kerken als los zand uiteen vallen? Ik heb op deze plaats al meerdere malen gepleit voor een vasthouden van elkaar als kerken en gemeenten en leden van en in de CGK. Waarom zijn er vrijwel geen predikanten op dagen van ontmoeting? Men is er wel, als men moet spreken, maar als dat niet het geval is, blijft men weg. Dat is geen teken van broederschap en ook geen stimulans voor onze leden. Welke waarde hechten we aan het kerkverband en aan elkaar?
Ik schrijf deze regels juist na de gehouden bede- en boetedag. De bedoeling was dat we onze noden dringend bij de Heere bekend zullen maken. Binnen de Geref. Gemeenten werd de vrees uitgesproken dat we na die dag weer gewoon doorgaan. Ik voor mij had de gedachte: als zo'n biddag dan maar mag leiden tot bewustwording van de nood waarin we ons bevinden. Ik vrees dat we er niet zwaar genoeg aan tillen. Welke indruk hebt u ervan overgehouden? Zucht u vanwege de gruwelen  die in Jeruzalem gedaan worden (Ez. 9:4)? Al heel veel jaren heb ik de gedachte dat de kerk van nu lijkt op de gemeente van Laodicea. Maar als ik er nader over denk, moet ik constateren dat onze tijd lijkt op een cocktail van de drie gemeenten die door Christus worden bestraft: Efeze, Sardes en Laodicea. Dus de drie ernstige kwalen van deze gemeenten dreigen ook ons en onze kerken weg te vagen. Maar tot elke gemeente wordt nog gezegd: Bekeert u. En in elke gemeente wordt nog opgeroepen het Woord te "bewaren”. In Efeze zou men in onze tijd  gedacht, misschien massaal "Bewaar het Pand” lezen. En toch staat ook die orthodoxie, waarom de gemeente ook echt geprezen wordt, aan de rand van de afgrond. Wie zal het durven ontkennen? In Sardes zijn ze ook  niet vrijzinnig; er circuleren heel goede namen. De gemeente heeft een goede reputatie zelfs. En toch zegt Christus van die gemeente dat het een kerkhof is. In Laodicea hanteert men kwistig de mengkraan. Het is voor de een te koud, voor de ander te warm; te rechts of te links; dan nemen we de gulden  middenweg maar zodat we echt in de lauwheid uitkomen. Toch zijn er heel rijke beloften voor deze gemeenten, maar eerst nadat zij bewustheid hebben gekregen van haar geestelijke armoe en blindheid. Kennen we deze Jezus, Die eerlijk met de gemeenten omgaat? Of houden we alleen maar van Hem als Hij de hemelpoort voor ons opent en als Hij ons helpt in onze noden? Zulke overwegingen kunnen je bang maken. Hoe ver zijn we al weg? Zijn we al niet in slaap gesust?
Nee, dit heeft echt niet zozeer te maken met een Panddag die wel of niet bezocht wordt. Natuurlijk niet. Nee, het heeft ook niet alleen maar te maken met onze kerkgang, want daar zit het ook niet in. En zo is er nog genoeg te zeggen. Waar zou het eigenlijk wel in zitten?
We hebben een Ezra nodig. Hij was diep bedrukt vanwege de gemengde huwelijken, zo kort na de ballingschap. Toen al dezelfde kwaal die ook de aanleiding was tot de Zondvloed en later de ballingschap. Hij zit verbaasd en bedrukt neer, in diepe rouw (9:4). Priesters en vorsten namen het voortouw op de weg van de afval. Als hij daar zo eenzaam zit, komen velen tot hem; het zijn allen die voor de woorden van de God Israëls beefden. Ze zijn ontwaakt. Door dat ene voorbeeld van Ezra. En samen staan ze op uit hun bedruktheid ten tijde van het avondoffer. Hun droefheid wordt weggenomen door het zien op het lam Gods. Hij staat op als een  vrucht van de opstanding van Christus. En de roep klinkt: Er is hoop voor Israël. En zo belijden zij hun schuld. En zo reformeren zij huwelijken en gezinnen.
Er zijn er ook geweest die dat nu net iets te erg vonden. Zoals ze er ook nu zijn. Zonder de beleving van zijn bedruktheid leefden anderen ook bij de leus: er is hoop voor Israël. Dat doet me toch denken aan die twee die over de muur klommen in het bekende boek van Bunyan. Wat heeft deze dag bij u en mij te weg gebracht?
Een Panddag, een Bede- en boetedag, ze mogen niet verzanden. De karavaan mag zo niet verder trekken. Israël mag alleen voorttrekken, als God Zelf de wegen baant. Dan kunnen er grote dingen gebeuren.

2015   
 
CHRISTELIJK "GEREFORMEERD”
 
Het blijkt een belangrijk punt voor velen te zijn. Ik doel op het feit, dat waarnemers uit de GKV op de meerdere kerkelijke vergaderingen van de CGK stemrecht krijgen. Het argument: omgekeerd hebben leden van de CGK stemrecht op de vergaderingen van de GKV.
De classicale vergaderingen hebben zich met deze kwestie beziggehouden op de voorjaarsclassis. Deputaten legden recent de classes het verzoek voor zich te bezinnen op de vraag: hoe verhoudt zich dit begeerde stemrecht met de eenheid binnen de CGK? U begrijpt de vraag: als Vrijgemaakte leden mede ons kerkelijk reilen en zeilen beinvloeden, in hoeverre is er dan nog sprake van een eigen kerkelijk standpunt?
Deze eenheid wordt voorgesteld met een klemmend beroep op Schrift en Belijdenis. Merkwaardig! Het tegendeel kan men ook en met meer recht stellen: deze eenheid moet juist niet bevorderd worden, als we Schrift en Belijdenis willen blijven erkennen. Omdat de GKV allerlei signalen afgeven waardoor men zich verder verwijdert van de Schrift. Ik denk aan vrouwen op de kansels en aan een samensmelting van de GKV met de NGK; denk ook aan het voornemen dat buitenlandse kerken hebben om te breken met hun zusterkerken in ons land, vanwege een toenemende vrijzinnigheid. Ik noem ook  een brief, door een lid van onze kerken gestuurd aan een aantal predikanten met vermelding van meerdere verontrustende geluiden uit de GKV. Deze brief had te maken met een andere zaak, die momenteel de GS bezig houdt, namelijk de wens om een brede Gereformeerde opleiding te stichten. Ook hierbij gaat het vooralsnog om een samengaan van de trits CGK, GKV en NGK. U kent deze afkortingen toch nog wel?
En dus gevoelen velen zich onder ons in het nauw gedreven door dit punt op de agenda van classes en Synode.
We vragen ons hardop af: als de classes zich uitspreken tegen dit stemrecht, nemen we dan ook de consequentie over van dit besluit, zodat we afzien van een verder samengaan met deze kerken? Trekken we dan ook de conclusie?
De andere vraag kan ook gesteld worden: als er nu een classicale overmacht ontstaat om dit stemrecht te verlenen, wat dan? Wat besluit men dan? Het ligt voor de hand. Sta je in het portaal, dan ben je bijna binnen. Het is wachten op de volgende stap.
De derde vraag, waarop we het antwoord al weten: Als de kerkelijke vergaderingen verdeeld zijn, wat dan? Zal dan de impasse voortduren? Het kan en zal nog gaan duren tot de volgende GS. Als de kerken verdeeld zijn, betekent dat helaas dat de eigenlijke problemen binnenshuis liggen. In dat geval hebben we de handen vol aan het eigen onvermogen om nog vast te houden aan onze Belijdenis. En eigenlijk weten we het allemaal wel. We zijn zelf verdeeld. Horen we echt bij elkaar? Wat bindt ons aan elkaar? Maar er zijn toch onderlinge afspraken en beloften? Zijn we met elkaar eerlijk en gaan we eerlijk met elkaar om? Hier kan alleen Gods Geest uitkomst bieden. Eerlijkheid kan zijn dat we allen in de schuld komen voor de Heere. Het kan ook zijn dat we een werkelijke keus doen. Welke kant willen we op? "Linksom of rechtsom”?
In beide zaken in kwestie die dezer dagen de aandacht geboeid houden, gaat het in feite om het Gereformeerde karakter van onze kerken. En natuurlijk ook van de twee overige kerkverbanden. Vandaag meldde de krant dat de weg naar de kansels van de GKV voor vrouwen zich langzaam opent (vrij weergegeven). De indruk wordt steeds meer gewekt, dat de GKV zich vervreemden van de Gereformeerde religie. Onze kerken heten nog steeds Christelijk Gereformeerd. Wat betekent de aanduiding: Gereformeerd? Het heeft te maken met het erfgoed van de Reformatie; onder ons worden openlijk geen bepaalde signalen waargenomen om te breken met de leer der Reformatie. We zouden willen vertrouwen dat daarom de GS ook echt consequent de enig mogelijke conclusie trekt. Zouden we het Gereformeerd karakter verliezen, dan houden we alleen de naam "Christelijk” over. Zo noemt echter de kerk van Rome zich ook. Het is niet alleen een zaak van de Synode. Het is ook uw zaak!
Zo beleven we opnieuw een moment waarop we even de adem inhouden. Men zal misschien opmerken: als we verder samen optrekken, kunnen we de GKV behouden voor een verder afglijden. Om die reden echter zullen we nooit een dergelijk huwelijk accepteren voor onze kinderen. Want de lijnen lopen meestal omgekeerd.
Nu stelde ik dat onze kerken nog geen officiele signalen afgeven die wijzen op een breuk met onze Belijdenis. Onderhuids zijn die tekenen er wel, over de hele breedte van onze kerken. Bent u, lezer, Gereformeerd? Of zelfs Christelijk Gereformeerd? Weet u wat dat inhoudt? Het houdt bekering tot God in. Het betekent dat ons tiental ontwaakt. Dat geldt voor de dwaze en voor de wijze maagden. Het is persoonlijk: Wordt "gereformeerd” door de vernieuwing van uw gemoed….
Dat hopen we ook voor de eerder genoemde kerken. Vrijgemaakte christenen, wat een mooie en rijke naam is dat. Deze kerken, tot voor kort wel zuiver Gereformeerd, staan op de tweesprong. Hun lot heeft sowieso te maken met het onze. In de koningentijd gebeurde het herhaaldelijk dat het Tweestammenrijk zich wilde verbinden met Efraim. Daar werd ook telkens tegen gewaarschuwd. Dat was een verkeerde eenheid. Iemand als koning Josafath ging steeds weer de verkeerde weg op. Laten we daar naar luisteren. In Jeremia 3 heten die twee rijken: de afgekeerde en de trouweloze. We hebben elkaar niets te verwijten. Voor beide geldt: Keert weder, gij afkerige kinderen en Ik zal uw afkeringen genezen.

2015   
 
KERKVERLATING
 
Sjaak Jakobse deed onderzoek naar kerkelijk gedrag binnen de jeugd van de Gereformeerde Gemeenten. De kerkredactie gaf daarbij enig inzicht in de weg van jongeren inzake geestelijke vragen.
Vier van de dertig haken af. Dat geeft natuurlijk zorg, als het goed is. Maar daar staat tegenover: zestien van dat aantal doen belijdenis in de eigen gemeenten en een tiental zoekt het in andere kerken. Dat zijn, als de cijfers kloppen, ook positieve meldingen. Ik betwijfel of het in onze kerken ook zo gunstig ligt.
Ik heb meermalen mijn reserves uitgesproken tegen allerlei onderzoeken. Dat vooral vanwege de suggestieve kracht die verbonden is aan negatieve ontwikkelingen. Jakobse is werkzaam bij de jeugdbond van de GG en uit dien hoofde deed hij persoonlijk onderzoek. Dat lijkt me een goede en aanvaardbare insteek.
De jongeren blijven in de belangstelling staan. Ik teken hierbij terzijde aan dat er nog een groep is die veel zorgen baart in geestelijk opzicht, namelijk de ouderen (vijftigers tot tachtigers). In hun leven moest geestelijk besef diep aanwezig zijn, maar het tegendeel komt helaas vaak voor. Toch staan zij voor de eeuwigheid en behoren hun leven te overdenken zoals het geleefd is. Dat moest schuldbesef en heilbegeerte wekken!
Er werd gepleit door Jakobse en ook door ds. Van Rijswijk voor meer gemeentelijke activiteit naar de jeugd toe en voor meer begrijpelijke preken. Dat alles heeft zijn nut. In onze kerken heerst de cultuur van een zekere overaccentuering van jongeren. We hebben dus ervaring met deze poging. Er is heel wat ondernomen onder het motto: de jeugd vraagt erom. Het heeft niet geleid tot meer waarneembare binding, integendeel. Ik zou dus de "Gergemmers” aanraden hiervan geen wonderen te verwachten. Jongeren zullen daarentegen aangesproken worden door geestelijke oprechtheid en authenticiteit. Bieden we de jeugd een werkelijke uitweg in Christus? Is die er voor ieder van hen persoonlijk? Steekt er verder werkelijk inhoud achter onze uiterlijke vormen? Dat zal jongeren in ieder geval aanspreken om ook datzelfde te mogen zoeken.
In het RD heeft zich nadien een discussie ontwikkeld. Het oude lied van de vereiste kerkelijke aanpassing werd gezongen door sommige inzenders. Zeer verrassend echter is dat reeds tot tweemaal toe jongeren zelf te kennen gaven zich geheel thuis te voelen in de kerkelijke sfeer (beide malen betrof het de GG).
Men zou kunnen tegenwerpen dat er meer jeugd is die het tegenovergestelde denkt. Dat zal waar zijn. Ik neem echter in mijn (noordelijke) omgeving dat niet waar. Ik heb me ook al dikwijls verbaasd dat jonge mensen zich vrijwillig voegen onder een zuivere prediking. Natuurlijk zijn er jongeren die zich kritische opstellen. Maar gelooft u dan niet dat de natuurlijke mens niet begrijpt de dingen die des Geestes Gods zijn? Kunnen we de Heilige Geest vervangen? Wat van jongeren geldt, geldt toch ook van de ouderen? Geestelijke afstand is en zaak van alle leeftijden en van alle tijden!
Niettemin zijn zaken als kanseltaal en omgangstaal in de gemeenten aandachtspunten. Geen bewust archaïstisch taalgebruik, geen houding en toonzetting die een overmaat van vroomheid willen aanduiden, geen "bevindelijke” taal (ik bedoel allerlei termen die slechts duidelijk zijn voor ingewijden), geen inconsequente levensstijl, daarentegen wel Bijbelse en dogmatische grondbegrippen, enz. Fnuikend moet het zijn als kerkelijke conflicten toenemen en als gemeenteleden onderling met elkaar in strijd zijn.
Een andere en zwaarwegender factor inzake kerkverlating zie ik anderzijds in de geest van deze eeuw. Paulus spreekt in Efeze 2 over de eeuw dezer wereld. Zeker is dat iets van alle tijden, maar vergeten we niet dat moderne technieken en mogelijkheden als een vloedgolf over de kerk komen. Ik las van iemand pas nog de opmerking dat de Gereformeerde Gezindte absoluut geen weerwoord heeft op bijvoorbeeld zaken als internet en mediagebruik. We hebben er geen antwoord op, we hebben geen afgeronde visie ontwikkeld. Er worden goede opmerkingen genoeg gemaakt, maar het lijkt dan op iemand die in een dijkdoorbraak met een emmer bezig is de vloedgolf tegen te houden. De afgoden zijn ons te sterk. We accepteren te veel. We zeggen dat we mee moeten. Is de gemiddelde Refo ook soms verworden tot een "digitale proletarier of een genetwerkt informatiemens” ( Schnitzler)? Waarom is onze gezindte niet echt in voor een gefilterd internet? Waarom wijzen we sommige dingen niet categorisch echt af, zoals vroeger de TV werd afgewezen. Ik begrijp u als u zegt dat zoiets niet meer kan.
Toch stel ik dan wel een voorzichtige vraag. Er komt een tijd dat christenen niet meer kunnen kopen en verkopen, als zij het teken van het beest niet vertonen. Er kunnen op basis van Gods Woord situaties ontstaan waarin we buiten het economisch bestel komen te staan, als we de lijnen van het Woord aanhouden. De vraag is of we inmiddels in een dergelijke situatie zijn verzeild. We moeten, vanwege het "kopen en verkopen” wel mee met de stroom van de tijd, zeggen we dan. Dat is ontkenning van wat de Bijbel zegt. Is de economie ( of zakelijk succes) niet een afgod geworden?
Want, ook in zakenkringen binnen de Geref. Gezindte, wordt (te) gretig gebruik gemaakt van de ict-zegeningen. Dat is gevaarlijk. We spelen met de sleutels van de hel. We denken de duivel te kunnen bekeren…….
Tenslotte: ik denk mee met hen die gemeente en jeugd nauwer aan elkaar willen verbinden. Enkele nog niet gehoorde suggesties: houd eens een openbare kerkenraadsvergadering in het bijzijn van jongeren; laat de jeugd meer dan nu gebeurt bejaardenbezoeken brengen; houd preekbespreking, niet met de jeugd alleen, maar met alle leeftijden door elkaar, Predik het Woord! enz. enz. En Cromwell zei: Houd je kruit droog!
PS.: spreekbeurten ds. Latzel (Bremen) d.v.: 8 juli Damwoude en 9 juli Driebergen; zie berichtgeving in  het RD;

2015   
 
ONTWAAK!
 
Ds. Sok las in zijn vakantie een boekje van Richard Baxter, een Engelse Puritein. Hij deelt dit mee in "De Wekker”. Het ging over het sterven. Hij concludeert: "Hoe kan het dat dat gegeven ons als mensen van vandaag, ook als kerkmensen, zo weinig bezig houdt? Hoe kan het dat we veelal zo voor het vaderland weg leven, dat we ons op laten slokken door zoveel dat met het oog op de eeuwigheid geen enkele waarde heeft? Is de crisis waarin de kerk verkeert niet heel diep, heel erg diep? Welke crisis is nodig om hier verandering in aan te brengen?”
Nog niet zo lang geleden heb ik eveneens uit de Wekker een noodkreet overgenomen; deze werd toen in een meditatie verwoord; het ging over een symptoom als het slechte kerkbezoek, met alle gevolgen en oorzaken van dien.
Nog niet zo lang geleden werd in Apeldoorn een extra predikantenconferentie gewijd aan allerlei verontrustende verschijnselen. Deze werden helder omschreven in zeer verontrustende taal. Maar alles lijkt alweer vergeten……….
Enkele dagen later las ik soortgelijke ontboezemingen als hierboven. Ds. Van Zanden uit Pesse schreef over Smytegelt; hij was via een preek die hij hoorde deze oudvader op het spoor gekomen. Het greep hem en hij schreef naar aanleiding van de door Smytegelt genoemde tien kenmerken het volgende: "De meesten van ons liggen misschien niet wakker om ons persoonlijke zielenheil. Misschien kunnen we gevoelens van verbazing en medelijden jegens die arme worstelende 18e -eeuwse zielen in verleden en heden wel nauwelijks onderdrukken. Hoe komt het toch dat wij er niet (of niet meer) mee rekenen dat het ook wel eens niet goed zou kunnen zitten tussen God en ons? Is het ons niet al te makkelijk geworden om te leven uit genade alleen? Vanuit Smytegelt kunnen we de vraag stellen: Zou zo’n rimpelloos, euforisch zielenleven nou een kenteken zijn van de mens in zijn natuurstaat of in zijn genadestaat? Het lijkt erop dat hier een nog fundamentelere vraag onder ligt, namelijk: moet een mens tijdens zijn concrete leven hier op aarde bekeerd worden om bij God te horen? Staat er hier nog iets op het spel of is het een uitgemaakte zaak?”
Beide scribenten stellen onthutsende vragen. Maar zowel voor lezers van de Waagschaal, waarin Ds. Van Zanden schreef, als voor lezers van Bewaar het Pand zijn deze vragen diep ingrijpend. Het is bijzonder tekenend dat deze woorden vernomen worden op plaatsen waar dat doorgaans niet zo’n alledaags gegeven is. Ik wil zowel de broeders van "de Wekker” alsook ons als lezers van ons blad raden om verder door te vragen een dieper na te denken over deze belangrijke zaken. Want de genoemde vragen hebben geweldig grote consequenties, voor de tijd en voor de eeuwigheid.
Onze kerken zijn voor een deel gedrenkt in een verbondsmatige visie op de gemeente. In zulke preken krijg je soms de indruk dat je je geestelijke toekomst als in een handomdraai kunt regelen. Een ambtsdrager vertelde me laatst dat jongeren uit een bepaalde gemeente als enigen uitspraken dat zij onbekeerd waren. De overigen spraken unaniem over het heil als over een bezit, een uitgemaakte zaak. De hierboven genoemde uitroepen stellen echter de vraag aan de orde: Leven velen niet met een ingebeelde hemel op de brede weg? Dat geldt niet alleen van verbondsmatige mensen, het kan evenzeer gelden van hen die rustig vertellen dat zij alles nog missen.
Het lijkt me de hoogste tijd voor ernstig zelfonderzoek. "Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch koud noch heet, Ik zal u uit Mijn Mond spuwen” (Openb. 3:16). Jezus staat in Laodicea zelfs buiten de kerkdeur, terwijl men binnen zong en uitriep dat Hij was hun Rots, hun Deel, hun eeuwig Goed.  Dat kan alleen veranderen in de weg van bekering en wedergeboorte. Dat geldt voor lezers van de Wekker en voor die van Bewaar het Pand. De noodsignalen moeten radicaler gehoord worden.  
De afwezigheid van geestelijke behoeften typeert het onbekeerde leven. Wie namen als Baxter en Smytegelt niet kent, terwijl men precies op de hoogte is met namen van sport- en pophelden, kent ook de naam van Jezus niet. Ik ben bang dat we in onze preken de mensen te snel troosten, ondanks de onbekeerlijkheid en het ongeloof. Het moet in onze tijd bewaarheid worden dat er vanaf de bodem een nieuw beginsel moet worden  opgebouwd, met afbraak van alle steunpunten waarop wij bouwen. Onze preken gaan uit van de beloften van God, terwijl er voor die beloften te weinig klankbodem is. In Laodicea wordt het volk eerst bepaald bij het totale gemis, bij de volle geestelijke crisis, en daarna komt de Heere met de rijkste beloften, ook in Laodicea. Het probleem in Laodicea was dat de mensen niet wísten dat zij in allerlei ellende verkeerden. Die onwetendheid was de ergste nood. De Heere komt niet met Zijn beloften terwijl die nood wordt toegedekt. De nood is dat feitelijk heel de kerk voor levend gehouden wordt, terwijl het echte leven van de Heilige Geest geheel ontbreekt.
Voordat de Heere Israël gaat vertroosten als Zijn volk (Ammi), heeft Hij hen eerst genoemd Lo-ammi (niet Mijn volk).
Het gevaar lijkt me te zijn dat we enerzijds wel voelen dat het niet goed gaat en desondanks toch de mensen op de been houden. Het gaat erom: welke preek houden we in Laodicea? Doen we het echt zo, zoals Christus dat gedaan heeft, ook in die volgorde? We hebben, over de breedte van onze kerken, vaak verzet aangetekend tegen die volgorde (eerst de wet, daarna Christus).  Is dat niet de oorzaak van de nood van onze kerken, links en rechts? Ik lees deze weken een boekje van Lodensteyn. Denk eens na over deze zin die ik las: "Ontwaak dan, o lauw, zorgeloos en vervallen Christendom!”

2016   
 
De kruiwagen
 
Het was misschien een wat cryptische aanduiding waarmee ik mijn laatste artikel eindigde. Ik had dat beeld zelf niet verzonnen. Het kwam uit een vraaggesprek met ds. Quant. Kunt u de kikkers wel in de kruiwagen houden? Zo ongeveer. De kruiwagen had  te maken met onze kerken en de kikkers zijn de vleugels en de richtingen.
Deze wat platvloerse aanduiding zette mij weer eens opnieuw aan het denken. We raken op allerlei manier en in allerlei gemeenten veel leden kwijt die naar een andere kerk vertrekken. Het geeft aan dat we de tijd van de hechte kerkverbanden achter ons hebben gelaten. De grenzen zijn flexibel en transparant geworden.
Zulke overgangen hebben te maken met het verschijnsel van de richtingenkerk; ik las die naam ook dezer dagen in een kerkelijk blad. Onze kerken zijn ook een richtingenkerk.
De term "richtingenkerk” doet ons denken aan de Ned. Hervormde Kerk van weleer. De Gereformeerde Bond nam een eigen plaats in. Ik heb nu soms de indruk dat de Bond, zelfs meer dan vroeger, oog wil hebben voor heel de kerk.
Maar wij in de Chr. Geref. Kerken, moeten wel wennen aan die gedachte. Als het in een huwelijk niet meer zo botert, kunnen de echtgenoten een tijdlang de indruk blijven wekken dat alles in orde is. Maar vroeg of laat, als er een crisis openbaar komt, kan dat niet meer verborgen blijven. Het vroegtijdig onderkennen van zo'n kloof tussen de beide echtelieden, zou heilzaam en behoedend kunnen werken.
Liever dan de eenheidsroep moeten we de verschillen eerlijk willen erkennen. Het is een groot verschil of men in de preek heel de gemeente houdt voor gelovigen, of dat men de gemeente ziet als een groep hoorders. Vroeger spraken meerdere voorgangers de gemeente als een groep hoorders; nu klinkt van veel kansels de aanspraak: Gemeente van onze Heere Jezus Christus. Nu lijkt zo'n verschil op de kansel minder ernstig als op het kerkhof; maar het is wel ernstig, ook op de kansel. Ik zou dit willen bestempelen als een confessioneel verschil. Er zijn meer verschillen. Wordt de verzoening in Christus breeduit gepreekt en beleefd? De een wil verzoening verbinden met de gedachte van blijdschap en zekerheid, een ander ziet verzoening juist in verband met schuld en toorn.  Voeg daarbij de liturgische verschillen, die als een vloedgolf over veel gemeenten slaan.
Genoeg redenen om aan te geven dat veel leden zich niet meer echt thuis voelen in hun kerk en gemeente.
Het blijft een verdrietige zaak dat onze kerken niet bij machte zijn om de vleugels bijeen te houden. Veel leden voelen zich teleurgesteld in hun kerk. Kerkenraden laten die leden, die anders denken, te makkelijk los. Dat gebeurt naar twee kanten, maar ik heb het hier nu echt over meelevende en soms geestelijke mensen die hun heil elders gaan zoeken. Gemeenten verschieten zo snel van kleur en de prediking wijzigt zich soms zo snel, dat mensen het niet kunnen bijhouden.
Stapt men over naar een andere kerk, dan blijkt dat ook niet altijd de oplossing te bieden.
Wat dan te doen?
Als er geen andere wegen zijn, dan blijve men daar waar men hoort. Vanwege de gedachte dat u daar een roeping hebt voor het geheel. Zeker, je gaat naar de kerk om gevoed te worden, maar we hebben ook een roeping voor een gemeente die afdwaalt. Onze gemeenten hebben juist ook die leden nodig, die zicht hebben op de rechte prediking. U kunt zo doende anderen tot zegen zijn. Ook als dan kerkenraden u bestempelen als lastige leden, tracht dan in alle dingen eerlijk en liefdevol te handelen. Wacht u voor de strijdbijl en de vredespijp. Wil biddend worstelen om het behoud van hen die voor uw besef afdwalen. Er zijn voorbeelden waarin soms afzonderlijke leden toch tot zegen mochten zijn voor een gemeente.  
Mocht u overwegen over te gaan naar een andere kerk, bedenk dan dat u toch te maken krijgt met een andere kerkelijke cultuur en structuur. Ook al is er daar meer eenheid in kerkelijke confessie, er kunnen ook in de kring van gelijkgezinden weer andere irritaties en breuklijnen zich voordoen. Ook al lijkt kerkelijk besef onder ons niet zo sterk te zijn, blijkbaar kunnen leden die de kerk verlieten later last krijgen van heimwee naar de kerk van eertijds.
Is hiermee alles gezegd?
Nee, er moest in onze kerken meer oog komen voor de meer diepgaande vormen van anders zijn. De Kerkorde lijkt nu vaak een wals te zijn waaronder afzonderlijke leden geplet worden. Daarom moeten we erkennen dat de KO ook  niet heilig is. Gods Woord staat daarboven. Laten kerkenraden minderheidsgroepen de ruimte geven. Biedt hen de mogelijkheid om zelf te bepalen wat men met een beroep op de Schrift, verantwoord vindt. In grote gemeenten, waar zulke spanningen op grote schaal leven, kan men dan besluiten om twee gemeenten in het aanzien te roepen. Dat is toch in meerdere gemeenten in de geschiedenis gebeurd? Als u denkt aan die plaatsen waar nu twee gemeenten zijn, dan kunt u op uw vingers natellen dat dat nu nooit meer één gemeente zou kunnen zijn. Ik noem maar geen namen. Maar hoe kunnen verontruste groepen of leden dat nu aankaarten bij de kerkelijke vergaderingen? Daar is nu vrijwel geen weg voor. Maar laten classes en kerkenraden meer oog krijgen voor het heil van heel de gemeente. En als het kerkenraden ernst is om ieder te behouden, laten zij dan ook in de preekvoorziening daarmee rekenen. Waarom toch die angst voor die ene mijl?
U mag dit gerust uitleggen als een pleidooi voor een bepaalde groep binnen onze kerken. Ik voeg er aan toe dat dit niet het minste deel is. Het is toch niet on-Bijbels om te vragen naar de vertrouwde, oude wegen die de Heere ons wijst. Ook hier geldt: waar liefde woont……

2016   
 
UW VOORGANGERS
 
In deze vakantietijd ditmaal een luchtige bijdrage, namelijk een herinnering aan een van onze overleden predikanten, Ds. D. Driessen. Ik was een zondag in ‘s 's-Gravenzande en kreeg het gedenkboek mee. De gemeente bestond recent honderd jaar. Ds. Driessen was daar de eerste predikant. In die gemeente stond ook mijn vader enkele jaren en dus interesseerde het mij des te meer.
Mij kwam in dit verband ook het artikel onder ogen, dat br. den Breems uit Vlaardingen schreef in het blad "Oude Paden”. Hij noemt Ds. Driessen een vaderlijk predikant. Voordat hij predikant was, stond hij op de markt om kippen te verkopen. Dat maak ik tenminste op uit de bijnaam die men hem gaf: de kippendominee. Hij was dus al dominee aleer hij ooit de kansel had beklommen. Er wordt bij verteld dat veel kippen onverkocht bleven. Aanvankelijk zag hij het nut van een theologische studie niet in, maar dat veranderde later. Zo kwam hij als gewezen oefenaar toch studeren aan de Theologische School.
Zijn eerste gemeente werd -s 's-Gravenzande, een dorp in het Westland, gelegen tussen Rotterdam en den Haag. Westlanders hebben van beide steden iets in zich. Rotterdammers en Hagenaars zijn vriendelijke en gezellige mensen. Dat kenmerkt ook de Westlanders. Hij werd er beroepen door een gemeente, die niet veel meer dan vijftig mensen telde. Dat kon in die dagen. Nu zou dat onmogelijk zijn. Traktementen werden nog niet op deputatenniveau vastgesteld en een gemeente voorzag haar dienaar soms ook met allerlei naturalia. In een tuindersgemeente als ‘s 's-Gravenzande was allerlei steun in natura rijkelijk voor handen. Ik herinner me dat mijn vader ook ooit een beroep kreeg waarin hem officieel een half varken werd toebedeeld. Je kunt glimlachten om de gulle eenvoud van die dagen. Wat zijn de tijden ook in maatschappelijk opzicht veranderd! Ds. Driessen kwam dus in deze gemeente door Gods voorzienige leiding. "Zijn er nog van Gods volk, anders kan ik niet leven”, zo schreef hij de kerkenraad. Nog een typerende trek uit die dagen: bij zijn vertrek was de gemeente uitgegroeid tot ruim vijfhonderd zielen. Uit de hele streek kwamen de mensen naar zijn prediking horen. In wekelijkse bijeenkomsten preekte hij ook in naburige dorpen, zoals Monster en Naaldwijk. Het gedenkboek vertelt ook over de bekering van een latere ambtsdrager, br. L. Verkade. Deze had een café in Monster, waar ook op zondag werd gehandeld. Hij ging ook eens luisteren naar die welbespraakte dominee. Deze zat in de tram naar Monster in een probleem verward. Hij had zijn preek voorbereid, maar hij werd meermalen bepaald bij het woord van Jona: "Nog veertig dagen en dan zal Nineve omgekeerd worden”. Hoewel niet voorbereid op deze tekst, moest hij er tenslotte toch over preken. Deze preek werd het middel waardoor deze broeder tot bekering kwam. Zijn vrouw getuigde  van hem dat zij niet wist wat er met hem aan de hand was; hij ligt overal te bidden, zo gaf zij aan. In zijn café werden in het vervolg ook de preken van ds. Driessen gehouden. Op hoge leeftijd gekomen, begeerde Verkade te sterven, want hij was de zonde zo moe. Die woorden heb ik hem zelf eens horen zeggen. Verkade heeft de gemeente gediend gedurende zeer vele jaren. Het gedenkboek vermeldt ook nog iets over het onderscheidingsvermogen van ds. Driessen. Een vrouw uit zijn gemeente vertelde dat zij door de Heere was losgemaakt van al haar goederen en dat ze uitzag naar de hemel. Tijdens zijn bezoek veroorzaakte hij een klein ongeluk. Een vaasje viel stuk, waarop deze zuster aangaf hoe erg ze dat vond. "Ik zie dat u nog niet zo los bent van alles…..”, zo merkte hij op.
Er werd in die dagen ook met veel zorg aandacht besteed aan de prediking. Mij troffen enkele gegevens over twee van zijn preken. Wat mij opviel, waren de punten van de preek. Daar heb je als predikant natuurlijk enige aandacht voor. Bij zijn afscheid preekte hij over de bekende woorden uit Jesaja 53,1: "Wie heeft onze prediking geloofd?” De punten waren: Vreugde bezielt mij, vrees beklem mij, verwondering ontroert mij en verootmoediging dringt mij. Ds. Driessen moet wel iemand geweest zijn, die veel zorg besteedde aan het thema en verdeling van een preek. Bij de bevestiging van zijn opvolger, ds. Salomons, preekte hij over de tekst: "En wederom zond hij nog een andere dienstknecht…..” (Luk 0:11a). Een woord uit de gelijkenis van de boze landlieden. Daarbij luidden de aandachtspunten van de preek: Wat een goedheid van de Eigenaar; wat een geluk voor de schuldenaar en wat een gelegenheid voor de dienaar. Zeer aansprekend en bijzonder treffend. Ik teken hierbij aan dat er in die dagen wel bijzonder veel aandacht was voor de verkondiging. Juist in een tijd dat de opleiding feitelijk nog in de kinderschoenen stond.
Nog een tekenend voorval voor die dagen, vermeld door den Breems: "Kort voordat ds. Driessen op 28 oktober 1957 zijn 40-jarig ambtsjubileum zou gedenken, werd hij met een ernstige blaasontsteking in het ziekenhuis opgenomen en moest de herdenking worden uitgesteld. Het was afwachten welke weg de Heere met Zijn dienaar zou gaan. In het ziekenhuis werd op de dag van het jubileum toch aandacht geschonken aan dit heugelijke feit. 's Morgens werd de predikant toegezongen door artsen en verpleegsters, wat een zeer ontroerend gebeuren was. Het behaagde de Heere Zijn dienaar weer op te richten van zijn ziekbed en hem nog enkele jaren voor de gemeente te behouden.
In tegenstelling tot onze tijd kunnen we van die dagen spreken als over een periode van bloei. Het begin van de vorige eeuw kenmerkte zich door een geestelijke opwekking, die zich door het hele land heen voordeed. Die dagen zijn voorbij, maar de geschiedenis blijft leerzaam. ‘k Zal gedenken…..!

KLEINE KRACHT

Mijn vorige artikel miste een belangrijk woord. Het ging over br. Driessen. Hij ziet eenheid tussen de GKV en onze kerken niet (!) zitten. Dat had er moeten staan, maar ik  vergat juist het woord "niet”. Daardoor was de logica zoek. Dit wilde ik eerst even rechtzetten.
Nu mijn nieuwe artikel:
Er zijn momenteel in ons kerkverband diverse kleine gemeentelijke kernen waarvan het ledental nauwelijks boven de vijftig uitkomt. Als emerituspredikant preek ik veelvuldig in zulke kleine groepen. Omdat deze situatie in die gemeenten veel mankracht vergt, wil ik de aandacht van onze lezers ditmaal bepalen bij dit gegeven.
Ook dit behoort immers bij het meeleven van kerken en gemeenten onderling. Meestal bestaan deze gemeenten uit oudere leden; er ontstaat zodoende een schijnbaar eenzijdig beeld. Er worden geen kinderen (meer) gedoopt, er doet niemand meer openbare geloofsbelijdenis; natuurlijk worden zulke feiten als een gemis ervaren. Er is moeilijk aan ambtsdragers te komen en die moeite geldt ook voor andere functies, zoals koster en organist. Een eigen predikant behoort natuurlijk ook niet tot de mogelijkheden.
Het is dan opvallend dat in zulke gemeenten door weinigen heel veel werk verricht wordt. Men beschikt in de meeste gevallen over een eigen gemeenteblad, dat er doorgaans goed verzorgd uitziet. Een een website ontbreekt in deze moderne tijden ook meestal niet. Dat vraagt veel inzet.
Opmerkelijk is het dan dat er bijvoorbeeld in zo’n dorp of stad wel meer CG leden wonen, maar die trekken dan ‘s zondags naar een grotere gemeente in de buurt, waar alles ruimer voorhanden is. Dat heeft ook te maken met zaken als ligging en prediking, die per plaats verschillen. Een onoplosbaar probleem waarvoor tot nu toe nog geen duurzame oplossing is gevonden.
Het is realistisch om te bedenken dat in de toekomst in steeds meer plaatsen zulke mini-gemeenten gaan ontstaan. Kerkenraden staan in zulke omstandigheden ook voor de vraag wanneer een gemeente moet worden opgeheven. In het Noorden was er nog niet zo lang geleden een kleine gemeente in Lutjegast. Een mooi verzorgd kerkje, ook in de mini-stijl; wel een echte kerk met een kerkelijke uitstraling. Het aantal kerkgangers beliep meestal de vijftien, allemaal ouderen. Toch oogde deze gemeente echt "compleet”. Laten we het bekende woord over de twee of drie, die vergaderd zijn in Christus' naam, niet vergeten.
Het is bovenal van belang dat er een geestelijke omslag plaats vindt in de beoordeling van deze minimalisering. Onze ouderen hebben de beelden nog in zich: grote gemeenten en volle kerken met veel jeugd (dat was vooral een goed teken!) en een bloeiend gemeentelijk leven. Ik sta zelf ook in die traditie. Je denkt met heimwee terug aan de dagen van weleer.
Toch had dat beeld ook zijn schaduwkanten. Het was niet alles een teken van geestelijk leven. Er was veel gewoonte en traditie; goede zaken die echter niet genoeg zijn voor het geestelijke leven. Dat bleek ook wel uit de snelheid waarmee dat alles afnam. In het massale zat niet altijd een geestelijk gehalte. Er bleek ook toen bij alle vormen en gebruiken niet voldoende weerstand te bestaan tegen de tijdgeest. Wie drijft op de golven van de massa, wordt na verloop van tijd ook geïmponeerd door de massa zonder God. Toen de Heilige Geest werd uitgestort, werden er drieduizend bekeerd en de gemeente bleef gestadig doorgroeien. Zulke aanwas doet zich momenteel voor in allerlei landen zoals China en Afrika. In ons land echter is bezinning nodig op de afnemende getallen.
Gideon had een leger van ruim 130.000 man. Menselijke berekeningen gaven op grond van dat aantal enige moed voor een overwinning. Maar dan komt de schifting. Het grootste deel ontbreekt het aan moed en kracht. Ze zijn "blode en versaagd”. En met verholen vreugde gingen zij terug naar huis.  Hadden zij dan geen bekommernis over de zaak van de Heere en Zijn volk? Blijkbaar won de angst het. Een ander deel voldeed in een ander opzicht weer niet. Het zou kunnen zijn dat die schifting ook plaats gevonden heeft in veel grote gemeenten en massale opkomsten. Gideon hield echter driehonderd helden over, geloofshelden. Deze hebben de strijd mogen winnen in de Naam des Heeren.
Vanuit deze geschiedenis moeten we anders leren omgaan met getallen. Die omslag heeft Noach ook  moeten maken. Ja, zelfs de Heere Jezus zag de massa heengaan; zij wandelden niet meer met Hem. Deze overwegingen stellen ons allen voor de persoonlijke vraag hoe het met ons staat. Nu mogen we nog behoren bij de kerk of de gemeente. Nu nog leven we onder de waarheid. Het is al een wonder dat de Heere ons erbij gehouden heeft. De kleine kernen kunnen, als deze levend verbonden zijn met Christus, een zegen zijn voor de wereld. De gemeente van Filadelfia had kleine kracht, maar ze had Gods Woord bewaard en daarom was haar een geopende deur gegeven. Dat kan dus in een kleine gemeente.
De spannende vraag houdt velen bezig: Hoe kunnen we overleven? Dat is een echte vraag. We kunnen deze niet zomaar beantwoorden door te zeggen dat de Heere Zijn Kerk in stand houdt. In Turkije is geen kerk meer hoewel deze daar wel gebloeid heeft. Zeker, de Heere heeft ook in Noach' dagen Zijn Kerk in stand gehouden, maar het ging wel door de benauwdheid der tijden. Maar zelfs als er vrijwel niets meer is, blijft de wet van het mosterdzaad overeind.
Zal er een kerk overblijven? Op die vraag kan de Heere alleen het antwoord geven. Hij gaf Zijn kleine kuddeke moed en troost. Dan letten we niet meer zozeer op de massa, maar dan gaat het om geloof: "die bij ons zijn , zijn meer dan die bij hen zijn” (2 Kon. 6:16). Die gedachte biedt uitzicht, ook voor de jonge generatie.

2017   
 
JUBILEUM
 
Onze kerken bestonden recent 125 jaar. Op de Kerkendag werd daaraan terecht  aandacht gegeven. Ook in de Pers. In eén en hetzelfde nummer van het RD stonden, het zal ook u opgevallen zijn, twee tegenstrijdige meningen. Over onze kerken en ook over onze stichting. Ik wil daar graag iets over zeggen.
Elk jubileum is een wonder van de Heere en Zijn trouw stemt tot verootmoediging. Dat geldt ook voor onze kerken. Er zijn redenen die veel zorg geven, er zijn ook tekenen die tot dankbaarheid stemmen. Dat mogen we ook zeggen van de Kerkendag en van heel veel dat die dag mocht worden gehoord. Ik was zelf verhinderd vanwege een begrafenis en dus heeft het gehele programma mij niet volledig bereikt, maar het leek een goede dag te zijn. Ik ben ook dankbaar voor de aandacht die, als ik goed geïnformeerd ben, gegeven werd aan enkele jaartallen, namelijk 1834 en 1892.
Nu de Pers. Onze Professor van ‘t Spijker maakte de opzienbarende opmerking dat de oprichting van "Bewaar het Pand” (BhP) destijds niet nodig was geweest. Daartegenover stelde Ds. Van Heteren op dezelfde pagina dat de noodzaak van onze stichting nog onverkort geldt, een mening die ik gaarne met hem deel.
Dit maakt al weer duidelijk dat er niet alleen over ons kerkelijke leven, maar ook over BhP heel verschillend gedacht wordt. Ik zou de professor zeker niet willen of durven tegenspreken, maar zijn bekendheid met de geschiedenis (nader gepreciseerd in de beide genoemde jaartallen) en ook met Reformatie en Nadere Reformatie zouden toch anders doen vermoeden. Of moet ik zijn opmerking plaatsen in het kader van onbekendheid met het heden?
Los hiervan wil ik graag iets kwijt over ons blad en het bestaan van de bijbehorende stichting.
Dit omdat ik onlangs ook een opmerking hoorde waar ik van schrok. Iemand gaf weer dat sommigen menen dat onze "groep” zich zou profileren als een kerkelijke elitegroepering met een sterk gevoel van eigenwaarde. "Wij hebben gelukkig nog de waarheid”. Laat ik het zo maar verwoorden. Dat maakte bij mij wat los. Hoe denken we over het bestaan van ons blad?
Als ik mij niet vergis, brokkelt de interesse en de liefde voor BhP gestadig af, zoals dat helaas ook het geval is met veel andere lectuur. Al maak ik tegelijk met dankbaarheid melding van het feit dat de ambtsdragerconferentie van 10 juni In Sliedrecht bijna honderd deelnemers trok. Verblijdend!
Maar vanwaar het negatieve beeld over BhP? Ik stel voorop dat de neiging tot Farizeïsme ook ons niet vreemd is. We moeten daar voortdurend alert op zijn. Ik stel met nadruk dat het verval links en rechts, dus ook onder ons, evenzeer een grote bedreiging is. Over de hele breedte van het kerkelijke leven in Nederland moet gesproken worden van een innerlijke verschraling. Dat heeft  het Pinksterwonder ons de afgelopen dagen wel duidelijk kunnen maken. We moeten allen de vraag klemmend stellen: Wat moeten we doen, mannen broeders? Dat moet een echte vraag zijn en worden.
En toch, ik heb niet de indruk dat mijn medebroeders zelfgenoegzaamheid uitstralen. Wat mij betreft: ik heb dat bij mijn weten nooit bewust gedaan, al rust op mij de taak om te schrijven over de kerkelijke actualiteit. Zeker, er werd geattendeerd op dreigende gevaren, zoals alle profeten dat ooit gedaan hebben en zoals velen, ook buiten BhP, dat doen. Maar toch altijd zoveel mogelijk met insluiting van onszelf. Wij staan niet buiten of boven dit proces. Er werd daarnaast ook vele malen diepe verbondenheid uitgesproken met ons kerkelijke leven. Mij persoonlijk bereikte nog niet zo lang geleden het gerucht dat ik te veel CG zou zijn. In een zeker opzicht was ik daar wel blij mee. In ieder geval weet ik, zonder verheffing, dat het oorspronkelijke beginsel van onze kerken zuiver ligt. Daar willen we voor staan.
Het bestuur van BhP heeft nooit opgeroepen tot kerkscheuring. De oprichting had juist ten doel om dat te voorkomen. Om zoveel mogelijk broeders samen te binden. Ik maak dit concreet. Er zijn drie lijnen op te merken binnen ons kerkelijke leven. Een eerste groep zie ik in hen die min of meer sterke verbondenheid belijden met de GKV. Ik ga het daar nu niet over hebben. Een tweede "groep”, als dat al zo mocht heten, vormt zich rond ons blad. Een derde lijn loopt breed in het centrum van onze kerken. Deze groepering is het meest bepalend voor onze kerken. Wat geboden werd op de kerkendag, kwam vooral voort uit het centrum van onze kerk. Welnu, velen uit onze kring waren daar aanwezig. Wij zonderen ons zeker niet bewust af van dat centrum; samen met hen zouden, als er onverhoopt een te nauwe eenheid ontstaat met de GKV, het centrum en "Panders” in nauwe broederlijke verbondenheid ons kerkelijke leven gewoon kunnen voortzetten. Daar leven onzerzijds geen overwegende bezwaren tegen.
Maar worden wij ook geaccepteerd door allen die onze kerken liefhebben? Een boven weergegeven visie op ons blad roept daarover twijfels op. Ik neem waar dat predikanten die te uitgesproken sympathiseren met BhP door veel gemeenten genegeerd worden. Het uitnodigingsbeleid van zeer veel gemeenten, ook van veel evenwichtige kerken, vertoont mijdingsgedrag als het gaat over voorgangers uit deze hoek. We zullen ons daarover niet beklagen, maar de vraag rijst waar dit op uit gaat lopen. Er zit voor velen een "luchtje” aan het pand.
Hoe het zij, we moeten allen gaan door goed en kwaad gerucht. We menen te staan voor een eerlijke en een waardige zaak. Worden we daarom bekritiseerd, het zij dan zo. We hebben genoeg te kampen met zelfkritiek. We hebben echter het voornemen om gewoon te blijven wie we zijn. In de maalstroom van veranderingen binnen onze kerken, die we met elkaar niet meer onder controle hebben, willen we leven bij het Bijbelse woord: "Houd wat gij hebt!” En ook wij worstelen met de vraag of wij "het” zelf wel hebben. Laten we daarover met elkaar in gesprek gaan en blijven. Als die vraag ons allen bezig houdt, staan we dicht bij elkaar. In het dal van ootmoed en zelfvernedering, vanuit het gevoelen van Christus, de ander uitnemender achtende dan onszelf.

2017  

SAMENWERKING

 
Soms (of vaak) lees je dingen die je voorstelling te boven gaan. Zo verging het me toen ik las over een DOE-groep (Deputaten Overleg Eenheid). U raadt het al: het gaat over drie bekende kerken. Men sleutelt verder aan een model voor samenwerkingsgemeenten.
Vanuit cg standpunt een opmerkelijk bericht. Het lijkt me niet verstandig om te denken dat dit samenwerkingstraject oplossingen biedt. Allereerst omdat in grote delen van onze kerken niet positief gedacht wordt over deze vorm van samenwerking. Ik mag met recht zelfs zeggen: tot op Synodaal niveau toe. Verder ook omdat het moeilijk lijkt om als gemeente tegelijk te behoren tot twee kerkverbanden.
Maar de praktijk is ambivalent. De samenwerkingsgemeenten worden ongemoeid gelaten. Ik besef ook dat het tij niet meer te keren is. Hoe men het ook beziet: voor velen onder ons is dit een zorgelijke ontwikkeling.
Nu had ik me voorgenomen om niet meer te schrijven over eenheid in deze richting. Omdat het echt doet denken aan een roepen in de woestijn. Ik wil dat nu verder ook niet doen. Ik voel ook mee met gemeenten die echte eenheid ervaren met genoemde kerken. Ondanks alle vragen die ik daarbij heb, lijkt het me ook niet verkeerd om samen te werken als men dat echt begeert. Maar men zal zich dan wel moeten houden aan hetgeen oorbaar en redelijk is binnen onze kerken. Ik bedoel het zo: als men wil blijven behoren tot de CGK, moet men wel blijven onderschrijven wat in onze kerken voor bondig geldt. Opvattingen die binnen de beide andere kerken gelden, gelden niet in onze kerken. Dus ontstaat er dan geen vorm van aansluiting, maar van kortsluiting. Op die manier kan men niet tegelijk behoren bij twee kerken, die qua opvattingen verschillende wegen gaan. En onder aan de streep moet er dus gekozen worden: of Christelijk Gereformeerd blijven, of aansluiting elders zoeken.
Dit wil niet gezien worden als een harde onbroederlijke conclusie. Maar wel als een eerlijke constatering. De voorkeur moet liggen bij een blijven binnen onze gelederen, want wij zijn met elkaar CG. Maar dat kan alleen als men het been bijtrekt en weer helemaal binnen de boot van het eigen kerkverband blijft.
Mijn gedachten gingen ook nog een andere kant uit. Als de loop der dingen nu zo is en als dit allemaal blijft doorgaan, dan zouden we ook eens ernstig kunnen denken over samenwerkingsgemeenten met bijvoorbeeld sommige gemeenten in de Gereformeerde Bond en de HHK.
Nu ligt dit alles ook weer niet zo eenvoudig. Ik weet niet precies of dit kerkordelijk ook mag? Moeilijk uit te zoeken want ik zie het terrein van samenwerking naar alle kanten als een wazig gebied. Ik wil zeker niet tegen de KO ingaan.
Er is wat dit betreft een praktisch probleem. Het komt niet zo veel voor dat in dezelfde plaats zowel een CGK-gemeente is als een HHK-gemeente. Dat is voor een samenwerkingsmodel een haast noodzakelijk gegeven. Maar dat behoeft het per se niet te zijn. Als het independentisme werkelijk wil binnen gehaald zijn, moet dat dan ook naar alle kanten gelden. Meer samenwerking dus ook aan de andere kant van het schip. Het wil daar immers toch niet zo van de grond komen. We zoeken dit dan ook niet alleen om de eigen kerk perspectieven te bieden, we hebben ook de roeping de beide andere genoemde kerken te zoeken en te dienen. Daar vraagt de nood der tijden om. Als het in de eigen gelederen soms moeilijker wordt, kan het een verkwikking zijn om anderen te ontmoeten als vrienden en metgezellen die de Heere vrezen.
Inconsequent? In een zeker opzicht wel. Wat ik eerst heb afgewezen, lijk ik naar de andere kant wel te accepteren. Maar toch niet. Als het eerste per se moet doorgaan, dan pas zulke gemeentevormen aan de andere zijde in beeld gebracht.
Maar het mooiste zou natuurlijk nog iets anders zijn, namelijk dat we eenheid mogen nastreven met zowel de GKV en de NGK alsook met de PKN en de HHK. Op die manier zouden we boven deze patstelling uitkomen. U begrijpt dan inmiddels dat dit alleen mogelijk is als we allen zouden terugkeren tot die vorm van eenheid, waarover Christus sprak. In deze dagen hebben we toch ook meermalen gehoord dat geen ding bij de Heere onmogelijk zal zijn. Bij ons wel, maar bij Hem niet. Dat vraagt van ieder van ons bekering, van Vrijgemaakten zowel als van Bonders. Die noodzaak ligt er ook voor onze CG kerken. Daar zouden wij dan maar moeten beginnen. Terugkeren tot het teken van de Kerstprediking. De herders moesten goed letten op het teken van de echte en enige Zaligmaker, en dat was de kribbe. Er waren vast en zeker in Bethlehem wel andere kinderen geboren die dagen, maar die lagen niet in een krib. Dat Kind en dat Evangelie spreekt zodoende van armoede en schuld en dan ook van liefde en vergeving. Het teken van de kribbe is het teken van het kruis. Het spreekt van de rechtvaardiging van de goddeloze. Dat Evangelie is van veel kansels gepredikt, maar trekken we nu ook de consequenties? Willen we onze diepe ellende leren erkennen en belijden, willen we met de herders gaan zoeken in de donkere nacht naar het teken? Dat teken garandeert de echte prediking.
Hebben we niet allen dat teken nodig? Zoek in uw eigen gemeente naar dat teken in de prediking, en zoek het bij allen die de Heere liefhebben in onverderfelijkheid. Bekering, ook kerkelijke bekering is dat we de schapen een ogenblik kunnen verlaten om de zaligheid te zoeken buiten ons zelf, in Christus de Heere. Ik ben bang dat de herders van toen verder gevorderd waren dan wij, herders van nu. Ze wisten minder, maar hadden veel meer. Het moge in 2018 ook uw hartelijke voornemen zijn die Koning te ontmoeten.

2018    
 
Kerkverlating

 
"En nu om mijzelven nader te verklaren: Van dien tijd af, dat gij, mijne heren van Mensziel en gij, mijnheer zo groot werden, van dien tijd af, is de Sterkte van Mensziel beledigd geworden, en nu is Hij opgestaan en weggegaan. Zo iemand de waarheid mijner woorden mocht in twijfel trekken, dan wil ik hem antwoorden door deze en dergelijke vragen: Waar is Vorst Immanuël? Wanneer heeft een man of ene vrouw Hem gezien? Wanneer hebt gij van Hem gehoord of enige van Zijne lekkernijen geproefd?”
Zo sprak eenmaal Godsvreze tijdens een feestmaal van Vleselijke gerustheid. Bunyan beschrijft dit in de Heilige Oorlog (2,12). Ik heb dit gedeelte aangehaald in verband met het bovenstaande onderwerp.
Kerkverlating vatten we meestal op als een verschijnsel waarin mensen de kerk verlaten. Er zijn echter nog twee andere mogelijkheden, die we hierbij moeten betrekken.
Het eerste waaraan we moeten denken is, dat de Heere Zijn kerk zou hebben verlaten. Daar heeft Bunyan het over. Dat is de meest ernstige kerkverlating. Godsvreze beklaagt zich daarover tegenover Vleselijke Gerustheid, die hier echter helemaal niet over tobt. Hij wuift de bezwaren van Godsvreze lichtvaardig weg.
In Gods Woord vinden we echter ook beschrijvingen dat de Heere de tempel verlaat. Ezechiël geeft dit op aangrijpende wijze weer. In hoofdstuk 10 ziet hij de heerlijkheid des Heeren boven de dorpel van de tempel. Niet om in te komen, maar om de tempel te verlaten. Dat is ook metterdaad gebeurd toen de ballingschap een feit werd.
Kan dat ook nu gebeurd zijn? Wij kunnen ons vastklampen aan tekenen van Gods aanwezigheid. Die tekenen van hoop zijn er. Maar er zijn ook wel tekenen rond de drempels van de kerk. Is de Heere bezig te vertrekken? Op zijn minst moet die vraag ons bezig houden. God knechten zullen toch moeten vaststellen dat het rond de prediking vaak zo stil blijft. Godsvreze vroeg: "Wanneer heeft een man of vrouw Hem gezien?” Als de Heere onder ons werkt, dan zullen we Hem toch ook ontmoeten? Hoe is dat bij mij en bij u? Het zijn vragen die van het grootste belang zijn. Is dat misschien ook een achterliggende oorzaak, dat daarom ook jongeren de kerk verlaten? Een jongere klaagde daar pas over in het RD: ik kan met niemand praten over het leven, over Christus. We hebben het alleen maar over regels en dominees. Zo ongeveer. Dat zijn toch vege tekenen!
Nu alweer vele jaren geleden noemde Prof. Graafland dit: Godsverduistering. Hij heeft dat toen ongetwijfeld al waargenomen. Deze term is te veel weggezakt en niemand hoor je erover. Maar een zonsverduistering trekt breed aandacht. Het wordt dan donker. De duisternis van Golgotha is daarvan een smartelijk teken geweest.
Christus heeft aangrijpende woorden gesproken toen Hij Jeruzalem verliet. "Gij hebt niet gewild”. Toen heeft het oordeel zich opnieuw over de tempel voltrokken, zonder dat de mensen dat echt merkten. Het meest benauwende kan zijn dat we deze opmerkingen wel maken, maar dat we de beleving daarvan missen.
We zullen toch op zijn minst eens de wacht moeten houden bij de dorpels van de kerk. Wat komt erin, en wie gaan eruit? Of ook: Wie gaat eruit? In Ezechiëls dagen was er een aarzeling bij de Heere. Alsof de Heere dacht: Zal ik dit wel doen?
Deze kerkverlating zou natuurlijk de meest ernstige vorm daarvan zijn. En deze wordt veroorzaakt door nog een ander soort kerkverlating, namelijk dat de kerk God verlaten heeft. Gideon klaagde daar ook over in zijn dagen.
Mensen kunnen de kerk verlaten, God kan Zijn kerk verlaten, maar de kerk kan ook God verlaten (hebben). Dat is nog weer een andere betekenis van dit woord. Ook daarover moeten wij nadenken.
Het woord "verlaten” wordt in Gods Woord meestal van dit type kerkverlating gebruikt. Meestal is het een klacht in de mond van de Heere, zoals deze: "Gij hebt Mij verlaten, spreekt de HEERE; gij zijt achterwaarts gegaan” (Jer. 15:6); meer van dergelijke uitspraken vinden we bij de profeten. Ten tijde van Samuel voelde het volk dat zelf ook aan: "Wij hebben gezondigd, dewijl wij den HEERE verlaten, en de Baäls en Astharoths gediend hebben; en nu, ruk ons uit de hand onzer vijanden, en wij zullen U dienen” (1 Sam. 12:10).
De reeds genoemde Godsvreze heeft de oorzaak zo onder woorden gebracht: "Ik mag wel treurig gestemd zijn, want Immanuël is van Mensziel weggegaan. Ik zeg wederom, Hij is weggegaan, en gij, mijnheer, zijt de man, die Hem weggedreven hebt. Ja Hij is heengegaan, zonder dat Hij ook de edelen van Mensziel van zijn weggaan heeft gesproken, en zo dat geen teken is van Zijnen toorn dan ben ik niet bekend met de manieren der godzaligheid”. Deze woorden werden gericht aan het adres van die ander met de naam: Vleselijke gerustheid.
Deze woorden moeten we ons aantrekken. Het zijn woorden van de hoogste ernst. In ieder geval komen we de heer Vleselijke Gerustheid redelijk vaak tegen. Gelukkig zijn er ook nog als Godsvreze, die deze klachten uit. En wie zijn wij daarbij? Waar staat u? De onontkoombare vraag is: Wanneer hebt u Immanuel voor het laatst gezien? Er zijn er gelukkig die daarvan spreken mogen. Maar in de veelheid der onderdanen bestaat des Konings heerlijkheid.
De smart der Godsverlating is in volle zwaarte gevoeld door Hem, Die uitgeroepen heeft: "Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” Die duisternis werd genadig verbroken, toen de zon weer doorbrak. Daarom is er altijd nog weer hoop voor de Kerk.

2018   
 
Kortsluiting
 
Het moest er wel van komen. Een samenwerkingsgemeente (Arnhem in dit geval) heeft de besluiten van de NGK voorrang gegeven boven die van onze GS inzake de vrouw in het ambt en de classis verleende haar goedkeuring. Dit besluit heeft inmiddels veel onrust veroorzaakt.
Wat gebeurt er als iemand met het ene been op een schip staat en met het andere op een naastgelegen schip, terwijl beide schepen zich van elkaar verwijderen? Of wat zijn de gevolgen van kortsluiting?
Als een dergelijke situatie mij zou overkomen, zou ik een been bijstellen, zodat ik met twee benen op hetzelfde vaartuig zou gaan staan. Arnhem heeft zich geconformeerd aan de besluiten van de NGK, laat men daar dan ook de consequenties van het besluit nemen door aansluiting te zoeken bij de NGK. Men geeft immers met deze stap aan dat het klimaat binnen onze kerken te benauwd wordt. Met duidelijke keuzes voorkomen we veel moeiten. Ik bedoel hiermee niet te zeggen dat we elkaar te snel moeten loslaten. De andere mogelijkheid is dat Arnhem weer geheel meevaart op het schip van de CGK. Dat is natuurlijk een veel betere optie. Daar hopen wij op, maar de keus die in Arnhem is gemaakt, doet het ergste vrezen. Uiteindelijk zal deze situatie de samenwerkingsgemeenten voor een steeds moeilijker dilemma plaatsen. Het lijkt onontkoombaar dat er een keus gemaakt moet worden. We komen nu op een punt, waarop we als kerken moeten vaststellen dat er een verkeerd beleid gevoerd is. Landelijk was er een duidelijke terughoudendheid, maar plaatselijk werden gefuseerde gemeenten noodgedwongen erkend. Toen de GS plaatselijke samenwerking liet voortbestaan, was het duidelijk dat dit op landelijk niveau zou gaan wringen. Het lijkt me duidelijk dat er, gezien de ontwikkelingen binnen de GKV en de NGK, nu een moment komt dat de GS de samensprekingen moet stoppen. Dat werd nu recent weer gedaan door de kerken in Canada, wat eerder al werd besloten door de zusterkerken in Amerika en Australië. Het is beter dat de Synode de gemeenten voor de keus stelt als omgekeerd. Ik maak deze opmerkingen met veel begrip voor de verlegenheid waarmee de GS te worstelen had.
We moeten verder concluderen dat niet alleen de samenwerkingsgemeenten voor een keus staan; er zijn namelijk ook veel meer andere gemeenten en kerkenraden die verbondenheid voelen met de GKV, terwijl zij absoluut geen heil zien in het besluit van Apeldoorn. Deze bredere groep zal ook gaan nadenken over de haalbaarheid van hun voorkeuren. De situatie is ingewikkeld geworden. Wie zal deze knopen ontwarren?
Er zullen bezwaren worden geuit langs de kerkelijke weg. Dat is ook de juiste route. Deze bezwaren werden helder geformuleerd door Ds. Buijs. We zijn dankbaar dat hij dit uit de doeken heeft gedaan. We roepen kerkenraden op deze bezwaren over te nemen en in te dienen. Dat moet dan in ieder geval gebeuren aan het adres van de kerkenraad van Arnhem en de classis Apeldoorn. Prof. Selderhuis heeft de kerkrechtelijke zijde ook reeds belicht.
Hier doen immers twee bezwaren ter zake. Eerst de overweging dat Gods Woord het ambt voor de vrouw afwijst. Dat hebben onze kerken ook uitgesproken op de GS van 1998. Maar daarnaast een kerkrechtelijk bezwaar: de classis Apeldoorn vaart hiermee een andere koers dan een bredere en meerdere vergadering, namelijk de GS. Eerder werd in de classis Leeuwarden feitelijk al eenzelfde kerkordelijke fout gemaakt inzake een andere kwestie.
Op deze manier wordt de Kerkorde geweld aangedaan. Het wreekt zich dat binnen de NGK minder gedacht wordt in termen van kerkelijke regels. Tegelijk komt hier het topje van een ijsberg openbaar. Immers, plaatselijke gemeenten varen al langer een koers, die zich niet verenigt met het landelijk kerkverband. De uiterste consequentie van independentisme?
We gaan ieder steeds meer een eigen koers varen. Onze kerken worden een eilandenrijk. Een verzameling zandkorrels.
Dat moet ons allen tot droefheid stemmen. In feite lijkt het er steeds meer op dat de weg van de Afscheiding een onbegaanbare is geworden. Maar rondkijkend op het erf van de gehele kerkelijke kaart van ons land zouden we moeten erkennen dat die kerk in zijn geheel de koers kwijt is.
Een ontwikkeling als in Arnhem en Apeldoorn toont verder aan waar we terecht komen als we beginnen (kleine) stapjes te zetten op de weg van aanpassingen. Een dijkdoorbraak heeft aan een kleine opening genoeg om een verwoestende werking te hebben (Spr. 17:14). Natuurlijk geldt dit niet van elke verandering, die wordt ingevoerd. Maar er is wel sprake van een ketting, die de kerken bindt, waarbij elk besluit en elke schakel past in een groter geheel.
We willen ons meeleven uitspreken met de kerkelijke vergaderingen. Het is hoopvol, dat we tot nu toe veel hebben gezien van de GS, dat ons dankbaar stemt. Er is toch gelukkig een zekere concentratie op het Schriftuurlijke standpunt, al moet dit telkens weer gehandhaafd worden. Zouden we niet met elkaar, juist door een gebeuren als dit, elkaar des te meer moeten vasthouden?
Het zou een zegen zijn als we dat zouden mogen zien. Een baken in zee is een signaal om goed op te letten. We mogen geloven dat er toch nog zoveel band binnen onze kerken is, dat we des te meer de gelederen sluiten. Vanuit onze stichting willen we graag een steentje daartoe bijdragen. We hebben elkaar daartoe hard nodig.
Laat het feit van de Afscheiding vragen oproepen, het beginsel daarvan staat toch recht overeind.
Zo past ons enerzijds verootmoediging, omdat de schepen afdrijven. Anderzijds willen we samen in de bressen staan, om de breuken toe te muren. We hopen en vertrouwen dat de bredere vergaderingen ook in de toekomst kracht en wijsheid ontvangen om de vrede voor Jeruzalem te zoeken.
           
2018   
 
Kerkplanting
 
Volkskrant-columnist René Cuperus windt zich in de krant op over de kerksluitingen in Nederland. "Het gaat hier om duizenden kerkgebouwen, kloosters en kapellen." Er zal de komende jaren letterlijk sprake zijn van ‘ontkerkelijking’. "Van de sloop van het christendom. Kerkgebouwen zullen massaal tegen de grond gaan of worden verbouwd tot nieuwe bestemmingen."
"De kerkelijke sloopkogel zal vertrouwd raken in het straatbeeld." Experts verwachten dat de komende jaren meer dan 4200 kerkgebouwen de deuren zullen sluiten. Met name Rooms-Katholieke kerken.
"Doet dat nog iets met ons, post-christenen die we zijn geworden? Laten we er nog een traan om wanneer een kerk wordt gesloopt of tot hotel wordt verbouwd?" "Integendeel. Het meest recente bericht dat ik over de grootscheepse sluiting van kerkgebouwen aantrof, stond in De Financiële Telegraaf. Dat ging over de ‘lucratieve markt voor religieus vastgoed’. Hoe schrijnend wil je het hebben? Projectontwikkelaars staan in de rij om kerken om te bouwen tot boekhandel, cultureel centrum, hotel of appartementencomplex". Aldus Cuperus.
Je kunt het ook anders bekijken. In een bericht over een kerkverkoop in Barendrecht blijft het optimisme overheersen. De Triomfaterkerk wordt verkocht aan de GKV. In ieder geval mooi dat de kerk een herbestemming krijgt. Feit lijkt wel dat deze kerk dicht gaat wegens gebrek aan kerkgangers. Maar de predikant ziet het zo: "Daarom blazen we onze paaskaars niet uit maar geven we die brandend aan hen over”.
De betreffende predikant heeft het er natuurlijk ook moeilijk mee dat de kerk sluit. Ik krijg zelf altijd weer een teleurstellend gevoel als elke donderdag weer kerken worden gemeld die sluiten. Hij zal dat gevoel ook hebben. Ik probeer me zijn situatie in te denken. Lange tijd getracht om de gemeente op de been te houden, maar er helpt niets aan.
Ook onder ons gebeurt het. We zouden kunnen denken dat kerken dichtgaan omdat de prediking terugloopt. Dat is de belangrijkste oorzaak. Maar er is meer aan de hand.
De gemeente Schiedam gaat rond de jaarwisseling sluiten. Zoals meer kerken reeds voorgingen. Het stemt de gemeente en ons allen tot droefheid. De kerkgangers aldaar waren en zijn hoorders, die met honger het Woord hoorden. Het Woord werd gehoord in alle toegenegenheid, hoewel natuurlijk ook daar wel rimpelingen zullen geweest zijn. U moet daarbij bedenken dat in een zo groot woongebied als Schiedam geen "markt” meer is voor het Woord. Die tijd beleven wij. Het is allemaal weg. Cuperus verwoordde dat treffend. Misschien realistischer dan de meeste kerkelijken.
In dezelfde krant ging het ook over kerkplanters. U zou kunnen menen dat daar de nieuwe hoop ligt. Stoffels, over wie het artikel gaat, haalt een woord aan van een kerkplanter: ”Gert-Jan Roest ontdekte bijvoorbeeld dat het brengen van de verzoeningsleer op de klassieke manier geen weerklank meer vindt. Een term als ”het verzoenende bloed van Jezus” schrikt af. Mensen vinden het vreemd, dat praten over bloed, en begrijpen het ook niet.” Hij stelt voor een andere insteek te kiezen, bijvoorbeeld afgoderij. Daar kunnen we mensen op aanspreken.
Er ligt zeker een waarheidselement in zijn woorden. Ik hoorde van iemand die een onkerkelijke wilde uitleggen wat ons in de kerk dreef. Het liep echter volkomen vast op het idee dat we zondaars zijn. Daar gelooft de moderne mens nu niets meer van. Het stuit af!
Dat bevestigt de woorden van Roest. Maar dat zou dan betekenen dat we over het zoenbloed en over de schuld niet meer kunnen spreken. Hoe deed Paulus dat in Athene?
Het moeilijke echter in zijn woorden ligt daarin, dat op die manier de markt bepaalt wat de boodschap is. Deze gedachte wordt ook weersproken door het feit dat de kruistheologie toch ook nog volle kerken trekt en mensen aanspreekt. Is het kruis werkelijk niet uit te leggen? Zeker, ook in Paulus dagen was het kruis dwaasheid. Niet de moderne mens, maar dè mens wil geen kruis.

Is het probleem niet hierin gelegen dat men de wéreld overmatig op het oog heeft?
Dat is de oude gedachte van het apostolaatsdenken. We vergissen ons als we denken dat de kerk er voor de wereld is. Er kan een element van verwereldlijking meespreken als we zo eenzijdig bewogen zijn met de wereld. Het is toch vreemd: de wereld gaat eigenlijk bepalen wat waar is! En is dé waarheid niet dat de mensen zich van de waarheid zullen afwenden? De hele idee van kerkplanting vraagt om doordenking! De Kerk ìs geplant! Dat heeft God al eeuwen terug gedaan. Is het niet te dwaas voor woorden: we willen kerken planten, en we rukken de bestaande planten uit. Want wij met elkaar zijn het toch die de kerk in verval brengen? Wij moeten toch blijven prediken Christus de Gekruisigde? Het maakbaarheidsdenken speelt ons danig parten. Ik besef dat ook wij, dominees, moeten waken tegen het denken vanuit de behoeften en de begeerten van mensen. Ook wij lezen persoonlijk de Bijbel en we zeven dan graag uit wat we fijn vinden.  
Maar er staat toch dat Paulus heeft geplant; er wordt toch gezaaid? Zeker, maar er staat toch nadrukkelijk bij: God moet de wasdom geven. En zaaien spreekt over het zaad van het Woord. Deze noties kunnen vergeten worden. Gemodificeerd zaad is gevaarlijk. Kerkplanting is goed als we de goede planten gebruiken, het goede zaad hebben.
Doen we er wel echt alles aan om de kerk, het Woord te consolideren? We offeren wat we hebben op aan wat we willen hebben. Dat gebeurt lang niet altijd en door ieder, maar moeten we ons allen niet meer richten op wat we nog hebben? Kerkplanting? Of we bedoelen er gewoon mee: een kerk als een zoutend zout. Ik lees wel van bestaande ranken, die vrucht moeten en mogen dragen. Daar gaat iets van uit. Maar als een paaskaars het Licht der wereld moet gaan vervangen……?


2019

Blijvend Gereformeerd (3)?

Dreigt de Gereformeerde leer door Evangelische invloeden haar kracht te verliezen? Dr. De Heer spreekt over kritische opiniemakers binnen de Reformatorische kerken, die invloeden vanuit de EB afweren, met eventuele inkadering van leerzame Evangelische accenten. Anderen staan positiever tegenover de Evangelische richting. Zij denken i n het beeld van de rivier, die zich verbreedt, maar wel de eigen stroomrichting voortzet. Waar moeten wij staan?

Waar staat de schrijver? Ik neem waar dat zijn houding minder polemisch is geworden, maar dat hij desondanks zich wil rekenen tot de eerstgenoemde opstelling. Rome bleef Rome, ondanks de Reformatie. De Reformatie bleef Gereformeerd, ondanks de Dopersen. Zowel Rome als "Dordt” lijken nu meer geneigd tot aanpassing. Zelf pleit ik toch voor een blijvend Gereformeerd beginsel, ondanks de Evangelischen.
Ik werd daarin bevestigd door wat de Heer schrijft over de verschillen die er zijn tussen beide stromingen. Hij schrijft daarover vanaf blz. 465. We kunnen allen veel hebben aan het inzichtelijk maken van de verschillen, zoals hij dat doet.
Hij spreekt eerst over de Godsleer. God dreigt naar de achtergrond te geraken ten gunste van de mens en zijn ervaring. U kunt hier ook bijvoegen dat het recht Gods wijken moet voor een softere voorstelling van God (God is dan de God "Die altijd voor je klaar staat, altijd bij je is en je draagt”). H. van der Belt merkte dit zo op.
Ook het mensbeeld zelf is in de EB een andere dan die onder ons. Men leeft bij
een positievere voorstelling van de mens. De doodstaat van de mens wordt onder de Evangelischen feitelijk niet erkend. De mens is een parel in Gods hand en Hij is blij met ons; deze mens is ook in staat voor God te kiezen. Dat zijn toch wel markante en ernstige verschillen. Het is natuurlijk wel de vraag of onder ons zuiver gedacht wordt hierover. Reformatorischen moeten wel verstaan dat deze doodstaat de roeping van de mens niet uitsluit. Verstaan we voldoende de samenhang tussen roeping en verkiezing? Op al deze punten hebben de Evangelischen ons wel een spiegel voor gehouden.
Het Arminianisme klinkt ook door in de Christologie. Gaf Jezus Zijn bloed voor iedereen, hoofd voor hoofd, of geldt dit alleen de uitverkorenen? Het is onder Evangelischen gemeengoed te zeggen dat Christus voor alle mensen gestorven is en dat wij de keus nu verder moeten doen om het heil compleet te maken. U begrijpt dat dit geen bijkomstigheid genoemd kan worden; het is vitaal voor de benadering van de mens in de prediking.
Ook in de leer van de toepassing (Soteriologie) krijgt dit verdiepte accenten. Hoe staat het dus met de kennis der ellende? Overtuigt de Heilige Geest allereerst van de kwaal der zonde, of kunnen we deze elementen ook links laten liggen om zonder meer direct tot Jezus te gaan? Nu is dat laatste de aangewezen weg, maar hoe gaan we dan tot Jezus? Als een bezittend mens, die minder zicht heeft op de diagnose van de kwaal, of als een hulpbehoevend en verdorven mensenkind, die voor God niet kan bestaan? Gaan we gezond naar het spreekuur of hebben we klachten? Als ik dit zo noem, besef ik dat deze gewijzigde voorstelling ook vanaf Gereformeerde kansels steeds meer klinkt. Het is echter onmiskenbaar dat De Schrift wijst op de wet als de kenbron der ellende. Dus mag een zondaar komen tot Jezus zoals hij is, maar het is dan wel de vraag of hij enigszins weet hoe hij is. Is hij nu de Farizeeër of de tollenaar?
Verder wordt aangegeven dat de heiliging bij de Evangelischen meer accenten krijgt dan de rechtvaardiging. Dit lag bij Luther geheel anders. Een vraag van onderzoek: Kan men zeggen dat onder ons de heiliging veronachtzaamd is? Ja, als we ons leven lang blijven steken in de vragen rond de toe-eigening; nee, als we denken aan Puriteinen en Nadere Reformatoren, die oog hadden voor het praktisch dienen van de Heere. Wel kunnen we hier spreken van een correctie die ons zeer gelegen kan zijn.
Ook de leer van de kerk geeft breuklijntjes aan. Is heel de gemeente wedergeboren of kunnen we beter spreken van de verbondsgemeente? Hier lopen bij de Evangelischen lijnen die doen denken aan het Methodisme en de Labadie.
Met deze dogmatische doorlichting bewijst de schrijver ons goede diensten. Ik werd zelf ook weer opnieuw bevestigd in de kracht van de Reformatorische theologie.
Ik wijs nog op een opvallende zaak. De Heer spreekt van "opiniemakers”. Dat is een aanduiding voor heel de kerkelijke Pers? Hij geeft hiermee terecht aan dat opiniërende artikelen, waar dan ook, van grote invloed zijn. We kennen maar één bron, namelijk de Schrift, maar deze commentatoren zijn mede ook van grote betekenis. We moeten hun inbreng waarderen en tegelijk ook relativeren. Zelf moeten zij zich verantwoordelijk weten voor de vertolking van al deze stromingen. Je zou bang kunnen zijn voor de invloed van kansel en krant. Laten we dat allen beseffen.
IK ben tenslotte de schrijver (ook een opiniemaker?!) dankbaar voor deze indringende uitgave.

Rectificatie

Er zijn misverstanden ontstaan rond mijn eerdere schrijven over de Gewone Catechismus.
Het betreft vooral het noemen van de naam van Prof. Huijgen, die meegewerkt heeft aan deze Catechismus.
Ik heb niet bedoeld om enige blaam te werpen op de naam van deze broeder. Dat heb ik ook nadrukkelijk vermeld.
Met name het gedeelte dat handelde over de kerkelijke weg bij een gravamen en tucht had beter achterwege kunnen blijven. Ik neem dus die woorden terug.
Dat geldt ook van de suggestie dat Prof. van den Brink niet zou mogen voorgaan in gemeenten van de Gereformeerde Bond. Dit wekte de gedachte dat dit ook voor br. Huijgen zou gelden.
Het zal duidelijk zijn dat mijn bezwaren tegen de stelling van br. Huijgen aangaande schepping en evolutie onveranderd zijn. De inhoud van de Gewone Catechismus zal binnenkort nader worden besproken in ons blad.

                                            


CGKV

De Wekker is wel hard afgegaan. Onze kerken zijn door het laatste nummer hardhandig uit de slaap gewekt. Veel gemeenten die positief denken over de vrouw in het ambt, classes die gelukkig alle gemaand hebben tot terughoudendheid.
De komende GS zal hier ongetwijfeld werk aan hebben. Het tweesporenbeleid kan niet voortgezet worden. Het moest er wel van komen. In ons blad is het tweeslachtig beleid meermalen aangetoond. Gelukkig dat Urk (M) hier nu iets aan wil doen. Ik wil met u enkele actuele vragen overdenken:
Het is niet te verwachten dat de komende GS ruimte zal geven voor de vrouw in het ambt. Ik voorzie dat nu ook de samensprekingen met de GKV zullen stoppen.
Het is echter wel denkbaar dat men een compromis zal voorstellen. Dat is altijd weer de grootste verzoeking, zeker voor een GS.
Als ik de afvaardiging overzie, zal de komende GS in de lijn van de vorige synoden besluiten. Dus grote problemen in de samenwerkingsgemeenten. Dat is deels te begrijpen. Onze kerken hebben hen de ruimte gegeven. Verwijtbaar is echter wel, dat men zich zover heeft verwijderd van de kerkelijke lijn en het klimaat in onze kerken.
 Maar is dat zo?
Men verdedigt het moderne standpunt als een aanpassing aan de moderne cultuur. De positie van de vrouw was toen een andere dan nu. We moeten nu de Bijbelse gegevens transponeren naar onze tijd. Dat zal moeten, anders raken we de jeugd kwijt. Zo zal men denken. Zo denkt men ook inzake homoseksualiteit. We zeggen allemaal wel eens: je moet met je tijd meegaan. Dat moet de Bijbel "dus” ook.
In dit spoor doorgedacht, zal dus de samenleving uitmaken wat de Heere mag vragen. Dit standpunt is al heel oud. Gods wil valt samen met de ontwikkeling van de maatschappij. Is er een maatschappelijk draagvlak voor? De consequentie "ad absurdum” is dat Klaver en Pia Dijkstra bijvoorbeeld de Bijbeluitleg bepalen.
Dit is inderdaad absurd. Dat willen deze gemeenten ook niet. Maar zij overzien m.i. deze consequenties niet voldoende.
Er is een ander spoor als men sleutelt aan de teksten zelf. We leggen deze nu anders uit. Bijvoorbeeld: Paulus’ verbod gold voor Corinthe, het had verder geen gezag. Aan dit sleutelen maken we ons allemaal bij tijden schuldig. Denk verder maar aan de lange broek voor dames en de hoed in de kerk.
Ik weet niet in hoeverre voorstanders van de vrouw op de kansel zich conformeren aan een van deze vormen van hermeneutiek. Ook deze tweede weg is onaanvaardbaar. Deze ontwikkelingen nopen ons wel allen secuur en zorgvuldiger met de uitleg van Gods Woord om te gaan. We hebben inmiddels met elkaar wel ontdekt dat de ontwikkelingen rond deze heikele zaken te maken hebben met Schriftkritiek. Gods Woord is niet meer algemeen gezaghebbend. Men laat het niet los, maar er komen andere ideeën aan te pas. Men zal zeggen: de hoofdzaken, waar het op aan komt, houden we vast. Maar wie maakt uit wat de hoofdlijn is? Als u bedenkt dat de verzoening al onder vuur ligt, en de schepping? De grondslagen, de fundamenten worden omvergehaald; de kerk staat op instorten. Tenminste die kerk die modern wil denken.

Onze kerk gaat het niet volhouden! Dat is duidelijk.
Enkele modellen: het eerste is dat we gewoon gaan heenleven naar een kerk, waar ieder een plaats heeft. Terug naar de PKN? Ik hoor dit ook zeggen in kringen van de HHK. Als CGK moeten we eerlijk erkennen dat de Afscheiding geen garantie heeft gegeven, al is er wel veel zegen van uitgegaan. De CGK is een PKN in het klein. Aanzienlijke groepen binnen onze kerken zullen zo denken. Of: we kunnen toch gewoon bij elkaar blijven, maar gun ons de ruimte.
Ik zie wel iets anders voor me, als een alternatief. Twee kerken, de een meer vrijzinnig aangepast, de ander met het kenmerk der schriftgetrouwheid. Uiteindelijk zal er maar een kerk overblijven in dit spoor, namelijk een kerk waar de fundamenten intact blijven, voorzover dat mogelijk is.
Dat ziet u niet gebeuren? Maar bedenk twee dingen: er komt in onze kerken of een afscheiding in de richting van de GKV/NGK, of een uittocht ter rechterzijde. Een van beiden zal het worden. Ik zou zelf nooit weten hoe dit alles ooit zou kunnen gebeuren. Ik denk slechts in menselijke kaders.
Gods gedachten zijn hoger dan onze gedachten. De Heere kan wonderen doen. Hij kan bekering geven, links en rechts. Het kan ook zeker Gods wil zijn dat afvalt wat moet vallen. Door allerlei ontwikkelingen in kerk en staat kan het zo gaan dat de echte kerk overblijft. Dat kan ook door een afbraak van binnenuit. Immers, al de aanpassingen zijn tekenen van afnemende krachten, die tenslotte de kerk als een ballon doen leeglopen.
Het is voor ieder van ons de tijd om opnieuw overtuigd te worden van de kracht en de waarheid van Gods Woord. Het is het profetische Woord dat zeer vast is. De Heere heeft met grote stelligheid gezegd: Uw Woord is de waarheid. Zijn we daar als kerken nog van overtuigd? Handelen we echt naar die waarheid? Dat gebeurt als we terugkeren tot de weg van Zijn getuigenissen. Die terugkeer hebben wij allen nodig. Maar waarom gebeurt het dan niet? Dat is de prangende vraag voor ons allen. Och, dat Gij de hemelen scheurde!


De impasse

Schrijven over de kerkelijke situatie vermijd ik momenteel zoveel mogelijk. Het lijkt me echter nu zover gekomen te zijn, dat er niet gezwegen kan worden. Ik doel op de berichten over gemeenten die de vrouw officieel hebben bevestigd in het ambt.

Omdat ik weet dat er in onze kring gemeenten en leden zijn, die het gevoel hebben hierdoor voor een kerkelijke kloof aangekomen te zijn. Dat klinkt ernstig, maar het is niet anders. Ik heb al eerder inhoudelijk over deze materie gesproken, het gaat mij nu om de consequenties. Er gebeurt zoveel, het buitelt over elkaar heen en wij denken met elkaar dit niet meer aan te kunnen.
Er is van verschillende kanten gesteld dat lastbrieven zouden geweigerd moeten worden van gemeenten die over de grens zijn gegaan. Terzijde opgemerkt: over de grens naar de GKV? Dus: over de grens! Maar die lastbrieven liggen op de tafels van de classes en niemand haalt ze er af, eenvoudig omdat er vrijwel geen classis is, die dit met meerderheid doen kan. Dus gaat het proces door: er zullen meer gemeenten zover komen, als er al niet zijn die incidenteel zulke stappen zetten.
Wat dan? Kan de Generale Synode dit doen? Dat zou een weg kunnen worden.
Onder ons neem ik verder waar, ook vooral bij mijzelf, dat we hierom de kerk niet zullen verlaten. Nee, maar dan hebben we wel een ernstig probleem. Want dat gaat betekenen dat er een verholen acceptatie volgt. Ik besef dat er leden en gemeenten zijn, die hier niet meer mee verder kunnen gaan. Ik hoor dat tenminste ook om me heen zeggen. Ik ervaar dit ook als persoonlijke aanvechtingen.
Onze kerken hebben vele jarenlang een rustige middenkoers gevaren. Meestal konden we daarmee wel vrede hebben, zij het onder protest tegen de poldermentaliteit. Ik begreep nooit precies wat men daarmee in de politiek bedoelde, maar de kerk heeft het mij nu wel bijgebracht. De middenkoers lijkt me af te zwakken. Er zijn signalen, die erop wijzen dat postmoderne symptomen versneld opkomen. Ik had dat persoonlijk zo snel niet ingeschat. Ik word ingehaald door de feiten.
Wat nu?
Ten eerste zullen we met elkaar schuld moeten belijden over de kerkelijke koers die we gevaren hebben. Progressieve gemeenten hebben volkomen gelijk als zij nu de rekening presenteren van een tweeslachtige besluitvorming, waaraan ook meerderen van ons hebben meegewerkt. Landelijk geen eenheidsstreven, plaatselijk groen licht. Hierover moeten we concreet schuldbesef zoeken en uitspreken. Wij hebben daartegen menigmaal gewaarschuwd, maar de woestijnen hebben deze stem laten roepen. Hier ligt werk voor de GS. De Heere Zelf zet dit gebedspunt op de agenda. Begrijp mij wel: ook wij en ik, wij allen moeten die kerkelijke schuld werkelijk als schuld gevoelen. Echt lezers, daar is het wachten op. Beseft u dat ook? Zou de Heere daar ook niet op wachten? Is dat niet het hete hangijzer? Vastlopen, echt vastlopen en in de onmogelijkheid de Heere nodig hebben. Niet weer doorgaan, maar eerlijk zeggen dat we aan het einde zijn. Ook geestelijk en daarna kerkelijk! Bij onszelf beginnen.
Daarna, in tweede instantie, nog enkele praktische adviezen. Ik zei al dat we er nimmer over denken de kerken te verlaten. Ik besef echter nu meer dan voorheen dat het wel klemmen gaat. Er ontstaat toch een beeld over onze kerken, dat we niet willen. Als wij het niet doen, anderen zullen en kunnen in gewetensnood komen. We hopen allen dat zij, die de ruimte binnen onze kerken te beklemmend vinden, de consequentie trekken en de kerk verlaten. Men kan hierover ach en wee roepen en het kwalijk achten dat ik dit zo schrijf, maar ik schrijf dit, staande voor de keus: zij of wij. Omdat ik de kerk liefheb, blijf ik er graag in, maar samen en alles tegelijk lijkt en is onmogelijk, op termijn.
Ik wil echter wel graag allen ook vasthouden, die met ons het beginsel van onze kerken liefhebben. Het zou wel begrijpelijk zijn, maar niet dienstig, als u als lezer of u als ambtsdrager erover zou denken onze kerken te verlaten. De geschiedenis heeft ons geleerd dat zulke stappen soms genomen worden.
Hopelijk doet u dat niet. Wij hebben in onze kerken elkaar hard nodig. Wij willen ook samen met u en jullie ons bezinnen op de toekomst, als dat echt nodig is en ook als er aan ons meedenken hierover behoefte is. Moeten we het zoeken in een bond, een samenwerkingsverband binnen onze kerken, moeten we de kerkelijke weg voortzetten en het daarvan verwachten, moeten we independentistich gaan denken, als de situatie geen andere weg wijst?
We streven echt naar het grootse doel om onze kerken te kunnen voortzetten in de breedst mogelijke zin. We zullen, ook als groepering, niet eenkennig willen zijn, maar begrip willen tonen voor anderen, die weer binnen onze belijdenis op details afwijken. Zelfs zullen we begrip hebben voor hen, die de moderniteit omhelzen, maar dat begrip is beperkt. Dat begrip brengt mij er niet toe de eenheid te zoeken ten koste van de waarheid.
Trouwens, het wordt hoog tijd dat we de waarheid weer eens helder gaan zoeken en deze duidelijker verstaan. Er kan veel te veel door de beugel. Ook op theologisch terrein. Dat wordt door mensen uit andere verbanden ook geconstateerd. De waarheid is een goede leidsman. De waarheid zal u vrijmaken. Ik beleef ook dat ik zelf die waarheid wil bijschaven, dus dat begrijp ik wel. Maar ik moet blijven weten dat zoiets niet kan. Hebben we met elkaar vertrouwen in de waarheid, die de eenheid niet schaden zal?
Daarbuiten zijn er ook nog andere zaken, die droefheid geven. Ik denk aan onze jeugd en de belangen daarvan. Ook in die sector lopen dingen vast. Laat er gebed voor zijn. Laat jeugdzorg weer echt een zaak worden van de eigen kerkenraad en de eigen ambtsdragers.
Bent u eraan toe om naast Jeremia op de puinhopen de enige hoop te vinden?

                                            

Professor W. Kremer

Er gaat een bundel verschijnen die het leven en het werk van Professor Kremer wil belichten. Dat is een goed voornemen. Wij kunnen in deze tijden veel leren van deze evenwichtige voorganger uit onze kerken, die begiftigd was met veel inzicht en wijsheid.

Ik keek hierbij even naar mijn aantekeningen in een oud bestand dat bijna niet meer te repareren was. Ik gebruikte het destijds voor classicale examens. Zodoende kwam de persoon Kremer, met daarbij zijn colleges, mij voor de aandacht te staan.
Kremer was nog een hoogleraar van de oude garde. Ik bedoel daarmee: hij was niet gepromoveerd. Zoals dat ook het geval was met de professoren van der Schuit, van der Meiden en Wisse. Het wetenschappelijk niveau was ook niet de eerste prioriteit. De TUA was toen nog lager bij de grond, het was een (theologische) school. Dat gold toen ook van de studenten die de kerk in kwamen. Ze waren in ieder geval geen doctorandus, zoals dat nu wel het geval is. Er konden toen ook broeders aangenomen worden, die geen enkele vooropleiding hadden.
Er bestond waardering voor de gedachte dat een predikant bestudeerd moest zijn. Terecht. Tegelijk leefde er in de kerken ook wel bezwaren tegen opdoemende gevaren van de "wetenschap”. Dat is nu anders. En we kunnen daar vrede mee hebben. Maar het blijft gaan om geroepen Galliërs, die de taal van de Heilige Geest spreken. En dan zien we daarna ook een Paulus opkomen, die onderwezen was aan de voeten van Gamaliël.

Professor Kremer gaf o.m. het vak Homiletiek (Predikkunde). Als u zich in hoofdlijnen wil verdiepen in de preek als algemeen gegeven, kunt u uitnemend terecht bij Kremer. Hij gaf veel in begrijpelijke taal. Onder het kerkgaande publiek heb ik altijd belangstelling aangetroffen voor vragen die te maken hebben met de preek. Hoe ontstaat die? Kremer noemde dat: de keuken. Wat gaat er vooraf aan de preek, zoals die op de kansel gebracht wordt?
Ik beperk mij ditmaal tot een onderdeel, wat ook nu wel heel actueel is. Het gaat om het verband tussen de preek en de tijd, waarin we leven. Denk maar aan mijn vorige artikel over de prediking van het kruis.
Sprekend over de tijd, stelde Kremer dat de preek bij de tijd moet zijn. De preek moet in de tijd staan, maar tegelijk ook boven de tijd staan. Soortgelijke woordcombinaties gebruikte hij ook in andere verbanden. In enkele woorden wordt hier duidelijk wat de bedoeling is. Er zijn kerkverbanden waar in leespreken oude schrijvers worden gelezen. Daarin ligt een schat van geestelijke wijsheid, die tegenwoordig misschien meer gemist wordt. Vooral voor Gods volk betekenen zulke preken een verrijking. Maar deze preken missen natuurlijk de schakel met onze tijd. En dat is voor de kerkganger erg belangrijk. Worden jonge mensen aangesproken, herkennen zij zich in het mensbeeld? We zijn met elkaar ervan overtuigd dat dit nodig is. Er spelen in de samenleving zaken die niet onvermeld mogen blijven.
Maar het is ook waar dat de prediking bóven de tijd moet staan. Dat betekent dat de correctie plaats vindt vanuit het Woord naar de tijd en niet omgekeerd. Het Woord van God stelt de regels vast. Iedere prediker zal erkennen dat dit een zoektocht is. Maar daaraan moeten we wel vasthouden. Het kan niet zo zijn dat het Evangelie zich niet laat vertolken in onze taal en onze tijd. Veel moderne preken zijn slordig en niet echt exegetisch goed onderbouwd. Het worden thematische preken over een bepaald onderwerp. Dat kan geen goed teken zijn.
Moet de preek de moderne mens in zijn vragen benaderen en beantwoorden?
Kremer: God stelt de agenda vast; dat leidt tot zaken die bij de mens niet leven. Een mooie en treffende uitspraak! Daar moeten we maar goed over nadenken. Het is een gevaar dat we zelf die agenda willen vaststellen. Dat geldt ook al van onze gewone dagelijkse agenda. We zijn allemaal zo druk, we moeten overal bij zijn en we willen alles bijhouden. Dat geeft veel stress. Maar stelt de Heere vast wat er gedaan moet worden? Denk aan de consequenties hiervan. Maar ook de agenda van de preek. Dan gaat het over zaken die bij de mens niet leven. We vinden dat idee allemaal moeilijk en misschien bijna onverteerbaar. Het geeft aan dat er een kloof ligt tussen de kansel en de kerkbank. Denk eens aan onderwerpen zoals: zonde, verlorenheid, onmacht en onwil, genade en verzoening, Adam en Christus. Hier liggen onze voorkeuren niet. Besef dat als u naar de kerk gaat. En ook als het gaat over dagelijkse zaken, geldt hetzelfde. Wat zegt Gods agenda over zaken als: arbeid, gezinsvorming, opvoeding, media enz? Er moeten, het kan niet anders, wel zaken komen die we niet makkelijk verwerken.
En dan: Welke taal spreekt de prediker?
Huis-, tuin- en keukentaal? Vereenvoudiging van de taal is terecht volgens Kremer. Geen dogmatische hoogstandjes, geen verheven taal die alleen door ingewijden kan worden verstaan. Iedere predikant mag het als een opgave zien om in rouw- en trouwdiensten het Woord zo te vertolken, dat de vreemdeling het kan begrijpen. In gewone diensten gelden dan weer de huisregels van de kerk. Kremer hield de regel aan: de Kerk spreekt haar eigen taal. Spreekt over zaken, die niet op de markt van het leven liggen.
Ook hier merken we weer dat hij denkt vanuit God naar de mens; niet omgekeerd. Het zijn allemaal zaken die in onze tijd heel erg veel aandacht trekken. Beseffen we echter dat we hier staan bij de bronnen en de wortels van onze kerkelijke prediking. Kremer was een Noorderling, niet iemand die speciaal vanuit de bevinding dacht.
Misschien vormen deze regels een aansporing om uit te zien naar wat er in de te verschijnen bundel komen gaat.

                                            

Steunbetuiging

Het bestuur van Bewaar het Pand wil gaarne een reactie geven op de lezing van Prof. Selderhuis.
We doen dit omdat het e.k. nummer van ons blad pas over twee weken verschijnt en dus ons geluid vrijlaat gehoord wordt.
Onze professor heeft gesproken over een crisis die zich in onze kerken voltrekt. Ons bestuur steunt van harte zijn visie op de situatie van onze kerken.
Wij verkeren als kerken inderdaad in een ernstige impasse. Jarenlang werden plaatselijke gemeenten gefaciliteerd om verregaande samenwerking te zoeken met de GKV en de NGK. En dat terwijl de GKV zich steeds verder verwijderden van Schrift en Belijdenis. Het kon niet uitblijven dat ontwikkelingen binnen de Vrijgemaakte kerken zouden doorwerken in de zgn. samenwerkingsgemeenten. Dit voltrekt zich momenteel op grote schaal en met verregaande consequenties.
Er is ooit in ons blad geschreven over een man, die met zijn benen op twee verschillende schepen staat, terwijl het ene schip langzaam wegdrijft. Dat moet verkeerd gaan.
Prof. Selderhuis heeft duidelijk en moedig uitgesproken dat wij als kerken ons moeten houden aan de gemaakte afspraken. Wie dat niet doet, stelt zich buiten het kerkverband.
Wij zijn, ondanks de teleurstellende ontwikkelingen, dankbaar dat er overeenstemming is met de woorden van de inleider. Op die manier hopen we samen te kunnen optrekken, met vele anderen, om de rechte weg te gaan.
We hopen en bidden dat de verschillende kerkelijke vergaderingen, die dezer dagen gehouden worden, mogen handelen in het belang van onze kerken en bovenal tot de eer des Heeren.
Zo mogen we uitzien naar de komende Generale Synode. Moge de Heere wijsheid geven aan hen die daar verantwoordelijkheden dragen.



Ulrum

Een bekende plaats? In ieder geval een imposant deel van onze geschiedenis. We zijn misschien vergeten wat daar gebeurd is rond 14 oktober 1834? Onlangs las ik een boek over de Afscheiding en dat bracht me weer enigszins bij kennis.

Er was nog iets. Br. Sok, ouderling in het tegenwoordige Ulrum, schreef een oriënterend artikel over zijn gemeente. Moedig geformuleerd nam hij afstand van veel dat er in onze kerken gebeurt. Ik was er dankbaar voor, ook al is Ulrum een noordelijke gemeente.
Er zijn daar in het verleden in de smalle straatjes van het Groningse dorp aangrijpende dingen gebeurd. In het heetst van de strijd kreeg de familie de Cock dertig soldaten ingekwartierd in hun woning. Er werden hoge eisen gesteld. Ze moesten stevige kost te eten krijgen en daar moest Frouwe Venema dan maar voor zorgen. Soldaten nota bene, die gekomen waren om hen het leven zuur te maken.
Nog een ander voorbeeld: onder aan de preekstoel van de historische kerk stond de Cock eens tegenover zijn collega uit het naburige Leens; deze betwiste hem het recht zijn eigen kansel te beklimmen. Wat een vernedering, toen deze collegiale vijand vervolgens zelf ging preken.
Er zijn in Ulrum vreselijke dingen gebeurd. Wij klagen over onze dagen in politiek en kerkelijk opzicht. Toen echter leek het erger dan nu. De koning in hoogst eigen persoon keerde zich tegen hen die de Gereformeerde prediking voorstonden. Vandaar de voortdurende vervolging waaraan de Cock en anderen werden blootgesteld. Meermalen werd Hendrik de Cock voor de rechter geleid. Hoge boetes waren zijn deel. Je vraagt je achteraf bij het lezen hierover af hoe zij erdoor gekomen zijn. Hoe heeft de Heere hen dus ook bijgestaan in al hun benauwdheden.

Omdat het deze maand 185 jaar geleden is, dat dit allemaal gebeurde, wil ik enkele zaken in het kort nader belichten.
De kerkelijke toestand was aangrijpend ver heen. Volkomen afgedreven van de rechte leer van Gods Woord. Deugdzaamheid en moralisme voerden alom de boventoon. Ook de Cock begon zijn arbeid in deze lijn. Maar het was zo donker alom dat zelfs hij, nog voor zijn bekering in Ulrum, reeds in Eppenhuizen, waar hij begon, zich geroepen voelde te waarschuwen tegen een geest van oppervlakkigheid. Wij klagen terecht over de kerk in verval, maar het was toen nog veel ernstiger. Er was geen sprake van een Biblebelt en de rechte prediking was zeer onbekend. In zijn derde gemeente Ulrum was de toestand niet anders. Uiteindelijk keerde vrijwel ieder zich tegen hem. We zien dat de Heere juist in de donkerste tijden kan en wil gedenken aan Zijn kerk.
De vraag dringt zich op of dat ook nu nog zou kunnen gebeuren. Opwekkingen zoals toen in de 19e eeuw herhalen zich zelden. Ook is de toestand van de kerk nu toch nog gunstiger dan destijds het geval was. Wij genieten de zegeningen van een Reformatorisch beginsel, dat nog breed en luid in ons land mag klinken. Ook onze eigen kerken verkeren toch nog in gunstiger omstandigheden als toen de Hervormde kerk. Dat geldt zelfs nog van de PKN in haar actuele toestand. Zo donker was het toen. Ik kan echter ook niet verhelen dat onze CG-kerken trekken van toen vertonen.
Zo was het toen met de kerk. Des te meer opmerkelijk dat het zwakke begin te Ulrum zo’n grote opgang heeft beleefd. In Friesland en Groningen heeft de Cock misschien wel veertig gemeenten gesticht. Alom klonk de roep en leefde de begeerte naar de rechte bediening der verzoening. De straten van Ulrum vertoonden ’s zondags het beeld van een marktdag, en dat was het ook: een geestelijke markt. Ik had het over de Biblebelt, die er toen niet was. Maar er was wonderlijk genoeg wel een volk dat dorstte naar de levende God. Toen meer dan nu wellicht, omdat het Woord zeer schaars was. Wij hebben nog veel kansels, waar het Woord klinkt. Hopelijk is het zo, dat de kerkbanken ook nu bekend zijn met kerkgangers die hun armoede beseffen. Maar zouden wij de hele zondag onderweg willen zijn om een goede verkondiging te horen? Hoe zou het zijn als we urenlang moesten lopen naar een verre plaats, waar het Woord nog klinkt?
In de derde plaats: die hele beweging, die zich uitspreidde over heel het land, werd veroorzaakt door die ene predikant, die tot God bekeerd werd. Worden er ook nu nog dominees bekeerd of denken we dat zoiets niet meer gebeurt? Die ene voorganger werd tot bezinning gebracht door die ene vrome uit zijn gemeente, die hem de weg der zaligheid verkondigde. Zijn er zulke leden in de bank? Het zou kunnen, lezers, dat wij denken dat zoiets met ons niet meer hoeft te gebeuren. Misschien leven we te makkelijk bij de mededeling die sommige mensen op hun deur plakken: we zijn al bekeerd. De Cock ontdekte dat hij het niet was. Deze bewustwording was kenmerkend voor heel die tijd. Men kwam de werkelijkheid onder ogen te zien. Ik weet het: in andere vorm gebeurt dat ook nog. Gods knechten kunnen ook nu nog vrezen dat zij leven bij letterkennis en Gods volk vreest meermalen dat hun geloof slechts gevoel is. Toch zullen we wellicht dieper de nood van ons aller leven moeten peilen.
Tenslotte nog een laatste opmerking. De noordelijke provincies hebben bol gestaan van de Kuyperiaanse prediking. Bloeiende gemeenten en machtig grote kerken. Er is in Groningen en Friesland nu niets meer van te vinden.
Ik was zondag jl. in de Bommelerwaard. Het viel mij op weg naar Poederoijen op dat overal in de dorpen het kerkvolk zich vertoonde. Opmerkelijk dat daar de bevindelijke (!) waarheid zich wel heeft weten te handhaven. En men weet daar zelf ook wel dat vormen en kerken niet genoeg zijn. Maar het Woord is er nog en de kanalen zijn nog open. Dat is een opmerkelijk verschil. Ik ben blij met de Biblebelt en de zuil en ik weet dat dit allemaal niet genoeg is, maar de Heere heeft ons nog veel gelaten. Wat doen we ermee?

     
2020       

De gemeente 

Het gemeente-zijn staat onder druk. Tenminste de gemeente, zoals deze steeds onder ons heeft bestaan. De digitale kerkvorm werd ons noodgedwongen opgelegd. Zonder dat we het merkten, heeft deze ontwikkeling ons kerkzijn veranderd.

 Nu is dit niet alleen maar een gevolg van de corona-pandemie. Reeds eerder kreeg de gemeente, zoals deze samenkomt in de zondagse erediensten, minder betekenis. Dat kwam door een nalatige houding rond het kerkbezoek. Men ging daardoor van elkaar vervreemden. Nu we al maandenlang geen kerkdiensten hebben kunnen bezoeken, kan deze ontwikkeling meer en meer toenemen.

In onze gemeenten treffen we heel verschillende gedragslijnen aan op dit punt. Wie het Kerkblad voor het Noorden leest, merkt dat de meeste gemeenten slordig en ondoordacht omgaan met het samenkomen van de gemeente. In de meeste kerken is de middagdienst zo maar door toedoen van de coronacrisis, weggevallen. Ik kan nauwelijks vermoeden waarom men deze maatregelen neemt. Komt het eigenlijk misschien wel goed uit dat we nu de knoop maar direct moeten doorhakken? We hebben nu immers een excuus voor inkrimping van samenkomsten? De overheid moet men immers gehoorzamen?

De vrees kan op goede gronden ontstaan dat men deze tweede dienst niet meer terugkrijgt. Wat een omwenteling in een zo korte tijd! De achterliggende gedachte is nog ernstiger: het belang van de kerkdienst wordt sterk onderschat. Nu moet u niet denken dat men de kerk niet meer ziet zitten. Integendeel, het moet erkend worden dat in dit type gemeenten Bijbelkringen het vaak nog wel doen. De aandacht verlegt zich dus van de kerkdienst naar de kring. Dat zal te maken hebben met de waardering voor de preek. Een vrije discussie over een mooie tekst in de groep trekt meer aan dan de preek van die ene man, die aan het woord is. Men verkiest de dialoog boven de monoloog. Of kiest men voor het eigen inzicht in plaats van het reine Woord van God?

Er is nog wel een reden te noemen. Het is modern om te geloven zonder de kerk, zelfs soms wel zonder Bijbel. Deze geloofsopvatting werkt een geloof in de hand, waarbij de mens zelf bepaalt wat er te geloven is. Ik kan dat dan zelf wel uitmaken; ik heb er niemand voor nodig.

Maar is dat in de lijn van Gods Woord? In de dagen van Jezus’ omwandeling kende men reeds een prille vorm van prediking. De synagoge speelde een rol van betekenis. In de tempel kende men de centrale rol van de offerdienst: dit beklemtoonde in sterke mate de kern van de verzoening door het kruis van Christus. De apostelen trokken predikend door de wereld. Het woord "prediking” komt in dit verband herhaaldelijk voor. We worden vermaand de onderlinge bijeenkomsten niet na te laten, gelijk sommigen de gewoonte hebben. Mensen die kriebelig worden als het om gewoontevorming rond de preek gaat, scheppen zelf een nieuwe gewoonte, zoals de tekst zegt. Is deze beter? Natuurlijk niet!

We moeten blijven zien dat de kerkdienst van wezenlijke en onmisbare betekenis is, zonder kaarsjes, stola en drama. Het geloof is uit het gehoor! De prediking komt van Gods kant. Maak daar geen alledaagse one-man-show van. Ik vrees voor de toekomst van onze kerken, om meerdere redenen, niet in het minst ook om het verval van de preek.

 

Nu is er ter andere zijde ook een zekere miskenning van de kerkdienst. In meerdere gemeenten hoorde ik dat we ook op een andere manier kunnen afdwalen. Door verruimende maatregelen worden gemeenteleden sinds kort weer op afroep in de gelegenheid gesteld een kerkdienst te bezoeken. Ze worden persoonlijk uitgenodigd. Maar wat gebeurt? Er zijn er die aangeven niet in de race te zijn hiervoor. De reden? We luisteren thuis naar onze favoriete voorgangers.

Gelukkig is dat lang niet overal zo. Velen nemen de uitnodiging graag en met beide handen aan. Ze hebben in de achterliggende maanden de gemeente en kerkdienst gemist. Het is immers een uitnodiging van de Heere Zelf. Na de diensten ontbeert te hebben, zouden we menen dat zo’n Goddelijke invitatie extra waarde krijgt.

Het is dan wel een miskenning van Gods goedheid als we de weg van de minste weerstand en moeite kiezen. Thuis op de bank, de kinderen in hun spijkerbroek, en dan, als het tenminste uitkomt, een ernstige preek. Ook ter rechterzijde kan men er zich van af maken en slaat de ontkerkelijking toe. Ik wil hier dringend waarschuwen. Het zwaard van de vervreemding kan zo maar bij u en mij toeslaan. Speel er niet mee.

Maar we luisteren toch wel? We horen de waarheid misschien thuis wel zuiverder dan in de gemeente, waar men hoort? Maar gaat dit wel om de waarheid? Speelt in onze gemeenten hier en daar ook niet een wereldse trek mee? Zien we de dominee soms ook als een geestelijke artiest, als een interessante demagoog? Paulus veroordeelde deze houding, zelfs als men riep: Ik ben van Christus. Onder de schoonste leuzen kunnen we meedoen aan persoonsverheerlijking. God moet de wasdom geven!

Houd u aan de eigen gemeente. Oefen uzelf in het luisteren, zonder franjes, naar de eenvoudige en hopelijk oprechte prediking van een gewone dominee, die alleen Zijn Zender wil behagen. Laat dat ook onze bedoeling mogen zijn. Predikanten kunnen, als zij hun taak ernstig opvatten, het toch al moeilijk genoeg hebben om de gemeente bij elkaar te houden. Voorgangers zijn geen BN’ers, die roem begeren.

Is uw dominee als een Paulus, die met zwakheid, vrees en beving preekte? Steun die man biddend en wees trouw, aan hem en aan de andere leden, die u ook nodig hebben. Denk aan de hand, die de voet niet missen kan.

Laten wij als voorgangers in getrouwheid onze weg gaan. Het Woord zal daar een levend zaad worden, waar wij wegvallen en men niemand ziet dan Jezus alleen. Hij moet wassen, wij minder worden. Een zware les, die we moeilijk onder de knie krijgen, maar toch ook een rijkdom, als we Hem bedoelen en zondaren mogen redden, die wankelen ten dode.

 

 

Beroepingswerk

 Het is een teer en gevoelig onderwerp, dat we nu onder uw aandacht brengen. Gemeenten, predikanten en kandidaten kunnen heel wat moeiten ondervinden op dit terrein. Toch is het goed er enige aandacht aan te geven.

 Een belangrijke oorzaak van stroef verlopend kerknieuws ligt in het feit, dat het aantal beroepbare gemeenten door de jaren heen behoorlijk is afgenomen. Zestig jaar geleden waren er, als ik het mij goed herinner, zeker wel een vijftig gemeenten die konden beroepen. In het Zuiden bedroeg dat aantal wel ongeveer een dertig gemeenten. U begrijpt wel dat hier veel veranderd is. Omdat er de laatste jaren veel broeders met emeritaat gingen, kwamen er enige openingen. Maar het blijft allemaal zeer beperkt. Terwijl de aanvoer van kandidaten vrijwel gelijk is gebleven met het verleden. Beroepbare gemeenten zijn in aantal sterk afgenomen, terwijl de aanvoer niet met gelijke tred verminderde. Dus dreigt een overschot. Het is een voorrecht dat jonge broeders ook in deze tijd nog roeping ervaren voor het ambt. Dat is op zich een klein wonder. Dat maakt het voor de curatoren des te moeilijker om de stroom enigermate in te dammen. Als kandidaten langer dan normaal op een beroep moeten wachten, is dat dus mede een gevolg van de leegloop van de gemeenten.

Er zijn meer factoren die van invloed zijn. Als vijf gemeenten bijvoorbeeld kunnen beroepen, kan het gebeuren dat de voorkeuren eerder uitgaan naar een predikant met enige ervaring, dan naar een pas beginnend kandidaat. In zo’n klein vijvertje komen kandidaten misschien niet zo snel aan bod als de broeders predikanten.

Er zijn momenteel meerdere kandidaten die wachten op een beroep. Maar dat geldt voor hen niet alleen. Wees ervan overtuigd dat er ook meerdere predikanten zijn, die eveneens kunnen uitzien naar een beroep. Ze lopen soms bijna vast in hun gemeente en dan zou een beroep wel een uitkomst zijn.

De voornaamste oorzaak van de malaise in het beroepingswerk ligt in de menselijke en soms wereldse manier waarop we met het beroepen van broeders omgaan. Door de jaren heen kom je er steeds meer achter dat een vacante gemeente die gaat beroepen, begint bij de meest getalenteerde dominee. In mijn jeugd wist je al bij voorbaat op wie een gemeente het oog liet vallen. Namen als B. Bijleveld en M. Vlietstra, P. N. Ribbers en W. van ’t Spijker haalden de kolommen als eersten. Daar speelde ook iets in mee van een hype. Wat elke gemeente deed, werd in een voortdurende kringloop eindeloos nagevolgd. Een uiterst menselijke trek, die veel geestelijke overwegingen doet verbleken. Veel gemeenteleden zullen daarom ook niet steeds onder de indruk zijn van de Goddelijke leiding inzake het beroepen en beslissen. In andere kerkverbanden zie je dat kandidaten meestal naar de grootste gemeenten gaan. Daar komen, vaak terecht, ook menselijke overwegingen bij te pas, maar dat menselijke aspect krijgt denkelijk wel vaak te veel aandacht. Dat moeten we als predikanten ook eerlijk erkennen. Ik weet zelf dat ik naar drie gemeenten met absolute overtuiging het beroep kon aannemen, maar, eerlijk is eerlijk, naar twee andere gemeenten lag dat toen toch niet echt zo helder. Ik zou over de moeiten van het beslissen, uit persoonlijke ervaring heel wat kunnen vertellen. De een is innerlijk meer gecompliceerd dan de ander. Ds. Kok sr. ging ervan uit dat heel de kerk de wijngaard was. Hij gaf er niet te veel aandacht aan waar hij mocht werken.

Ik kan best begrijpen dat gemeenten belang hechten aan de persoon en de gaven van de voorganger. Het gaat tenslotte om een zaak die voor heel veel jaren bepalend is. Zullen gemeenten en predikant het zo lang met elkaar uithouden? Menselijk geredeneerd? U hebt gelijk, maar de grens tussen het geestelijke en het menselijke kan soms moeilijk te bepalen zijn. In ieder geval moeten we erkennen dat we de persoon van de predikant te sterk laten meewegen. Zeker, als we tegenwoordig ook horen van een profiel; of als we de gemeente bepalend laten zijn voor dat profiel. Dan worden er leraars "opgegaderd” naar de eigen begeerlijkheid.

Gemeenten kunnen dus werelds te werk gaan. Maar dat geldt ook van de broeders predikanten. Zij zijn ook mens, en hebben natuurlijk ook hun voorkeuren. Voor kandidaten is het zwaar te verwerken, als anderen steeds voorgaan. Maar elke predikant bijna weet er wel van, dat ook hij zijn tegenvallers beleeft. Bij kerkelijke functies kunnen heel wat beschadigingen optreden. Ook vanwege het feit, dat je met "gewicht” en al in de kolommen aan den volke wordt gemeld. Iedere voorganger kan ongeveer weten welk plaats hij inneemt, met hoeveel gaven hij bedeeld is. Maar om daarachter te komen, hebben we levenslang Gods wijze lessen nodig.

Hoeveel mensen maken in hun baan of op de werkvloer ook mee dat zij gepasseerd worden. Maar bij predikanten werkt de publiciteit nog eens extra mee.

Toch geeft de Heere daarin ondersteuning. We mogen er ook echt achter komen, dat Gods weg de beste is. En Hij werkt juist door de diepten heen. De weg van Jozef is de weg van zeer veel anderen: Tot de tijd toe dat Zijn Woord kwam, heeft hem de rede des Heeren doorlouterd. Daar moet het tenslotte met ons allen naar toe. Het is de weg van Christus. Het zien op Zijn vernedering en verhoging kan steun en bijstand verlenen. Deze geestelijke lijnen lopen dwars door ons menselijke gedoe heen. Maar we moeten daar wel oog voor hebben. We moeten ons allen onderzoeken of we door de Geest geleid worden. En reformatie van de kerk kan ook moeten betekenen reformatie van roeping en verkiezing inzake de predikantsplaatsen. Ik wil de kerkenraden aansporen om de eerste verzen van 1 Corinthe 2 maar eens te lezen. Beroepbare broeders mag ik wijzen op de levenslange les van zelfverloochening, zoals Paulus daarvan kon getuigen. Ik heb bij mijzelf de weg van Jona wel meermalen gekruist, maar gelukkig als we ook met Simon van Cyrene achter Christus aan mogen komen. Onze bede zij: Leer mij Uw weg!

    

De les der geschiedenis 

Zoals u wellicht weet, zijn wij verhuisd naar Veenendaal. Mede ook omdat we in Friesland geen kinderen meer om ons heen hadden, omdat deze vertrokken naar Veenendaal. Ja, er komt een tijd dat ouders de kinderen volgen.

 Deze verhuizing op zich is niet belangrijk. Maar in de enkele weken dat we hier nu wonen, zagen we opmerkelijke zaken. Ditmaal dus geen actuele en moeizame kerkelijke beschouwingen, maar vooral een ontspannen verhaal over de geschiedenis. Ik hoop tenminste dat het u ontspanning geven mag.

We wonen hier op een bijna strategisch punt. Op een afstand van honderd meter staan er twee grote kerken, namelijk de GerGem in Nederland en de GG in Ned (buiten verband). Tot onze verrassing zagen we de eerste zondag dus de kerkgangers voorbijkomen. Dat is vanuit ons Friese verleden opvallend. In Burgum zou dit verschijnsel geheel vreemd en onbekend zijn. Mijn vrouw en ik vonden het echter verrassend en verblijdend. Een straat met veel refo-kerkgangers. De kerk is dus duidelijk aanwezig. Daar ben je blij mee. Nu (dit even terzijde) zie je ook andere voorbijgangers. Hier zien we ook heel veel gesluierde vrouwen. Daar ben ik niet blij mee. Niet dat ik deze mensen niet respecteer. Ik heb er zelfs waardering voor dat ze hun overtuiging zo duidelijk gestalte geven. In Burgum was een soortgelijk beeld, hoewel in mindere mate. Daar waren het asielzoekers, hier waarschijnlijk reeds lang gesettelde allochtonen. Dat maakt verschil. Hier wandelt dus de Islam nadrukkelijk op de straten. Deze mensen voelen zich hier zichtbaar thuis. Het blijft voor mij een wezensvreemd element. Het doet me denken aan de wenende profeet Eliza, als hij Hazael ontmoet. Op de vraag van deze waarom hij weent, antwoordt hij: "Omdat ik weet, wat kwaad gij den kinderen Israëls doen zult; gij zult hun sterkten in het vuur zetten, en hun jonge manschap met het zwaard doden, en hun jonge kinderen verpletteren, en hun zwangere vrouwen opensnijden”. Onder overtuigde Moslims bevinden zich potentiële Jihadaanhangers.

Gelukkig echter hier dus ook Reformatorische kerkgangers; die blijken in deze plaats ook nog duidelijk present. Benieuwd als ik was naar hun roots, maakte ik enkel dagen later een kerkdienst mee in de Beatrixstraat (GG in Ned). Dit gebouw was bijna de eerste CG kerk ter plaatse. De kerk als gebouw deed me sterk denken aan een kerk als in Dordrecht-C. Ruim en groot. Ik heb daar o.a. ook zitten mijmeren over ons voorgeslacht, zoals Prof. van der Schuit, van der Meiden, Wisse, ook vele predikanten zoals Riekel en Heerma en vele anderen. Deze hebben hier ongetwijfeld op de kansel gestaan. Mooi dat zo’n historisch gebouw nog dienst mag doen als kerk. Later wees een broeder mij nog iets aan: binnen enkele meters van onze woning staat nog steeds het allereerste CG kerkje; schamel en nietig. Amper honderd mensen zouden erin kunnen. Deze gemeente is uitgegroeid tot de Bethel kerk; onmiskenbaar een groot gebouw voor een grote gemeente. Deze gemeente heeft in de loop der tijden een ontwikkeling beleefd in moderne en/of Evangelische richting. Althans, dat vermoed ik. Ik weet er verder niets over te melden, want ik ken die gemeente niet. 

Beter bekend ben ik met de andere CG kerk, namelijk de gemeente die de Pnielkerk herbergt. Je hebt dus Bethel en Pniel. Ik hoor het ds. Langbroek nog zeggen bij de intrede van ds. Brons: "Jakob, je bent hier in Pniel”. In de vroegere kerk aan de Hoofdstraat heb ik vaak gepreekt. Het was een kerk, ook met een rijke historie. Ds. Kok sr. heeft daar zijn mooie en moeilijke jaren doorgemaakt. Zo is er dan heel wat wat herinneringen oproept. Mijn gedachten gaan dan nog weer verder.

De Pnielgemeente was veertig jaar terug een gemeente van bijna tweeduizend leden. De toenmalige GerGem was maar klein: als ik me goed herinner ging het om een paar honderd mensen. Nu zijn de GerGem- gemeenten samen goed voor bijna 5000 leden, terwijl onze gemeente nu ongeveer 1200 leden telt. Onze Pnielgemeente aanzienlijk kleiner geworden, de Gereformeerde Gemeenten explosief gegroeid.

Zo is het niet alleen in Veenendaal. Vrijwel iedere gemeente in ons kerkverband heeft grote aantallen leden verloren. Je moet je toch afvragen hoe dat komt?

We zouden dit positief kunnen duiden. De waarheid, die hard is, wil men niet horen; men loopt er bij weg. Ik noem deze gedachte, omdat we meestal zo niet denken. Maar het zou toch kunnen? Toch vraag ik me dan af: welke CG waarheid is nu zo hard? In ieder geval die van veel kansels niet.

Dan blijft de andere mogelijkheid over: onze kerken missen het vertrouwen van veel kerkgangers. We zijn te tweeslachtig, te verdeeld, onduidelijk. We sluiten te veel compromissen, ook al denken we dat we evenwichtig zijn. We wilden niet te zwaar en niet te licht zijn, maar wat waren we dan wel? Denk niet dat ik nu per se te makkelijk wil gaan voor deze laatste mogelijkheid. Misschien liggen de dingen nog anders. Misschien ligt de brief aan Sardes of aan Laodicea wel op onze mat. Ja, dat zal zeker zo zijn.

Er is een tijd geweest waarin onze preken wel velen hebben gesticht. Dat was in de dagen van voorgangers als Baan en de Jong en van der Molen en Holtrop. Toen viel er een ruime zegen in de kerkbanken. U denkt nu dat ik het verleden verheerlijk. Nee, maar de Schrift zegt: Gedenkt der vorige dagen…. Kijk maar eens om. Maak de balans maar eens op. Daartoe wil ik aansporen.

En daar wonen we dan. En wat zullen wij dan nu? Waar staan de voetstappen der schapen? Waar is het gras groen? Waar is de Heere, de Herder der schapen? Waar hebben we een roeping?

Dit zijn vragen waar meerderen mee rondlopen. Alleen de Heere Zelf kan het antwoord geven. Mijn schapen horen Mijn stem en zij volgen Mij.

  

De uitweg

 Om mij heen klinken de stemmen luider die pessimistisch gesteld zijn over de toekomst van de kerk. Algemeen wordt de vrees geuit dat er een verkeerd soort gewenning zal ontstaan inzake de kerkgang. Zo deze voor meerdere jaren al niet bijna onmogelijk wordt.

 Ik ervaar bij mijzelf een sterker besef van de eigenlijke nood. Wat heeft de Heere ons hierin veel te zeggen. Het is tekenend en bijna apocalyptisch te duiden dat deze crisis met name de kerk zal ruineren. Ga maar na: besloten ruimten bieden veel risico; zingen levert meer aerosolen (besmettelijke druppeltjes) op. Festivals, seksindustrie, sport en voetbal enz. worden meelijdend genoemd in het nieuws; de kerk zwijgt men dood. Let op: deze instellingen worden straks in het leven gehouden met ons belastinggeld. Daarbij een woord van Rutte over de kerken, die voor veel besmetting hebben gezorgd. Het enige wat hij over de kerk zeggen kan…… En dus laat heel de kerkelijke wereld zich al deze "waarheden” welgevallen. We haasten ons om toch vooral gehoorzaam te zijn aan de overheid.

Gehoorzaamheid is een must, maar graaf iets dieper. Hier zien we op de verre achtergrond wel de antichristelijke machten aan het werk. Er zijn gelukkig mensen, die waarschuwen tegen deze aanstormende omwentelingen. In de wereld zijn er velen die meer alert zijn dan in de kerk. Welke verblinding heeft toch de kerkelijke leiders getroffen?

 Goed dan, laten we proberen mee te denken voorzover dat kan en mag. Kerken moeten inventieve ideeën ontwikkelen om de gemeente bijeen te houden. De video is er een van. Maar hoe nu verder?

Want we moeten natuurlijk zoveel mogelijk inspelen op de berichten die experts laten horen. Trouwens, wie zijn die experts? Wat weten zij echt? Als besloten ruimten gevaarlijk zijn, is ventilatie van kerken van groot belang. Kosters hebben hier een sleutelpositie. En dan vooral ventileren voor en na de diensten. Verschillende ingangen van kerken gebruiken.

Het zal verder ook moeten gaan over het aantal diensten per zondag of per week. Er zijn mogelijkheden om daarmee voorlopig creatief om te gaan. We zouden in plaats van twee nu drie of vier diensten per zondag kunnen houden, met gedeeltelijke bezetting. Wij als voorgangers zouden ons moeten inspannen om in deze groeiende aantallen te kunnen voorzien, met het aanbod om met minder vergoeding genoegen te nemen, want de gemeenten gaan financieel ook in zwaar weer terecht komen. Diensten zouden dan misschien vanwege deze omstandigheden iets korter moeten duren. Verder zouden de leden van de gemeente op geroosterde afroep naar de diensten moeten komen. Zo ontstaat er misschien een beter overzicht over de trouw van de kerkgangers?

Met instemming hoorde ik een programma (Dit is de dag) waarin een pleidooi werd gevoerd voor maatwerk, als het gaat om kerkdiensten in de toekomst. De overheid spreekt over dertig of hooguit honderd mensen. Maar in een grote kerk zouden toch veilig meer mensen samen kunnen komen? Dr. Huijgen verdedigde deze gedachte. Zeer terecht! Van der Staaij had ook opmerkingen tegen Rutte daarover gemaakt.

Toch zijn we er met al deze aanpassingen niet. Immers, we bedoelen hiermee de oude orde terug te krijgen, of wel de status quo te handhaven. De wereld haakt naar het oude normaal, doet de kerk dat ook niet? We zouden deze crisis kunnen vergelijken met de verwoesting van de tempel door Babel. Zal deze slag de kerk van Nederland fataal worden? Blijft er iets over? Deze crisis is een zifting van de Heere. Elke slag van Godswege kan altijd twee dingen doen: het is of ten dode of ten leven. Dode leden zullen hierdoor verder wegzinken. Die vuil is, dat hij nog vuil worde. Die rechtvaardig is, dat hij nog gerechtvaardigd worde. De levende kerk kan door dit louteringsproces dichter bij de Heere komen. Die kerk kwam in de dagen vanouds in Babel terecht. In de verdrukking.

Dan zal blijken dat de kerk van Nederland niet dood is. In de smeltkroes wordt het zilver gelouterd. Dan zal de echte Kerk opstaan en ontwaken. En waar zal dat gebeuren? In welke kerk? Misschien in kerken en groepen waar we het niet van zouden verwachten. Zal er ook onder ons een overblijfsel gevonden, het steunsel van de haageik? Zal het die uitwerking bij u en mij hebben?

In de coronazeef (denk aan Petrus) houdt geen mens stand. Alleen het gebed van Christus geeft uitkomst. Dat ziften werkte bij Petrus berouw en tranen. En al doet de duivel zijn uiterste best, de Heere is sterker. Laten we daarom bidden!

Dus: wat is de uitweg voor de Kerk? Misschien ligt hier wel een heel mooie kans om tot een getuigenis te komen. De crisis aangrijpen om te leven bij de uitspraak dat we Gode meer gehoorzaam moeten zijn dan de mensen. Dat betekent niet zonder meer brutale ongehoorzaamheid. Naar de overheid toe zouden we wel kunnen vasthouden aan de intelligente lockdown. Maar voor alles tone de Kerk aan de wereld dat de dienst van God ons alles waard is. In Rusland ging de kerk ooit ondergronds. Maar ze leefde voort. In Bremen hoorde ik ook een staaltje van onverschrokken geloofstaal. Latzel raakte verwikkeld in een kerkelijk conflict. De voorzitter van zijn kerkenraad gaf j.l. zondag een verklaring ter ondersteuning van hun dominee. Uiterst krachtige en moedige geloofstaal. Luister er maar eens naar zijn toespraak: https://www.bibelundbekenntnis.de/aktuelles/es-geht-um-bibel-und-bekenntnis-nicht-nur-in-bremen/.Een voorbeeld hoe de kerk kan getuigen in de wereld van nu. En als het over getallen gaat: twee of drie. Niet op de rekentafel, maar naar Gods belofte. Of de driehonderd van Gideon, of de zevenduizend van Elia’s dagen. Die ware Kerk blijft over en die dan ook alleen!