Jongeren

JEUGDLEVEN

De kerkelijke verdeeldheid is en blijft een zaak van bezinning. Ook van verdriet. Nu de wereld  steeds meer een eenvormige stijl gaat vertonen, leven er onder ons allerlei groepsgebonden verschillen. We kennen niet alleen een veelheid van verschillende kerken, maar het is nog ingewikkelder. Los van kerkelijke instituten zijn er allerlei geestelijke stromingen, die dwars door de kerken heen naast elkaar bestaan. Deze bestaan informeel, buiten de instituten. Toch brengt ook dit geen verandering omdat we met elkaar vastgeklonken zijn binnen de bestaande kerken. Hoe is dat met onze jeugd?

In Terdege stond een artikel waarin aandacht werd gegeven aan de vele activiteiten van jongerengroepen. Daaruit bleek dat er een bonte verscheidenheid bestaat. Overal zijn de laatste jaren jeugdavonden georganiseerd waar onze jongeren elkaar ontmoeten. Doorgaans is er geen speciale kerkelijke gebondenheid. Het zijn interkerkelijke ontmoetingen. Per groep  verschillen de activiteiten.  Er zijn avonden waar bezinning centraal staat en er wordt ook bij andere gelegenheden ontspanning geboden.
Het is een buitengewoon goede zaak dat Reformatorische jongeren elkaar zoeken. Als we bedenken dat een ander deel van de kerkelijke jeugd het zoekt in barbezoek en disco, dan mogen we dankbaar zijn dat deze avonden er zijn. We zien ook dat er een uitsplitsing plaats vindt. Deze bijeenkomsten staan in schril contrast met de zogenaamde (drank)keten die zich merkwaardigerwijs juist ook in reformatorische dorpen bevinden.
Zo kunnen we constateren dat er jeugdactiviteiten zijn van goed tot kwaad; er is grote afwisseling, voor elk wat wils.
Het is een opmerkelijk verschijnsel. De diverse groepen zijn niet kerkelijk gebonden, maar ook niet plaatselijk gebonden. Een avond in Doorn trekt mensen uit de hele Biblebelt, van Zeeland tot Overijssel toe. En zo is dat ook met bijeenkomsten in andere plaatsen. Elke groep trekt jongelui van ver buiten de eigen streek. Dat hangt samen met de persoonlijke voorkeur van de leden die graag iets beleven wat hen aanspreekt. Het reizen en trekken zal niet te voorkomen zijn. Het hoort bij een avondje uit. Het kan echter, als het de zaterdagavond betreft, een schaduw werpen over de zondagochtend. Het is te begrijpen dat jongeren graag buiten de eigen kring en de eigen gemeente kijken. Dat komt tegemoet aan de drang om een levenspartner te zoeken. Daarin ligt ook een van de functies van deze avonden. We zijn er allemaal gelukkig mee als onze kinderen trouwen met iemand uit de kerkelijke kring. In het huwelijksformulier staat dat de Heere nog heden ten dage ieder als met zijn hand zijn vrouw toebrengt. Zoiets kan niet gezegd worden van een bar of een keet; het geldt wel van bijeenkomsten die geestelijke bezinning brengen.
We kunnen vaststellen dat deze avonden voor velen tot zegen zijn geweest. Het is echter wel merkwaardig, dat de verdeeldheid van de kerken, laat ik het liever noemen de verscheidenheid, zich ook manifesteert bij de jongeren. Er zijn volwassen kerkmensen in soorten, er zijn ook jongeren binnen de Reformatorische wereld in soorten. Dat is niet altijd zo geweest. De aanvangen van dit jeugdwerk waren destijds sterk verbonden met de Stichting Reformatorische Bezinningsavonden. De SRB heeft ruim twintig jaar lang het monopolie gevoerd, zonder dat dit gezocht werd. Het is een brede, landelijke organisatie, die op verschillende locaties jongerenavonden belegde. In Amersfoort, Rotterdam, Goes, Kampen vooral en ook nog wel elders. Niet elke afdeling kwam goed van de grond. Er waren plaatsen waar het niet lukte. Lange tijd trokken deze evenementen een groot aantal bezoekers. Duizend jonge mensen, het was beslist geen uitzondering. Ik heb daar zelf heel veel mooie avonden aan beleefd. Maar het was toch wel een beetje schrikken toen ik in Terdege las dat de SRB te maken krijgt met tanende belangstelling. De huidige diversiteit is ten koste gegaan van de SRB. Daar zijn kanttekeningen bij te plaatsen.

Het eerste wat opvalt is, dat ook bij de jongelui ieder kiest voor de eigen individuele sfeer. Er zijn groepen die een mix bieden van ontspanning en bezinning en tussen die beide aanduidingen bevinden zich allerlei gradaties. De een is meer bezig met ontspanning, de ander meer met bezinning. Daar is absoluut geen enkel bezwaar tegen. Natuur en genade zijn geen tegenstellingen. We moeten ook op het gebied van ontspanning en vrije tijd verantwoorde bezigheden zoeken. Niet ieder zal dat echter op gelijke wijze beoordelen. Dat bleek al uit het artikel. Films vertonen werd een te omstreden bezigheid. Dat is te begrijpen. Bovendien zullen er meerderen moeite hebben met de combinatie van bezinning en entertainment. In de kring van ons eigen kerkelijke leven kon je berichten aantreffen die meldden dat de kerkenraad zou voetballen tegen de jeugdvereniging. Dat zagen we niet zitten omdat daar de kracht van de kerk niet ligt. Haar boodschap ligt op een ander terrein. 
Het is echter goed dat er in het jeugdwerk gezocht wordt naar een combinatie van verantwoorde ontspanning en bezinning. Tegelijk betekent dit wel een omslag. In kringen van de SRB ging het voorzover ik weet alleen om bezinnend bezig zijn en dat is vele jaren goed gegaan. Nu leven we in een tijd waarin er verbreding van de doelstelling is gekomen. Dat is prima, maar het ìs een omslag. En natuurlijk moet nog aangetoond worden dat het een goede omslag is. Het kan allemaal makkelijk doorslaan naar een te geopende deur naar de wereld. Vanuit dit oogpunt vind ik het dan geen positieve ontwikkeling dat de interesses verlegd zijn. De tijd moet dat leren. Zoals het er nu bij staat, lijkt het goed te gaan en laten we hopen en bidden dat het evenwicht ook in de toekomst bewaard mag blijven.

De SRB heeft niet alleen mensen verloren aan ontspannende activiteiten, de neiging werd ook zichtbaar dat men incidenteel een verbreding wenste in geestelijke zin.De door de SRB geboden bezinning was overigens niet eng begrensd. Maar zeker, het bleef beperkt tot mensen uit de eigen gezindte. Dat was heel mooi. Op die manier konden de kerkmuren eens doorbroken worden. Het was hoopvol dat jongeren minder eenkennig waren als het om een andere kerk ging. Toen in Hardinxveld e.o. ook avonden werden belegd die ook alleen bezinning boden, kon de vraag opkomen waarom dit nodig was. Ik heb zelf die vraag indertijd wel gevoeld. Achteraf kunnen we vaststellen dat er inhoudelijk toen geen grote verschillen waren. Dat is nu evenwel veranderd. We  weten dat de naam Heartcry opgekomen is. Binnen deze organisatie leeft de gedachte dat de kerken allerlei lijnen laten liggen. Deze kritiek is de laatste tijd aangezwollen. Ik ga hier nu  niet uitvoerig op in, maar het feit ligt er. Is dat erg? Nee, het is heel goed dat er gewezen wordt op kerkelijke eenzijdigheden. We moeten daar als kerken voor open staan. Maar op die manier echter vervalt men zelf ook weer in een stuk eenzijdigheid en dat is dan wel gebleken met de stichting Heartcry. De vraag is dan wat we ermee opschieten. 
Daarbij is het nog de vraag of het nu in de kerken zo eenzijdig is. Ik geloof  dat er  voldoende ruimte en breedte geboden wordt binnen de kringen van de Gereformeerde Gezindte. Verscheidenheid genoeg, voldoende variatie en een breed spectrum van geestelijke uitingen. Maar met één gegeven: het moest binnen Schrift en belijdenis blijven. De SRB hield zich steeds aan dat program. Dus leert ons de tijd dat ook onze jeugd vrijwel op dezelfde manier als de ouderen makkelijk uiteengaan en elkaar loslaten, ook wat betreft principiële zaken. Er ontstaan bij de jeugd dezelfde neigingen als bij de ouderen. We hadden ooit wel de hoop dat de komende generatie beter is staat zou zijn om elkaar te zoeken en vast te houden, maar ook daar lopen de muurtjes al weer. En daar zijn we niet blij mee, zeker niet als de Gereformeerde lijnen zouden gaan vervloeien. Het leert ons wel dat we toch nog wat waakzamer met de dingen moeten omgaan. We moeten tenslotte de jeugd ook leiding geven. De kerk en de gemeenten hebben een duidelijke taak inzake het jeugdwerk. Het kan voor wat onze kerken betreft ook geen kwaad om dat te blijven bedenken betreffende de CJGO en het LCJ. Oud en jong in eendracht verbonden! Dat is de beste weg. Mijn slotconclusie ten aanzien van de SRA is dat ik het betreur dat jongelui geleerd wordt kritisch tegenover de kerk te staan. We moeten integendeel die kerk liefhebben, ook nu. In dit verband moeten we nadrukkelijk dank brengen aan de mensen van de SRB, die zo lange tijd hun beste krachten gegeven hebben aan dit werk.
In één van onze kerkelijke bladen werd gesteld dat de kerk soms te wantrouwend staat tegenover het jeugdwerk. Er is geen grond voor wantrouwen. Ik merk graag op dat dit wantrouwen er ook nooit geweest in de dagen van de SRB. Onze predikanten en onze jongelui hebben steeds van harte hun medewerking gegeven. We hoeven daarover geen misverstand te laten voortbestaan. De jongste ontwikkelingen echter roepen zeker vragen op en die vragen willen helpen waakzaam te zijn.

Er deed zich nog een ontwikkeling voor. Uit het Terdege-artikel konden we opmaken dat de Gereformeerde Gemeenten ervoor gekozen hebben om zelf binnenkerkelijk de jeugd op te vangen. Dat heeft ook gezorgd voor en uitstroom uit de SRB. Het zat er altijd al in. De GG bezagen het open jeugdwerk met argusogen. Het is er nu van gekomen dat de GG het jeugdwerk in eigen hand gaat houden, voorzover dat mogelijk is. Ik kan me goed indenken dat men op dat idee gekomen is. De diversiteit die er momenteel op de markt is, wekt niet ieders vertrouwen. Maar ook in de dagen van de SRB waren er al allerlei voetangels en klemmen binnen de GG. 
Gevolg van deze opstelling is echter wel, dat het interkerkelijke karakter van het jeugdwerk schade leidt. Dat moeten we jammer vinden, hoezeer ik me kan voorstellen dat men ertoe gekomen is. Het is niet altijd zo eenvoudige om de goede beslissingen te nemen.

Het geheel nu overziende concludeer ik dus 1. dat de jeugd dreigt te vervallen in dezelfde sporen als hun ouders en 2. dat we moeten spreken van en zekere wildgroei op de zaterdagavond onder de jongeren. Met 1 bedoel ik dat de eenheid is ingeruild voor de verscheidenheid in de breedste zin. Ook soms in een ongewenste zin. Het onder 2 genoemde vraagt om hartelijk meeleven van ouderen en kerken met de wegen van de jongeren. 
Er is in deze tijden een jeugd die in oprechtheid bezig is met de zaken van het Koninkrijk Gods. Er zijn daarbij eveneens veel jongeren, die een worsteling voeren vanwege allerlei geestelijke en persoonlijke vragen. De rubrieken in de verschillende kranten en gezinsbladen tonen dat aan. Er wordt door velen licht en leiding geboden vanuit Gods Woord. We hopen en bidden samen dat ook nu bevestigd mag worden dat het verbond steun en kracht geeft aan de tastende gang die we allen gaan. We hebben de twaalf stenen  uit de dagen van Jozua nodig. Die stenen gaven een sprekend getuigenis voor het nageslacht. Dat bleek nodig voor dat nageslacht, omdat er verval dreigt bij de voortgang der tijden. Maar die stenen zijn er toch gelukkig nog? In kerken en monumenten van godsvrucht en geloof. Laat dat getuigenis uitgaan tot de jeugd. Laten de ouderen daarvan spreken als ze in hun huis zijn en als ze op de weg gaan. Dan zijn er ook geen generatieconflicten. De vorige keer ging het over de schatten van de Gereformeerde leer. Laten we daar ruim van spreken tot heil voor jong en oud en vooral ook tot eer van de Heere. De stenen zijn er, maar deze spreken op zich geen levende taal. Die taal komt van hen die getuigen aan de hand van die stenen welke grote daden de Heere gedaan heeft.

 

 

HEART CRY         2008

 

In de Gezindsgids stond enkele weken terug een instruerend artikel over interkerkelijke jongerenavonden (SRA), die op verschillende plaatsen in ons land worden gehouden. In verband met deze avonden valt ook de naam Heart Cry. Ook de kerkenraad van Werkendam heeft zich met de activiteiten van beide organisaties beziggehouden; dit resulteerde in een brochure, door de kerkenraad uitgegeven en geschreven door de predikanten A. Huijgen en C.P. de Boer. Deze brochure is een bundeling van enkele artikelen die eerder in de plaatselijke kerkbode werden geplaatst.


Ik had op mijn bureau wel meer onderwerpen liggen voor bespreking in deze rubriek, maar ik geef toch voorrang aan het aangegeven onderwerp, omdat ik de zaak van groot belang acht. Ik begin dan ook met mijn waardering uit te spreken voor de beide predikanten, die gefundeerd studie hebben gemaakt van deze stichting. De kerkenraad van Werkendam heeft zich tevens laten voorlichten over de materie en zij stellen de brochure beschikbaar voor ieder die hierover meer wil weten. Vooral kerkenraden en predikanten wordt dringend aangeraden kennis te nemen van deze studie.
Ik heb de indruk dat de SRA sterk bevolkt wordt door jongeren uit de Gereformeerde Gemeenten. Maar ongetwijfeld zullen ook jongelui uit onze gemeenten in die regio aangetrokken worden door de activiteiten van de stichting.
Er worden overigens allerlei regionale jongerenavonden gehouden in diverse plaatsen van ons land; soms ook uitgaande van één bepaald kerkverband. Het is een goed teken dat onze jongelui deze bezigheden zoeken op de zaterdagavond; waar komen ze anders terecht, als deze bijeenkomsten er niet zouden zijn. Jongelui merken hierdoor dat ze niet alleen staan in hun overtuiging. Laten ouders hun kinderen hierop attenderen; ik merk in het Noorden het gemis aan zulke avonden. 
Ik zeg dit van het verschijnsel jongerenavonden in het algemeen. De opkomst van de SRA avonden riep van meetaf de vraag op waarom men zich opstelde naast de SRB jongerenavonden. Die vraag leefde bij mij wel. Ik ken de SRB en velen met mij. Er werden en worden lezingen gehouden vanuit de breedte van de Gereformeerde Gezindte, zonder een bepaald thema uitdrukkelijk aan de orde te stellen. De SRA beoogde blijkbaar van meetaf iets anders. Hoewel dat in de beginjaren zeker niet op de voorgrond stond. Langzaam maar zeker vond een ontwikkeling plaats en hierdoor werden steeds meer vragen opgeroepen. Wat bedoelt men precies? In De Gezinsgids heeft dr. P. de Vries een duidelijke belichting gegeven en de reeds genoemde predikanten uit onze kerken doen dat ook en wel op een diepgaande wijze.
Laat ik trachten de lezer enige informatie te verschaffen over de kwestie, die van verschillende kanten aan de orde wordt gesteld. Een sleutelbegrip voor de visie van Arjan Baan, die we wel het boegbeeld van de stichting kunnen noemen, zouden we kunnen vinden in "overwinningsleven”. Ik geef hier vooral door wat ik in de brochure heb aangetroffen. Dit thema wordt met name door sprekers uit het buitenland belicht tijdens de avonden. Terecht wordt door meerderen opgemerkt, dat het tekenend is dat er blijkbaar in Nederland geen geschikte kandidaten genoeg zijn voor een spreekbeurt. Zuid Afrika en natuurlijk ook Amerika dienen als toeleveringsgebieden. In Zuid Afrika was het vooral Andrew Murray, die een groot voorstander was van dit overwinningsleven. 
Wat wordt ermee bedoeld? Eenvoudig gezegd: men kan zich afvragen of een christen nu altijd maar een arme zondaar blijft, met alle consequenties van dien. Paulus spreekt toch ook meermalen over de rijkdom van Gods kinderen. Hij kan in verheven stijl de overwinning uitroepen over zonde en dood. Moeten we de positie van een christen niet meer aanduiden in klare en krachtige taal van rijkdom en bezit? Het is toch een groot verschil of we alleen maar de klacht van de tollenaar kennen, of dat we ook weten van de uitroep dat we meer dan overwinnaars zijn.
Mensen uit SRA-kringen geven op deze vragen een bevestigend antwoord. Men heeft het gevoel binnen de kerken niet verder te komen. De preken halen hen niet uit het slop, en dat is juist wat men begeert: men wil groeien en hoger klimmen naar de toppen van het geestelijke leven. 
Daarmee moeten we het eens zijn. In Hebreen 6 worden we ook vermaand niet bij de eerste beginselen te blijven staan. Er staat zelfs: Laat ons tot de volmaaktheid voortvaren. Misschien moet deze wens, die vooral leeft bij veel jongeren, mede gezien worden als een reactie op eenzijdigheden binnen de kerkelijke verkondiging. We moeten in ootmoed erkennen dat de treurige stand van het geestelijke leven aanleiding kan geven tot heel veel vraagtekens bij onze jongeren. Hun vragen zijn op zichzelf ook volkomen terecht en legitiem.
Men bedoelt natuurlijk niet het soort rijkdom, dat de gemeente van Laodicea bezat. Deze gemeente was rijk in zichzelf. Men vond deze rijkdommen in het eigen hart en in de eigen werken. Toch werpt dit voorbeeld wel de vraag op welke rijkdom we precies zoeken. Is het de rijkdom die Gods kinderen in Christus hebben, of zijn het bezittingen in het eigen hart? Als ik kennis neem van de drijfveren, zoals deze beschreven worden, dan zou daar wel een belangrijk onderscheid kunnen liggen. 
Men  zoekt naar "een hogere versnelling”, waarin een christen mag leven, met minder last van allerlei zonden en zwakheden. Deze christen lijkt vanuit zichzelf op te klimmen tot in de hogere geestelijke regionen.
Dr. de Vries heeft zeker een punt als hij opmerkt dat al spoedig een eenzijdig accent werd gelegd op het aanbod van genade, of op het komen tot Christus. Dat was al snel een opvallende trek. Verder heeft hij van hen terecht begrepen dat er eigenlijk twee soorten christenen zijn: zij die wel en zij die geen overwinningsleven leiden. Of, zoals drs. Huijgen het opmerkt: er zijn christenen in wier hart de Heilige Geest slechts werkt, terwijl Hij in andere christenen als Persoon Zijn blijvende intrek heeft genomen. Dat laatste is dan het hogere en meer gevorderde. 
Bedoelde kringen willen niet spreken over een "second blesssing”. Als ik echter kennis neem van de gegeven typeringen, komt men toch angstig dicht in de buurt ervan. De gedachte van de "second blessing” (tweede zegen) trekt feitelijk een scheidslijn tussen de rechtvaardiging en de heiliging. De gedachte kwam vooral voor in de kringen van het methodisme (John Wesley). Wesley typeerde de heiliging als een tweede gave na de rechtvaardiging. Het is een werkelijke verandering na een eerste betrekkelijke verandering. Deze volmaakte heiligmaking is na de rechtvaardiging terstond te verkrijgen. Dan wordt de wortel van het kwaad in ons hart uitgeroeid en de zonde bestaat niet meer in ons, aldus het Methodisme. Zover wil Baan niet gaan, maar de aanzet tot deze leer geeft hij wel. In de brochure wordt dat heel duidelijk door drs. Huijgen aangetoond.

De ernst waarmee men deze zaken zoekt, doet weldadig aan en kan ten voorbeeld voor ons gesteld worden. In de brochure wordt ook ons als Geref. Gezindte de spiegel voorgehouden; dat is zeer terecht. Toch moeten we op z’n minst wel constateren dat hier grote eenzijdigheden op te merken zijn. Waar leidt het toe als we de heiliging als een nieuw of een tweede hoofdstuk stellen na de rechtvaardiging? Het moet wel tot gevolg hebben dat de christen opnieuw onder de wet komt. Br. Huijgen merkt ook op dat er zo vaak sprake is van een "moeten”. U moet dit doen en daarna moet u dat doen, enz. Dat komt uiteraard niet alleen daar voor, maar het lijkt wel tamelijk kenmerkend te zijn voor de verwoording binnen de SRA. Als de christen onder wet komt, moet hij gaan zoeken in eigen vermogens. Verbinden we de heiliging aan de rechtvaardiging, zoals Calvijn en ook onze Belijdenisgeschriften doen, dan kan dat gevaar onderkend worden. Dan moet men steeds weer opnieuw zijn heil en vastheid zoeken in Christus, ook als we spreken over de verbreking van de macht der zonde. Zet men de verbreking van de macht der zonde te ver vandaan bij de vergeving van de schuld der zonden in Christus, dan moet de mens noodzakelijkerwijs zelf aan het werk. Dan kan men makkelijk vervallen in de rijkdom van Laodicea en eigenlijk ook tot de dankwoorden van de Farizeeër. Het zou heel goed zijn als men hier in de leer zou willen gaan bij Kohlbrugge, die juist de heiliging zo heel sterk liet samenvallen met de rechtvaardiging. Zelf las ik enige tijd geleden de preek van Ralph Erskine over het sterven aan de wet. Ik heb me toen, los van deze discussie, die mij toen nog niet voor de aandacht stond, erover verbaasd met hoe grote scherpte en helderheid Erskine hier wet en evangelie onderscheidt. Mede naar aanleiding hiervan las ik daarna nog eens het bekende werk van Fischer over het Merg van het Evangelie, waarin ook dezelfde lijnen lopen. 
De SRA lijkt helaas meer en meer de weg van de heiliging als een volgend hoofdstuk in te slaan en dan wijst men er alweer terecht op dat het Arminianisme hier een pluim op de hoed krijgt. Hoe jammer dat onze jonge mensen daarin terecht kunnen komen. Het een hangt altijd met het ander samen. In het eigen hart zijn deze dwaalwegen wel herkenbaar, maar als we daarbij dan ook de leer gaan aanpassen aan de praktijk, dan bewijzen we onszelf en het volk rondom ons geen dienst. Ook wij kunnen het waarnemen in het eigen hart: een te gering en zwak leven uit Christus leidt onherroepelijk tot de dwaling der Galaten (deze wilden zelfs weer naar het apostolisch woord) onder de wet zijn. De reeds genoemde onderzoekers geven duidelijk en ook scherp aan waar de schoen wringt. Niet te scherp, want ook Paulus gebruikte vlijmscherpe taal om de dwalingen aan de kaak te stellen.
In de brochure vinden we ook een exegetische bijdrage over de hoofdstukken 6–8 van de Romeinenbrief, geschreven door drs. C. P. de Boer. Het is begrijpelijk dat juist deze hoofdstukken bepalend geacht worden voor deze zaken. Er is door de eeuwen heen verschil van mening geweest, met name over Romeinen 7. Gaat het hier nu om het leven van Paulus voor zijn bekering of spreekt hij in de tegenwoordige tijd over het nu van zijn leven? Geldt deze beschrijving, waarin zeer diepe klachten klinken, een wedergeboren mens? Br. de Boer trekt hier duidelijke lijnen voor de verklaring van deze hoofdstukken. Er zijn genoeg argumenten voor de gedachte dat Paulus hier zijn actuele en tegenwoordige bestaan omschrijft. En dan spreekt een gevorderd christen over zijn verkocht zijn onder de zonde. Ik heb meerdere "doorgeleide” christenen aan het einde van hun leven horen getuigen dat er niets anders overblijft dan een ellendig en arm mens, die op de naam des Heeren mag hopen. Dat wil een mens zo niet. Hij wil niet arm en behoeftig blijven. Daar ligt zowel bij Heart Cry alsook bij u en mij de breuk.
Ten besluite: Br. Huijgen merkt op dat er geen afgeronde theologische beschouwing bestaat waarin men de eigen visie heeft vastgelegd. Er is wel een visiedocument, maar dat biedt niet de gevraagde duidelijkheid. Je krijgt de indruk dat men zich liever beroept op de taal van het hart dan op een dogma. Maar dat kan juist zwakheid zijn. Immers, zonder duidelijke uitspraken en stellingen blijven de zaken te ondoorzichtig, het is een vage en mistige omgeving, waardoor we te sneller gaan afdwalen.
Ik merk bij de beide broeders uit de brochure een hartelijke voorliefde voor de Gereformeerde belijdenis. Waarom zouden we de toevlucht nemen tot oude dwalingen, terwijl de belijdenis van de kerk zulke goede antwoorden biedt? Ik kan me voorstellen dat onze jongeren zonder veel argwaan zich overgeven aan de voorstellingen van deze groepen. Het wordt aan de orde gesteld met kruidige ernst en geurige vroomheid. Men kan zo door de Geest beginnen om te eindigen in het vlees. Daarom ben ik heel dankbaar met het onderzoek van onze beide broeders. Ook met de duidelijke stellingname in De Gezindsgids. 
Hoe komen we hier uit? Het weerleggen van dwaling is een goede zaak. In gesprek gaan en blijven lijkt me een tweede noodzaak. Ook in gesprek gaan met jongeren, die deze avonden bezoeken. Het zou goed zijn als de stichting de beide genoemde predikanten zou uitnodigen voor nader Bijbels onderricht. Ik hoop dat de SRA deze suggestie oppakt. Anders groeien deze zaken uit tot nieuwe kloven en breuken. OP die manier kunnen we de grote daden des Heeren doorgeven aan het voorgeslacht.

 

WAAR IS ONS KIND?        2008

 

In De Saambinder, het wekelijkse orgaan van de Gereformeerde Gemeenten, schreef Ds. A. Schot te Nunspeet een uitgebreide recensie van het boekje van Ds. Kempeneers dat handelt over het sterven van jonge kinderen, met als titel: "Waar is ons kind?”. Het leek me goed ook in ons blad u deelgenoot te maken van de overwegingen van beide scribenten.

De pastor van Elbug schreef dit werk vanuit persoonlijke ervaring, die hij en zijn vrouw en kinderen over de genoemde vraag hebben opgedaan. Onze broeder weet dus uit ervaring wat het is om een kind te verliezen. Dat geeft aan zijn werk een extra dimensie. Het verlies van een kind is een zwaar verlies; zeker hiervan geldt dat wie het niet zelf heeft meegemaakt, er ten diepste slechts op afstand over kan spreken.
Daarom is dit boek een goede gids voor andere ouders, die eenzelfde weg moesten gaan. Ds. Kempeneers heeft getracht schriftuurlijk onderwijs te geven in de vragen die zich hier voordoen. Hij geeft ook aan dat het een moeilijk onderwerp is; het ligt teer en persoonlijk ingevouwen in de diepste roerselen van het eigen hart. Maar het is daarbij ook moeilijk, omdat het niet eenvoudig is om hier een afdoend antwoord te geven. Hij laat zien dat er verschillende antwoorden mogelijk zijn. 
Gods Woord geeft niet heel veel stof over dit onderwerp. Psalm 139 laat zien dat het ongeboren leven valt onder de raad en de voorzienigheid Gods. Dat zelfs dat leven in de moederschoot gewaarwordingen kan beleven. De ontmoeting tussen Maria en Elizabeth betekent ook een ontmoeting tusdsen Jezus en Johannes, hoewel nog ongeboren. Een werkelijke ontmoeting. Hoe klein en pril kan het beginsel van het geloof zijn. Wonderlijk en wonderbaar. 
Van groot belang is de uitspraak van onze belijdenis in de Dordtsche Leerregels I,17. Daar lezen we het volgende: 
"Nademaal wij van den wille Gods uit Zijn Woord moeten oordelen, hetwelk getuigt dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn, zo moeten de godzalige ouders niet twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt. (Gen. 17:7; Hand. 2:39; 1 Kor. 7:14)”.
Het zal duidelijk zijn dat hier verstrekkende lijnen lopen, die voor iedere Gereformeerde belijder beslissend zijn. De zaligheid van jongegetsorven kinderen ligt besloen in het genadeverbond. Zeker dus niet in de godzaligheid van de ouders. Genade is geen erfgoed. Ouders worden op die manier teruggeworpen op zichzelf. Er moet een vaste grond zijn, buiten het eigen hart. Maar direct komt dan de vraag op: Het genadeverbond is toch niet zaligmakend? Kuiper en Kersten trokken hier andere lijnen, maar in de prediking, zoals dit onder ons klinkt, wordt het zo niet gebracht. Er zijn tweeërlei kinderen des verbonds. Waarom geeft de belijdenis wel hoop voor de zaligheid van een mens, als die jong sterft, terwijl deze hoop vanwege het verbond vervluchtingt als kinderen opgroeien? Iedere vroeggestorven bondeling naar de hemel? Het gevaar dreigt dat we zouden zeggen dat ze nog niet gezondigd hebben. We weten helaas van de erfzonde. Wel kunnen we zeggen: ze hebben nog niet bewust gezondigd. Ik volg voor mijzelf deze lijn: iedere bondeling  wordt bij het opgroeien een verbondsbreker. Daarover spreekt de Schrift duidelijk. Een klein kind heeft niet bewust met God en Zijn verbond gebroken. Ik heb het nooit echt vanaf de kansel zo willen stellen, maar ik vond het wel treffend dat Polyander volgens ds. Kempeneers deze gedachte ook kende. Onze broeder verbindt vanut deze uitspraak van de belijdenis heel mooi en zuiver het voorwerpelijke met het onderwerpelijke. Hun zaligheid ligt voorwerpelijk vast in het verbond. Maar godzalige ouders mogen niet twijfelen….. Alleen immers die ouders ontvangen en beleven de troost. Godzalige ouders weten hier van de echte vragen, maar ze krijgen ook de rechte antwoorden. Zij en zij ook alleen. Zijn ouders niet godzalig of wedergeboren? Dan geldt de kracht van het verbond ook, maar zij missen de toepassing van de beloften. Zij worden feitelijk geleid naar de noodzaak van de eigen bekering. Onze vaderen kunnen het niet anders bedoeld hebben. Ik hoop zo Ds. Kemepneers goed begrepen te hebben.
Maar de Heere kan toch een bijzondere openbaring geven? Dat hebben velen mogen beleven. Die openbaring kan echter later op de zeef komen. Terecht ook weer laat Ds. Kempeneers hier waarschuwingen horen, al wijst hij dit zeker niet af. Als ik het goed begrijp, spreekt hij over invallende en voorkomende waarheden, die los van de Schrift in een mensenhart opkomen. Op dat terrein kan er veel mis gaan. Meer grond krijgen waarheden als Heere een krachtige toepassing geeft bij Zijn Woord, dat we bijvoorbeeld op een bepaald moment lezen of horen. Blijf dichtbij het Woord. Gods kind weet hoe de Heere zeer overtuigend en krachtig kan leiden als het Woord met kracht in het hart valt. Maar ook daar ligt niet de laatste vaste grond. Velen hebben zich vergist, dat is bekend. En Gods kinderen zullen er ook wel weet van hebben dat de duivel gebruik maakt van teksten uit Gods Woord. Het is daarbij zo, dat een belofte eerder in het gevoel valt, dan een bedreiging of een oordeel. Ook dat moet voorzichtig maken. Het ware geloof weet ook van zeer afsnijdende waarheden, die schijnbaar alle hoop ontnemen. Staat uw hart voor het gehele Woord open? Het is verder een gevaar dat u denkt dat die speciaal verkregen belofte voor u geldt; maar alle andere beloften dan? Hoe staat het daarmee? Godzalige ouders kennen de strijd en de troost, maar die is gelegen in het verbond.

Nu ook enige aandacht voor de bespreking van dit boekje in de Saambinder door Ds. A. Schot. Ik begrijp uit een opmerking aan het begin, dat ook Ds. Schot uit eigen ondervinding hierover spreekt.
Hij tracht ook zorgvuldig duidelijk te maken dat hij de zaken voorzichtig wil benaderen; daar is hij helaas niet in geslaagd. Vantevoren kon duidelijk zijn dat beiden een andere kijk hebben op zaken als verbond en belofte. Er spelen dus twee thema’s in deze discussie: het eerste is de diepe persoonlijke betrokkenheid, het andere is een dogmatisch verschil over het genadeverbond. Tussen beide polen treedt spanning op. Naar mijn oordeel was het beter geweest over een zo gevoelig onderwerp als dit is, geen dogmatische discussie te beginnen. Beide broeders respecteren ongetwijfeld elkaar. Beide hebben zij verdriet beleefd over het sterven van een geliefd kind. Hier past geen gedebateer. Natuurlijk, ik weet dat ook onze gevoelens Bijbels en dogmatisch gefundeerd moeten worden, ook voor andere ouders die zoeken naar antwoorden, maar door deze recensie is het er niet duidelijker op geworden. De vragen zijn toegenomen, de tegenstellingen aangescherpt. Was het verstandig van de redactie van de Saambinder om zo uitgebreid op deze tere zaken in te gaan, juist vanuit het besef dat er blijkbaar grote verschillen sluimeren onder de kerkelijke oppervlakte? Het zal ook ongetwijfeld niet zo zijn, dat de gedachten van Ds. Schot normatief zijn voor alle medebroeders in de bediening; ook niet voor de betrokken ouders.
Want, Ds. Schot waardeert het dat br. Kempeneers hoopt buiten het schootsveld van de verschillen te blijven over het verbond, maar hij constateert dan later met verwondering en vevreemding, dat Ds. Kempeneers niet ontkomt aan een bepaalde verbondsbeschouwing. Maar dat is toch niet zo vreemd? Beiden hebben toch dezelfde beperking dat zij namelijk een theologische bril op hebben? Had Ds. Schot verwacht dat Ds. Kempeneers dus ditmaal niet vanuit zijn achtergrond zou spreken? Ook Ds. Schot ontkomt toch niet aan zijn eigen specifieke beschouwing?
Anderzijds hebben beide ook hun gezamenlijke fundament in de Belijdenis der kerk, in dit geval in de Dordtsche Leerregels, I-17. Er moet een weg van goed verstaan zijn om daarvan uit te gaan en overeen te stemmen in allerlei vragen.
De visie op het verbond is verschillend. Maar dat betekent toch niet dat Ds. Kempeneers lichtvoetig en oppervlakkig vanuit een verbondsautomatisme denkt? Die indruk wordt wel gewekt door Ds. Schot. Er blijkt te weinig respect voor de opvattingen van br. Kempeneers.  Binnen de GG. leeft breed de gedachte dat de verbondsleer binnen de CGK een gevaarlijke middenweg is. Gezien de praktijk binnen onze kerken kan ik die vrees wel verstaan. Maar br. Kempeneers laat toch overduidelijk merken dat hij de enge poort niet maakt tot een deur die alleen maar wijd openstaat. Hij spreekt gedegen over de kernpunten van de rechte Gereformeerde leer. Dat is merkbaar. En Nunspeet en Elburg liggen toch niet zo heel ver van elkaar vandaan? Op afstand kennen we elkaar. De verbondsopvatting, die òns binnen de CGK kenmerkt, is niet per definitie een middel om de breuk op het lichtst te genezen. Wij zouden als mensen van de CGK ernaar verlangen dat we niet bij voorbaat worden aangekeken op onze verbondendsleer. Tegelijk mogen dan de broeders binnen de GG van ons verwachten dat wìj niet gemakshalve uitgaan van de gedachte dat de GG geen echte boodschap hebben voor de onbekeerde leden. Dat bezwaar lijkt ook soms aanwezig te zijn. Ik lees wekelijks de meditaties in de Saambinder, en dan mis ik, bij alle oprecht uitgesproken waardering, wel meermalen de gulhartige aansporing om de zaligheid te werken met vreze en beving. Maar ik wil daar zeker niet een verwijt van maken naar alle betrokkenen toe. Gisteren las ik nog een preek van een predikant uit de GG, waarin deze hartelijke aansporing wel te lezen was. "U kunt het niet redden, ook niet met een beetje godsdienstigheid…… U zult het niet redden. Alleen wanneer u uw hart aan de Heere geeft, onvoorwaardelijk, restloos, uw ziel uitbreidt als een open boek, want wie zijn zonden belijdt en nalaat, die zal barmhartigheid geschieden en die tot Mij komt, zegt God, zal Ik geenszins uitwerpen. Kom, waag het er eens op. Dan is het geen wagen meer, maar dan is het een gaan door het vast geleide van de Heilige Geest…. Kom, jongens en meisjes, wat betekent deze God voor jullie? Heb je Hem lief? Dien je Hem? Ik ga nog verder terug. Begeer je Hem lief te hebben? Roep Hem dan aan en lees in dit Boek”.  
Zo doet niet elke predikant. Maar ik ben er wel van overtuigd dat er binnen de GG heel gunnend gepreekt wordt; hopelijk is men binnen de GG er ook van overtuigd dat de rechte CGK prediking niet oppervlakkig is. Dat is misschien het grootste bezwaar tegen de bespreking van s. Schot: de indruk wordt meermalen gewekt dat br. Kempeneers zaken als de ernst van de erfzonde en de noodzaak van de wedergeboorte zou verdoezelen. Hierbij gevoegd de persoonlijke troost die de familie Kempeneers en anderen hebben mogen ontvangen uit Gods hand, brengt het geheel mij dan tot de conclusie dat deze breed opgezette recensie kerkelijke geschillen overtrekt en persoonlijke wonden openhaalt. 
En verder, de vragen die Ds. Schot aan br. Kempeneers stelt, stelt hij feitelijk ook aan de eigen belijdenis in DL I-17. Hoe zou hij preken over I,17? Het is opmerkelijk dat hij geen verklaring geeft over deze uitspraak van de Belijdenis. Zijn visie kan zelfs uitlopen op een latent bezwaar tegen de Belijdenis. Er zijn maar twee mogelijkheden: òf de hoop voor jonggestorven kinderen ligt in het verbond, òf deze ligt in ontvangen openbaringen. Ds. Schot lijkt de laatste gedachte voor te staan. Maar de DL verwijzen toch allerduidelijkst en onmiskenbaar naar het verbond? Juist de wijze waarop Ds. Kempeneers het verbond en de beleving samenbrengt, doet volkomen recht aan wat onze vaderen bedoeld hebben te zeggen. De vragen die Ds. Schot stelt bij het boekje, zijn ook vragen die niet alleen aan onze  Belijdenis, maar ook aan velen uit de kring van Oudvaders en Puriteinen gesteld kunnen worden. Ds. Kempeneers noemt er heel wat op.   
Aan het eind merkt Ds. Schot op: "Dat alle kinderen in Christus vergeving hébben, is niet los te maken van een bepaalde verbondsopvatting.Wie deze verondsopvatting niet deelt, kan de troost waarover de schrijver spreekt, niet vinden in dit grote verdriet”. Maar Ds. Schot leest toch ook bij elke doopsbediening de bekende en veelzeggende woorden uit het formulier dat de Heilige Geest wil "toeëigenen wat we in Christus hebben”? Er is blijkbaar een hebben zonder toeëigening. Ds. Kempeneers merkt ergens op dat het een bezit is "in de belofte”. 
De belofte moet worden toegepast. Zonder die toepassing kan de belofte ons niet redden. Maar het woord "hebben” houdt meer in dan slechts een uitwendig zijn in het verbond. Iedere bondeling is werkelijk in het verbond; maar dat verbond maakt hem niet zalig; dat doet alleen de toepassing van die verbondsbelofte. Vast en zeker geldt de belofte alle gedoopten. Ik ben me bewust dat binnen de GG deze dingen meestal heel anders worden ingevuld. Daar leeft de gedachte dat elke belofte absoluut wordt vervuld. Het verbond nadert tot en is feitelijk identiek met de uitverkiezing. Wij leren in gelijke mate de verkiezing, maar we menen tegelijk dat het verbond een zaak van andere orde is. Dit verschil ion benadering heeft gevolgen, ook voor de prediking. Ik weet en ben overtuigd dat ook de visie van de GG goede papieren heeft, vooral vanuit de geschiedenis. Daarom heb ik alle respect voor deze opvatting. Al ziet men het anders: hier liggen wat mij betreft, geen echte breuklijnen. Voor velen uit de GG ook niet. Wat Abner riep tot Joab geldt ook nu nog voor de gehele verdeelde Gezindte van onze dagen: " Zal dan het zwaard eeuwig verteren? Weet ge niet dat het in het laatste bitterheid zal zijn?” Dat geldt ook van het kerkelijke zwaard. 
 
                                                                                                                                    
           

                 
Refojeugd          2008

 

Onze jongeren staan de laatste tijd in de schijnwerpers. Hun gedrag wordt voor het voetlicht gehaald. Er is terecht belangstelling voor vragen als: naar welke muziek luisteren zij, hoe denken zij over de kerk, hoe gaan zij om met de moderne media? Recent heeft Drs. Rijk van de Poll, directeur van de Bond tegen het vloeken, moeten vaststellen dat het taalgebruik van de jeugd ernstige sporen vertoont van verruwing en vloeken.

ernstig

Dat is opzienbarend. Het beeld dat zodoende van de jeugd ontstaat, wordt de laatste tijd door allerlei onderzoeken steeds meer  ingekleurd met donkere tinten. Gods Woord zegt ons dat we deze wereld niet gelijkvormig moeten worden, maar dat we veranderd zullen worden door de vernieuwing van ons gemoed (Rom.12:2). Dat geldt ook voor onze jongeren. In hoeverre zijn zij opgewassen tegen de verzoekingen van deze tijd? Dat geldt trouwens niet alleen voor de jeugd. Ouderen zullen daar minstens evenveel moeite mee hebben. In verband hiermee zou het misschien wel goed zijn als ook wij eens zouden doorgelicht worden op zaken als kijkgedrag, koopgedrag, luistervaardigheid, kerkelijke betrokkenheid enz. Ook dat zou ernstige resultaten aan het licht brengen.
Dergelijke onderzoeken en constateringen over onze jeugd zijn niet zonder risico. Er kan een aanzuigende en versterkende werking van uitgaan. Dat willen we natuurlijk juist niet. Jongelui willen nog wel eens graag leven zoals de massa leeft. Als we horen dat zoveel anderen ook allerlei verwerpelijke dingen doen, kunnen we makkelijk en snel gedemotiveerd en daardoor meegesleept worden. Het kan ook stigmatiserend werken; er wordt een (te) algemeen stempel gedrukt op "de” jeugd. Maar er zullen ook andere jongeren zijn, die niet vallen onder het algemene beeld dat gekenmerkt wordt door negatieve aspecten.
Het is om deze redenen dat ik graag meedenk met diegenen die betrokkenheid tonen met de jeugd.
Het zou natuurlijk ook weer niet vruchtbaar zijn, als ik vanuit bepaalde reserve’s een (te) positief beeld zou neerzetten van uw en onze kinderen. Ik neem direct de ernstige toon over die in allerlei peilingen tot uiting komt. Ik wil echter wel graag waken voor een te algemene visie, waardoor alles over één kam geschoren zou kunnen worden. In dit verband hebben diverse mensen uit het reformatorisch onderwijs de conclusies niet zonder meer overgenomen. Ik zeg hiermee nadrukkelijk niet dat dhr. Van de Poll een verkeerd signaal heeft afgegeven. Ik heb echter wel hieruit opgemaakt dat de zaken niet zo evident en terstond duidelijk zijn, dat zij onmiddellijk wisten hoe de zaken er bijstaan. Hun voorzichtigheid mogen we waarderen.
En wat zou ìk dan kunnen zeggen? Mijn ervaringen als predikant van een gemeente hebben mij in diverse gemeenten lang niet altijd somber gestemd. Zelfs in een stadsgemeente als Utrecht was het een opmerkelijk feit, dat betrekkelijk weinig jongelui de kerk de rug toekeerden. Ik heb op de catechisaties de positieve aspecten kunnen waarnemen van het Reformatorische onderwijs. Maar ook in Damwoude, waar de situatie weer heel anders is, neem ik verrassend waar dat jongeren zich willen scharen onder een prediking naar Schrift en Belijdenis. Zeker, ook dat is lang geen algemeen feit, maar het zijn toch ook weer niet alleen de uitzonderingen.
De laatste jaren nemen stellig de verzoekingen wel toe. En er voltrekt zich een verandering in de kring van veel jongeren. Veel ouders zullen het mij toestemmen. In ieder geval staan zij bloot aan veel verzoekingen, evenals de ouders en de ouderen. Dit brengt me bij de kardinale vraag of de refojeugd werkelijk haar afkomst verlaat en zich begeeft op paden van verval en afval.

ontmoedigend

Er bestaat dus veel zorg over de geestelijke bagage van jongens en meisjes; scholen zijn plaatsen waar inzicht verkregen kan worden over hun gedragingen. Het valt juist zo tegen omdat er aan hen zoveel gedaan wordt. Ouders spannen zich hopelijk thuis in om hen op te voeden in de Bijbelse lijn en de school ondersteunt daarin doorgaans de pogingen van de ouders. En hoe kan het dan zijn, dat er zo weinig vrucht wordt gezien? Het lijkt soms averechts te werken.
Ik wil beklemtonen dat we ons daarover nu juist niet moeten verwonderen. De wereldling zegt, soms met een verholen genoegen, dat juist dìe jongelui van de strengere scholen zo tegenvallen, in trein en bus, op de fiets en op de perrons. Ik stel daartegenover dat hun losse stijl juist helemaal niet zo vreemd is. 
In de eerste plaats omdat wij allemaal zondige mensen zijn. Denk aan het doopformulier: buiten het rijk Gods, kinderen des toorns, hetgeen de noodzaak van de wedergeboorte onderstreept. Onderworpen aan allerlei ellende, zelfs aan de verdoemenis. De wereld verwacht veel van allerlei opknappogingen; wij zullen ervan uit moeten gaan dat ons aller afkomst geen grond biedt voor positieve verwachtingen.
Toch is er nog een andere invloed, naast deze algemene lijnen. Onze jeugd krijgt thuis en op school en in de kerk te maken met regels, laten we zeggen, met de wet van God. En wat doet deze wet? Deze wet van de Heere is erop gericht om mensen te doen wandelen op de weg ten leven, om de weg te wijzen (leefregel). Dat kan echter alleen als dit samengaat met een levend geloof in Christus. Wie vreemd is aan de genade in Christus, wordt juist door de gestelde wet geprikkeld tot zonde, zelfs tot meer zonde en meer verzet. Dat is toch een teleurstellende zaak? U houdt de wet van God hen voor en u merkt dat het in het tegendeel omslaat. Als wij hen Gods wet voorhouden, groeit juist de onwil en neemt de zonde toe. Paulus spreekt daar heel duidelijk over. Hij weet ervan dat het gebod ten leven is, het goede doel, Gods eer en ons welzijn dienend. Door de zonde echter wordt het gebod juist een prikkel tot de zonde. De wet werkt twee dingen in ons leven: ten eerste doet de wet de zonde kennen (Rom.3:20). De wet maakt in de tweede plaats ook de zonde levend (Rom.7:10). De zonde wordt daardoor bovenmate zondigende door het gebod (Rom.7:13)! De zonde neemt in de wet  
aanleiding tot zondigen. Dat is een geestelijk proces. Zoals ook de rechte prediking soms het verzet in de zondaar prikkelt en oproept, terwijl deze prediking zo anders bedoeld is.
Paulus raakt hier een onbegrijpelijk groot probleem. Ouders stuiten daar ook op. Handhaaft u die regels, dan merkt u te meer verzet bij de kinderen. De vraag rijst dan of we er wel wat mee opschieten als we de wet, ook de wet van God, aanhouden. Is het resultaat juist niet tegendraads? 
Velen zullen daardoor, zoals tegenwoordig wel gebeurt, de regels versoepelen. Dan komt de vrije opvoeding in beeld. Kerkelijk gebeurt dat ook. De vrijheid door de genade verwordt dan tot een ongebonden vrijheid. 
Terugkomend op onze jeugd: zij lopen op school tegen behoorlijk strakke regels aan, ze komen thuis en worden natuurlijk ook geconfronteerd met inperkingen, en dus zoekt de vrijheidsdrang, de zonde,  een uitweg, bijvoorbeeld in de trein naar huis of in de bus, op de fiets of in de keet. Ik denk dat juist de refojeugd eerder dan anderen de grenzen opzoekt. Men noemt ze vaak stiekem en onoprecht. Is dat vreemd? De wereldling is schijnbaar niet stiekem, want hij hoeft dat niet te zijn: alles kan en mag immers. Maar juist waar wetten gelden, glipt men graag door de mazen heen.
Ook Gods volk, als het leeft in een wettische gestalte, gaat door die wet temeer de boosheid van het hart inleven. Strijdt men in eigen kracht tegen de invloeden van de zonde in het leven, dan zijn de teleurstellingen vele en velerlei. Het lichaam des doods doet zich temeer gevoelen. Zelfs kan het gebeuren, wat we lezen in de Leerregels van Dordrecht, dat zij soms tot grove zonden komen. En ik herhaal: dat kan een gevolg zijn van een strijden tegen de zonde in eigen kracht, onder de wet. Petrus kwam tot zijn zonde, juist omdat hij meende zelf wel bestand te zijn tegen het kwade.

hoopvol

Waar ligt hier toch de uitweg? Gods volk kan alleen maar staande blijven in de strijd tegen de zonde vanuit Gods genade in Christus. Diep beseffend dat er in ons geen kracht is tegen deze grote menigte, terwijl het oog geslagen is op het kruis van Christus. Door Zijn kracht alleen wordt men opgewekt tot een nieuw leven. 
Dat geeft ook de lijnen aan voor opvoeding en onderwijs. Beide kunnen alleen maar tot zegen zijn, als er gehandeld wordt vanuit wet èn evangelie. De wet hoort er onmisbaar bij en laat deze wet dan ook de zonde levend maken. Maar laten we dan ook onze jongeren dan niet onthouden wat het doopformulier zo helder uitspreekt als de uitweg ter verlossing in de beloften van de drieënige God. Dat geldt voor de drie grote hoofdstromen in ons leven: opvoeding, prediking en onderwijs. Volle en rechte wetshandhaving zal de zonde doen toenemen en dat is een noodzakelijke weg om vandaaruit tot de Heere Jezus te vluchten. De toenemende ontdekkende kennis der zonde, maar ook de toenemende kracht der zonde kan maar op één manier worden opgelost en gematigd en daardoor mocht de apostel uitroepen: " Ik dank God door Jezus Christus, onze Heere”. 
Toegespitst op onze jeugd: de regels, zoals deze gelden in school, kerk en gezin en die ontleend zijn aan de wet van God, bereiken zonder de genade het tegendeel. Door de zonde is de wet krachteloos geworden (Rom.8:3) ten goede en daartoe heeft nu ook onze jeugd zo zeer het bloed van Christus van node, tot vergeving en tot vernieuwing van het leven. Daar ligt werkelijk de enige uitweg; er is geen andere!
We kunnen er niet mee volstaan om te constateren dat de jeugd bekeerd moet worden. Een jeugdgroep gaf me eens, toen ik voor hen zou spreken, als onderwerp op: Bekeerd worden, maar hoe? Ze wisten wel dat ze bekeerd moesten worden; dat hoorden ze in de kerk, op school en thuis.Maar dat andere, het "hoe” daarvan, dat wisten ze minder. We slagen er blijkbaar niet zo duidelijk in om hen de weg tot Christus te wijzen. Zijn wij als opvoeders daar niet helder bekend mee, dan zullen we ook soms in de wet en in haar voorschriften blijven steken. Waarbij dan voor het Reformatorisch onderwijs misschien ook nog de dogmatische vraag meespeelt, of we wel tegen ieder jong mens zeggen kunnen dat er ook voor hem en haar een weg is tot Christus. Ik waardeer de inzet en de kracht van het refo-onderwijs, maar ik heb hier en daar wel eens gemerkt dat men teveel in de wet bleef hangen, zonder te spreken over het enige en het krachtige medicijn van de genade. 
Dit is absoluut de enige weg. Is dit in het leven van Gods niet de grote strijd? Zijn ze niet menigmaal met de Galaten betoverd door de eisen en de geboden van de wet om hen af te trekken van Hem Die alleen het leven is? De apostel roept uit: Ik ben door de wet der wet gestorven; zo alleen kan hij zeggen te leven vanuit Christus in zijn hart (Gal.2:20). Zonder dat worden we telkens weer met het juk der dienstbaarheid bevangen. 
Moge Christus profetisch ontdekken door het slagzwaard van de wet, opdat Hij priesterlijk de uitweg tone in Zijn gerechtigheid en voldoening, om uiteindelijk te zien dat Hij als Koning regeert in het hart. 
Dat heeft de jeugd nodig. Maar dat hebben haar ouders ook nodig, met de grootouders en de kerkenraden en de predikanten. Dan alleen kan het klinken: Staat dan in de vrijheid, waarmede Christus u vrijgemaakt heeft.

 

 

Kerkjeugd           2009

 

Hoe is het met de jeugd van onze kerken? Het LCJ stelde in 2008 een onderzoek in naar het geestelijk gehalte van onze jongens en meisjes. Inmiddels zijn de resultaten bekend gemaakt en werden deze ook van commentaar voorzien. Vanwege de relatie die er bestaat tussen het LCJ en onze gemeenten, wil ik niet aan deze belangrijke zaak voorbijgaan. Het gaat om onze jonge mensen en hun belangen gaan ons ter harte. Daarbij gaat het ook om degenen die hun tijd en aandacht geven aan het werk onder de jongeren.

Onderzoeken als deze kunnen een verkeerd doel dienen; het (negatieve) resultaat kan als een stigma, als een stempel op de gehele jeugd gezet worden. Allen worden dan over één kan geschoren en dat kan een eventueel negatief gevolg hebben. Als een onderzoek aangeeft dat 90% van de jeugd naar popmuziek luistert, kan het makkelijk leiden tot nog meer pop, want jongelui zeggen nu eenmaal al snel: ze doen het allemaal.
Daarom moet een dergelijk onderzoek wel met wijsheid en beleid worden aangepakt. Deze enquête is een geslaagde poging om zicht te krijgen op de gesteldheid van de jeugd. Van "de” jeugd kan nauwelijks gesproken worden, want een deel behoort tot de grijze muizen en een ander deel heeft de enquête helemaal niet ingevuld. Een deel blijft dus onder water, maar ook dat kan wel weer een teken van een bepaalde houding zijn. De opzet van dit onderzoek is goed. Er worden aanbevelingen gedaan aan ouders, predikanten, kerkenraden en jeugdleiders. Illustratief is ook de praktische stem van enkele jongeren, die over de betreffende onderwerpen hun mening geven.
U kent wellicht het beeld van een half glas water. Je kunt zeggen: het is half vol of je kunt zeggen: het is half leeg. Dat geeft een verschillende benadering aan. Het een is meer positief, het andere meer negatief. Zo is het ook hier. Ik volg graag de methode van het halfvolle glas. In ieder geval kan men de uitkomsten niet alleen als teleurstellend typeren. Het zit er zeker in, maar er zijn absoluut ook lichtende randen aan de donkere lucht. Het is maar net waar we van uitgaan. Als de natuurlijke mens niet begrijpt de dingen die Gods Geest leert, dan zijn er meevallers; als we uitgaan van de ideale gemeente, dan zijn er tegenvallers. We willen realistisch blijven. Calvijn zegt ergens dat 10% van zijn gemeente gehouden mocht worden voor levende leden. Ik kan niet nagaan of deze opmerking structureel is voor hem, maar hij zegt het wel en het maant ons tot nuchterheid.
Zo bezien vallen deze resultaten niet tegen. Globaal genomen kan men zeggen dat er een serieuze kern is onder onze jeugd. Dat is een dankbare constatering in een tijd waarin jongelui aan zware verzoekingen zijn blootgesteld. Een aanzienlijk deel kerkt tweemaal, bidt dagelijks persoonlijk en leest de Bijbel en begrijpt ook doorgaans de preken. Zo kennen we hoop ik allemaal een deel van de kerkelijke jeugd: er wordt waarneembaar geluisterd, er wordt soms spontaan gereageerd en het is te zien dat ze niet alleen lijfelijk in de kerk zitten. 
Als ik me nu eerst beperk tot deze hoopvolle tekenen, concludeer ik dat jeugdwerk en catechese niet onvruchtbaar zijn gebleven. Wat ouders in de opvoeding besteden aan hun  kinderen, blijft lang niet altijd ongezegend. Daaruit mogen zij moed scheppen. Veel ouders gaan volgens deze gegevens ernstig om met de taak van de opvoeding. 
Ook de predikanten hoeven hier geen moedeloos gevoel aan over te houden. Gerekend naar het aantal volwassenen die aangeven een preek niet te begrijpen, is het verblijdend dat jonge mensen daar anders in staan. Ook jeugdwerkleiders moeten maar ijverig doorgaan met hun verenigingstaken. Ik hoorde van enkelen dat zij na de bijeenkomst in Gorinchem met enige teleurstelling terugkeerden naar huis: Moeten we nu nóg meer doen? Maar dat is absoluut niet de enig mogelijke reactie.
Ik merk ook op dat het werk van de LCJ door de jaren heen het goede doel gediend heeft. De verenigingen werden voorzien van principiële en frisse Bijbelstudies, conferenties werden op touw gezet en zodoende kwam er aandacht voor het Woord van God onder jonge mensen.

Nu zijn er ook andere opmerkingen te maken. Het glas is half leeg. Er is allereerst de "wit”  aangegeven groep van hen, die zich afzijdig opstellen van kerkelijke en geestelijke betrokkenheid. Dat moet een grote zorg zijn. Dat is het voor de ouders, dat moet het ook voor de gemeente zijn. Natuurlijk liggen hier taken voor ouders en predikanten, maar ik denk zelf dat hier een taak ligt juist voor het betrokken deel van de jeugd. Als een vriend positief over de kerk spreekt tegen een afkerige leeftijdgenoot, gaat daar meer van uit dan wanneer de dominee op bezoek komt. Er ligt een mooi arbeidsveld bij de jeugdvereniging zelf om jongeren aan te trekken. We moeten verder ook beseffen dat hier werkelijk gezegd kan en moet worden dat de Heere alleen hulp en uitkomst kan geven. Het zou vreselijk zijn als we denken dat dit een gemeenplaats is. Al ons regelen en organiseren moet immers gezegend worden. In dalen van moedeloosheid zullen meerdere ouders ervan weten dat het gebed inderdaad een hart onder de riem is. Denk aan de moeder en grootmoeder van Timotheus. Vanuit die gedachte is de prediking belangrijk en daarna dan zeker ook de catechisatie. Daar kunnen we meer persoonlijk op de zaken van de jeugd ingaan. Daar komt toch meestal nog de gehele jeugd van de gemeente. Er liggen hier trouwens opdrachten voor de hele gemeente. Een levend lidmaat zal verdriet gevoelen bij het afdrijven van jonge mensen. Leeft die smart en dus ook het gebed onder ons voldoende?
De groep die aangeeft "soms” of "regelmatig” allerlei dingen wel of niet te doen, is niet te verwaarlozen. Het lijkt me een gevaarlijke situatie. Huisbezoekers kennen de mensen ook wel, die zulke antwoorden geven. Ik kom regelmatig in de kerk, maar met welke regelmaat? Het woord "soms” houdt ons nog sterker uit de wind. Verraden deze woorden de lauwe instelling van Laodicea? Mozes zou met deze antwoorden niet veel kunnen doen. Hij stelde het heel zwart-wit: leven of dood, zegen en vloek. Er is nooit een middenweg die begaanbaar is. De weg is breed of smal. Deze jeugd is voor of tegen. 
Natuurlijk kunnen we het begrijpen dat er velen zijn, die er nog niet uit zijn en die aarzelen. Juist daarom moeten we oppassen dat we hen niet te hoog aanslaan. Zij hebben overtuiging nodig om de keus te doen vanuit het werk van Gods Geest. Grijp hen die wankelen ten dode, zegt Gods Woord. 
Deze beide categorieën vragen aandacht. Nogmaals: Denk hier aan de hele gemeente. Niet alleen de jeugdouderling of de predikant of de ouders, maar laat hier de kracht van een gemeente uitkomen!


Zijn er meer harde signalen te horen?
Er is reeds door meerderen op gewezen, dat ethische consequenties betreffende de levenswandel vrij algemeen worden verwaarloosd. Daar sta ik wel van te kijken. Dit is zeker verontrustend mede gezien het feit dat velen ook weer in de mening verkeren dat zij kinderen van God zijn. Het zal er niet aan liggen dat jonge mensen niet weten wat verkeerd is; het zal eraan te wijten zijn dat ze de consequenties niet willen trekken of ook dat zij er liever makkelijker over denken. Er wordt gretig gebruik gemaakt van internet, de media houden de jeugd in hun greep. Dat doet denken aan de tijd voor de zondvloed. Jongelui hebben altijd in de zuigkracht van de wereld gestaan, maar het gevaar is nu dat ze de bakens hebben verzet. Gods Woord zegt dat er zijn die het goede kwaad noemen en het kwade goed. Het zal te wijten zijn aan de draaikolken van het moderne leven. Maar hier past toch geen machteloos schouderophalend gebaar alsof dat nu eenmaal een feit is. De poorten der hel zullen de gemeente niet overweldigen, zo heeft Christus gezegd. Dat geldt ook nu nog. Het kan meer het gevolg zijn van het feit, dat er gemeentebreed geen duidelijke lijnen meer getrokken worden. Als we oordelen dat bijvoorbeeld TV niet onder de belangrijkere zaken valt en als internet met open armen ingehaald wordt, dan liggen daar oorzaken, waarom de jeugd ontspoort. De invloed van muziek en beeld nemen we niet ernstig genoeg. Het is te makkelijk aanvaard onder ons. Het woord makkelijk is niet het goede woord. De media zijn binnengekomen vanuit verlegenheid van de ouders en door de listen van de duivel zelf!
Krijgen we hier niet de rekening gepresenteerd van een te open beleid naar de wereld?

Dan zijn er ook de ruime aantallen van hen die menen dat God hun Vader is. Deze groep zal ook aangeven de preken te begrijpen, maar dan zijn er enkele vragen te stellen: begrijpen zij de preken wel goed of begrijpen de preken hen niet goed? Waar ligt het manco? Is het trouwens wel een misvatting? Ook onder jongeren zijn er die ernstig de Heere dienen en die leven uit Gods genade. Maar de samenhang met de levensstijl die hier zichtbaar wordt, maakt ons wel voorzichtig. Het zal ook te maken hebben met het feit dat zowel de prediking alsook de identificatiefiguren meer te lijden hebben onder een algemene vaagheid. Nu mogen we ook geen rust hebben bij de gedachte dat jonge mensen zeggen nog onbekeerd te zijn. Maar het te zijn en te denken het te zijn, geeft een grote vergissing aan. Hierin zijn onze preken wellicht niet duidelijk genoeg en ontbreken te veel de leesbare brieven waarover Paulus spreekt. Alhoewel, preken waarin de dingen wel duidelijk gezegd worden, kunnen juist het genoemde effect bewerken. Maar predikanten moeten zich wel eerlijk afvragen of onze prediking niet te algemeen en te soft bevonden wordt.

Enkele conclusies:
We spreken over jonge mensen. De jeugd is een periode in ons leven, waarin mensen groeien naar volwassenheid en naar bestendigheid. We kunnen geen huizen bouwen op de uitspraken van jongeren. De strijd moet er nog overheen komen en wat zal er dan van overblijven? Dat maakt voorzichtig. De lange weg van de wijzen naar Jeruzalem zullen ze met diepe overtuiging afgelegd hebben. Toen daar later de tegenstand van Herodes duidelijk werd en de teleurstelling over de lauwheid van Jeruzalem zich aandiende, kwamen ze te meer in de persoonlijke strijd. Dat is een verschijnsel dat ieder van Gods volk meemaakt. Later gaat pas blijken wat erover blijft van alles. 
We kunnen verder lezen in dit rapport dat jonge mensen niet persé uit zijn op allerlei kerkvernieuwende maatregelen. Het is bijvoorbeeld opmerkelijk dat de Herziene Statenvertaling door de jeugd niet massaal gebruikt wordt. Als deze al gebruikt wordt, zijn de resultaten daarvan niet waarneembaar beter. Dit houd geen waardeoordeel in over de HSV, maar deze conclusie vinden we in het onderzoek zelf. Laat dat ons voorzichtig maken met allerlei veranderingen die door ouderen vaak worden aangevraagd omdat de jeugd dat zo graag wil. Dat blijkt hier niet zonder meer uit. Jonge mensen kunnen blijkbaar ook heel goed omgaan met de bestaande presentatie van prediking en liturgie. Het gaat niet om een krampachtige houding, maar het weerspreekt wel de trend van deze tijd dat alleen nog maar totaal andere vormen redding kunnen bieden. Die gedachten leven niet bij de jeugd. Deze wordt hen helaas meer aangepraat door ouderen, die daar soms nog meer behoefte aan hebben.
Verrassend is ook dat de gewone schriftuurlijk- confessionele prediking de jeugd bereikt. Dat moet ons toch te denken geven. 
Jongeren zijn een wezenlijk deel van de gemeente. Reken ermee. Ik heb zelf in mijn Harderwijker periode meer oog gekregen voor de jeugd. Een grote gaanderij met bijna allemaal jeugd. Ik dacht dat ik de preken moest afstemmen juist ook op hen. Toch dreigt dan het gevaar dat alleen nog de simpele zaken bepreekt worden. Het moet juist zo dat we de moeilijke dingen trachten eenvoudig te zeggen. Meerderen zullen die les hebben opgepakt. Geen inperking van de inhoud maar van de manier waarop het gezegd wordt. Vanuit mijn persoonlijke ervaring kan ik hier nog het volgende aan toevoegen:
In de grote stadsgemeente van Utrecht gebeurde het hoogste zelden dat er jonge mensen uit de gemeentelijke boot vielen. Juist daar gebeurde dat nauwelijks. Het bleek dat de jeugd tegen de zwarte achtergrond van de stad te meer mocht zien dat het leven met de Heere alles te bieden heeft. Daarbij kwam ook de zegen van het Reformatorisch onderwijs. Momenteel dreigt deze vorm van onderwijs echter grote verliezen te boeken. We zullen als kerken dit onderwijs kritischer moeten volgen en onze scholen de les voorhouden, die wij jammer genoeg in onze kerken al met vallen en opstaan hebben "geleerd”. Het is zelfs niet denkbeeldig dat onze jongeren negatief beïnvloed worden door de mentaliteit die er heerst onder grote groepen reformatorische jongeren. 
Als grote aandachtspunten van dit onderzoek blijven over: de prediking in de kerk, het onderwijs op school en de opvoeding thuis. Wet en Evangelie hebben daarin beide een plaats. Zelfs beschaafde omgangsvormen kunnen niet gemist worden en getuigen van de innerlijke gesteldheid. 
Laten we niet alles wijten aan de gevaarlijke tijd. Wij allen zijn verantwoordelijk en wij allen hebben gezondigd. Leer jonge mensen meezingen met de dichter van ouds: Wij hebben God op ’t hoogst misdaan, wij zijn van ’t heilspoor afgegaan, ja wij èn onze vaderen tevens. Dan is er hoop!                               

 

Kinderen         2010

 

Op twee plaatsen trof ik een artikel aan over de plaats die onze kinderen innemen in de erediensten. Zowel in de Waarheidsvriend (Hoezo, kindernevendiensten?) werd erover geschreven  als ook in een ingezonden stuk in  het RD. In het laatst genoemde artikel werd een pleidooi gevoerd voor een vorm van kindernevendienst voor de jongste kinderen. Het stuk werd ingezonden door de stichting Samen leren geloven.

Kinderen nemen in onze diensten een belangrijke plaats in. Daarom geef ik graag aandacht aan dit onderwerp. Ik bepaal me vooral tot het opiniestuk in het RD. 
Het ingezonden stuk vraagt om kritische kanttekeningen. Het stuk was een reactie op een artikel over de terugloop van de zondagschool. Een verschijnsel dat ik jaren geleden al waarnam in één van mijn vorige gemeenten. Ouders denken dat het kerkbezoek, in combinatie met een zondagschool, de kinderen te veel belast. Ik ga daar nu aan voorbij; het is een onderwerp apart.
Fieke Bijnagte (schrijfster van het bedoelde stuk) poneert dat in behoudende gemeenten ook een vorm van kindernevendienst voorkomt. Het is mij niet bekend dat dit zo is. Ik denk dat zij zich vergist. In de gemeenten die ik ’s zondags mag dienen, komt het niet voor. In sommige gemeenten komt het wel voor, dat de zondagschool tijdens de kerkdienst wordt gehouden. Men zou kunnen menen dat dit minder bezwaren oproept, wat ik overigens betwijfel. Er zijn gemeenten waar ’s zondags kinderen onder de tien jaar nauwelijks de kerkdienst bezoeken. Vanwege de zondagschool onder de dienst.
Een ernstig bezwaar tegen de bedoeling van het artikel is dat de indruk wordt gewekt dat een kerkdienst voor kinderen een loodzware en belastende gebeurtenis is. Nu is die gedachte niet vreemd; u hoort het allerwegen. In mijn vorige artikel heb ik de woorden van Prof. Verboom aangehaald. Hij noemde bijvoorbeeld de wens van sommige hoorders om "simpel” te preken. Veel ouderen geven aan de preken niet goed te kunnen volgen. Als zij dat al zeggen, hoe zal het dan in hun optiek zijn met kinderen? Ik zelf heb ervaren dat kinderen van vier of vijf jaar soms al verrassend veel kunnen meenemen van een preek. De lezers moeten dit zelf ook eens nagaan; ik vermoed trouwens, dat u dat ook al lang gedaan hebt. Het is dus niet zo, dat kinderen eerst een bepaalde training moeten ontvangen alvorens zij de kerkdiensten bijwonen. Een kind vind het daarbij prachtig, als het mee mag naar de "grotemensenkerk”.

Onze kinderen vormen een wezenlijk deel van de gemeente. Daarom zal de voorganger hen betrekken bij de preek.  Er zijn predikanten die bekend staan om het feit dat hun prediking "kindvriendelijk” is. Begrijpen de kinderen er iets van, dan zal dat gunstig werken op heel de gemeente. Het is niet moeilijk om in de preek speciaal iets te zeggen tot de kinderen. Er zijn in iedere tekst aanknopingspunten voor deze doelgroep. Het is niet nodig om de gemeente op te splitsen in allerlei subgroepen. Dat deed Josafat ook niet toen er dringende aanleiding was om de Heere te zoeken vanwege de strijd tegen de Moabieten; "en gans Juda stond voor het aangezicht des Heeren, ook hun kinderkens, hun vrouwen en hun zonen”(2 Kron.20:13). Hebben die kleintjes begrepen wat er aan de hand was? Ik denk dat de kinderen die deze bijeenkomst hebben meegemaakt, dit later zich nog goed konden herinneren. Ze hebben de diepe indrukken daarvan nooit meer verloren. Ze hoorden erbij! In Joël 2:16 leest u: "Verzamelt het volk, heiligt de gemeente, vergadert de oudsten, verzamelt de kinderkens, en die de borsten zuigen; de bruidegom ga uit zijn binnenkamer, en de bruid uit haar slaapkamer”. 
In oorlogstijd zouden we onze kinderen zeker niet achterlaten als we naar de schuilkelders moesten vluchten. Ook al kunnen ze nog niet lopen, we zouden hen dragen om hen te redden. In Lukas 2 nemen Jozef en Maria hun zoon Jezus mee naar de tempel. Op 12-jarige leeftijd werd Hij zoon der wet. Dat werden de kinderen al op vrij jonge leeftijd. Ze moesten op die leeftijd dus al heel veel weten van de gebruiken van de tempel en de inhoud van de Thora. Dat kan ook niet anders, want ze moesten thuis al van kindsbeen af onderwezen worden in het Woord van God. "En gij zult ze uw kinderen inscherpen, en daarvan spreken, als gij in uw huis zit, en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt, en als gij opstaat”(Deut.6:7). Hiermee houdt verband dat kinderen in de dagen van de Reformatie soms al belijdenis deden op een leeftijd van ongeveer 13 of 14 jaar. Dat betekent dat zij al een flinke dosis kennis hadden vergaard over de geloofsleer. Denk er ook aan dat ons Heidelberger leerboek bedoeld was voor de jongste schooljeugd. 
Hier hebben we ook aanwijzingen voor de huisgodsdienst. We hebben het feitelijk niet alleen over de vraag of onze kinderen meegaan naar de kerk, maar het gaat er ook om of we hen thuis onderwijzen in de wegen van de Heere. Heel het Spreukenboek is daar vol van. Begrijpen kinderen sommige dingen niet dan is het de Bijbelse lijn dat zij thuis hun ouders vragen en zodoende is er plaats voor en behoefte aan nader onderwijs (Joz.4:21-24). Zo had ook Timotheus thuis onderwijs ontvangen van zijn moeder en grootmoeder, blijkens het woord van Paulus: "En dat gij van kinds af de heilige Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof, hetwelk in Christus Jezus is” 2 Tim.3:15).
Bedenk dat Timotheus de Schriften gewéten heeft; dat kan nauwelijks iets anders betekenen dan dat hij juist in zijn vroegste dagen bekend werd gemaakt met Gods Woord. Met dat doel heeft ook de Heere Jezus kinderen omhelsd en met hen gesproken. Het zou niet moeilijk zijn meer plaatsen te vinden in Gods Woord, die wijzen op de plaats van de kinderen in het midden van de gemeente. Als onze kinderen de belofte toekomen, dan moeten zij ook weten wat die beloften zijn. De kinderdoop is eigenlijk al aanleiding genoeg  dat de kinderen zo vroeg mogelijk hun plaats zullen innemen temidden van de andere leden van de gemeente.
Van verschillende kanten staat de kerkdienst onder druk. Enerzijds door het beleggen van allerlei activiteiten voor kinderen en andere groepen, waardoor krachten aan de gewone diensten worden onttrokken. Anderzijds doordat de prediking zelf al maar door versimpelt, waarop eveneens in het vorige artikel werd gewezen. 

U kunt zeggen dat ook een kindernevendienst de kinderen bedoelt te betrekken bij het Woord van God. Men zal dat zeker bedoelen, maar de eenheid van de gemeente wordt verbroken door allerlei speciale diensten. Er zijn tegenwoordig themadiensten, gezinsdiensten, jeugddiensten, enz. Op deze wijze worden de leden van de gemeente onderling van elkaar vervreemd. Iedere kerkdienst is een jeugddienst en in iedere kerkdienst is er plaats voor de kinderen.
Laten we dus onze kinderen erbij houden als het gaat om Gods Woord. Ik noem in dit verband kindersterfbedden. Als u daarover wel eens iets gelezen hebt weet u hoe diep de kennis van jonge kinderen kan strekken inzake de geestelijke en eeuwige dingen. 
We zouden liever horen dat kinderen niets begrijpen van de spelletjes op internet of van de termen van het voetbalveld. Dat is toch nog meer geheimtaal dan de kanseltaal? We weten echter allen dat men de sporttermen snel aanleert. Omdat deze dingen hen en vaak ook hun ouders interesseren. Waar komt de klacht toch vandaan dat kleine en grote mensen niets begrijpen van de verkondiging van Gods Woord? Het zou best kunnen zijn dat de moeiten soms nog meer bij de ouders liggen dan bij de kinderen zelf. 
Ik besluit met te zeggen dat het opiniestuk uit de krant een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven. In werkelijk behoudende gemeenten (die daardoor overigens niets meer of beter zijn dan andere) worden deze experimentele diensten nog niet gehouden. En voorzover ik het in wat modernere gemeenten zelf wel eens heb meegemaakt, wordt een dienst behoorlijk verstoord door het wegtrekken en terugkomen van de kinderen. Wie goed nadenkt, zal zijn toevlucht niet willen nemen tot deze vervlakkende vormen van kerkzijn. Een artikel in de vorm van een proefballon als voornoemd kan ons ook liever maar bespaard blijven.

Begin vroeg met uw kinderen te onderwijzen. Goed schoolonderwijs is trouwens ook van het allergrootste belang. Neem uw kinderen zo vroeg mogelijk mee naar de kerk. Naar gewoonte, dan varen de kinderen daar wel bij, juist omdat het een gewoonte is. "En hoewel onze kinderen deze dingen niet verstaan….”. Dat werd reeds gezegd bij het doopvont. Desondanks mogen we hen van de doop niet uitsluiten. En natuurlijk ook niet van de hoorbare prediking. Er is noodzaak. Ze zijn immers in zonden ontvangen en geboren en aan allerhande ellende, zelfs aan de verdoemenis onderworpen. Geloofden we dat maar meer. Dan zouden  we ook meer rijkdom zien in het feit, dat zij in Christus geheiligd zijn en als lidmaten van Zijn gemeente behoren gedoopt te zijn. Als lidmaten van Zijn gemeente. Dat heeft gevolgen voor hun kerkbezoek. Ook voor de preek, die gericht moet zijn op heel de gemeente, ook op onze kinderen dus. 
Eens zullen wij allen staan voor de troon, die beschreven wordt in Openbaringen 20. Johannes zag hen: de kleinen en de groten. Gelukkig de kinderen die hier gesteld worden met de gemeente voor de troon der genade en horen mogen van de Zaligmaker der wereld.

 


Jongerendag           2011

 

De EO-jongerendag is enkele weken geleden weer gehouden. Ds. J.M.D. de Heere uit Middelburg schreef een waarschuwend artikel, waaruit ik enkele gedeelten overneem:

Opvallend in het voorbereidingsmateriaal is de grote aandacht voor de artiesten die de EO-Jongerendag bezoeken. Elk jaar zoekt de EO naar bands die de harten van de duizenden jongeren sneller doen kloppen. Op de website van de EO staan videoclips waardoor de jongeren vast warm kunnen lopen. En dat doen ze. Steevast reageren ze op de informatie over de bands met uitroepen als: ‘enorm vet’, ‘echt cool’ en ‘te gekke bands’. Als we de jongeren goed begrijpen, komen ze allereerst naar de Jongerendag voor de artiesten. Het kost niets om een concert van deze bands bij te wonen!
Dit jaar zijn ‘steengoede artiesten’ genodigd, zo meldt de EO. Het gaat om onder meer om TobyMac. Zijn muziek wordt gebruikt voor seculiere films, series en tv-reclames. Zijn muziek is een stevige mix van rap, rock, pop en hiphop. Zo krijgt hij ieder publiek mee, zo verzekert de omroep. ‘Al met al zorgt TobyMac voor een spetterend optreden vol energie waarbij de voetjes geheid van de vloer gaan. We zien er enorm naar uit!’ Door middel van deze wereldse muziek wil hij mensen bereiken met de liefde van God, zo zegt TobyMac zelf. Gebeurt dat werkelijk, zaterdag in Arnhem? Of gaan de jongeren gewoon uit hun dak door een artiest die veel, heel veel decibellen produceert.  
Een andere band produceert een ‘stevig potje alternatieve melodische (hard)rock’, zo lezen we in de beschrijving. Het gaat om een band die ‘niet vies is van een feestje.’ De derde band brengt worship (aanbiddingsmuziek) met een rocksaus, zo lezen we. We wrijven onze ogen uit. Bestaat dat, God aanbidden met keiharde rockmuziek? Mag dat ook al? Een bekende rockzanger zei eens dat deze muziek ‘het meest effectieve middel is om van normale mensen bezeten relschoppers te maken.’ Dat alles deert de vijf heren van de band schijnbaar niet. ‘We besloten de muziek te maken die in ons hart klonk.’ Nooit in de Bijbel gelezen dat ons hart arglistig is, meer dan enig ding en dat het dus levensgevaarlijk is om zo je hart te volgen? 
Typisch evangelisch, zo schreven we. En zo is het. De EO lijkt zelfs niet meer te weten dat er een andere manier is om over de bekering te spreken. Altijd wordt er gehamerd op de keuze die de mens maakt (alsof we in het paradijs niet al gekozen hebben). Altijd wordt er aangewerkt op zo’n keuze als antwoord op het Evangelie van God. Als je dat honderd keer hoort, zou je nog geloven ook. Het is wel zo aantrekkelijk, de sleutel om zalig te worden ligt uiteindelijk in de hand van de mens. Maar is het een Bijbels Evangelie? Ik vrees dat het een Evangelie naar de mens is, ja zelfs tegen de mens, want we worden erdoor bedrogen. Zalig worden is zo geen volkomen Godswerk, geen eeuwig wonder meer. 
Een gevoel van diepe verslagenheid blijft achter wanneer je zo’n toespraak –hij staat op internet– hoort. Dat de spreker het echt meende, wil ik aannemen. Hij was zichtbaar geraakt. En toch. Hij bracht helaas een levensgevaarlijke, remonstrantse boodschap waarin zalig worden een samenwerking is tussen God en de mens. De mens zet de beslissende stap, mede opgeroepen door de sfeer. En een kwartiertje later dansen de jongeren weer verder, omdat de volgende band optreedt…  
Over haast elke seconde in het programma wordt nagedacht. De dag wordt niet zomaar geopend. Er is een complete openingsact. Het klinkt vervelend, maar ook dit onderdeel van het programma is uitgegroeid tot een heuse, spetterende show. Dansende zangers, acrobaten, vuurwerk en lichtsignalen luiden de dag in. Toch is ook de opening bedoeld om jongeren ‘het hart van God te laten ontmoeten.’ Het gaat, zo zegt de omroep, ‘om Jezus en Zijn onvoorwaardelijke liefde voor mensen.’
Bij de openingsact van de EO-Jongerendag heeft de omroep een zinnetje op de website gezet die op een aangrijpende wijze onthult welke geest achter de Jongerendag zit. ‘Niks is te gek om Jezus te aanbidden’, zo lezen we. Het zinnetje bleef bij me hangen tijdens het zoekwerk dat nodig is om aan het verzoek te voldoen om iets over de dag te schrijven. 
Inderdaad, de hele dag bewijst dat voor de EO niks te gek is. De remmen zijn eraf. De geest is uit de fles. Het is een geest om bang van te worden. Heb je al een kaartje voor deze ‘te gekke dag’? Alsjeblieft, beschouw de reserveringskosten maar als weggegooid geld en ga niet naar Arnhem. Overtuig uw kind dat het echt niet kan. Wat in dit artikel staat, is geen verdraaide waarheid. Het is een getrouwe impressie van de dag zoals die voor zaterdag staat aangekondigd. Laat de leuze van de EO maar tot je doordringen. Het is inderdaad een ‘te gekke’ dag. Er zijn grenzen gepasseerd. Het is anno 2011 geen dag die de toets van Gods Woord kan doorstaan, het is te erg geworden. Van zo’n dag zal de omroep een keer rekenschap moeten afleggen. Maar ook iedereen die erheen gaat. Er zijn alternatieven, gelukkig. Er zijn andere mogelijkheden om samen met jongeren rond Gods Woord samen te komen. Benut die maar”. Tot zover Ds. de Heer. 

De uitkomst van een onlangs gehouden enquête heeft ongetwijfeld iets te maken met  de bijeenkomst waarover Ds. de Heer schreef. Refo-jeugd geen bezwaar tegen gezangen, aldus de conclusie van het onderzoek.  Kerkelijke jeugd bezoekt deze dagen eveneens en dus ligt het voor de hand dat het vrije lied (en nog veel meer) ook leeft onder de "Refo-jeugd”. Het zal niet alleen gelden van de jeugd; denkelijk zijn er ook veel ouderen die er zo tegenover staan. In Biddinghuizen wordt rond Pinksteren jaarlijks een massale bijeenkomst van evangelische christenen gehouden; ook daar worden veel reformatorische christenen geteld. Zo lopen de dingen door elkaar. 
Het is niet opzienbarend dat jonge mensen graag een gezang willen zingen. Op die leeftijd zijn de indrukken nog niet tot een bezonken overtuiging geworden. Er kan daarna nog zoveel gebeuren. Ook Refo-jongeren moeten bekeerd worden en hopelijk zal dat met velen van hen gebeuren. Dat verandert alles. Verder zal er in de loop der volgende jaren een ander deel  afhaken en van deze categorie is het dan niet vreemd dat men lossere gedachten heeft.
Trouwens, in mijn jeugd lagen de bundels van Johannes de Heer en Woensel Kooy ook thuis op het harmonium. We zongen daaruit en onze ouders genoten er ook van. Maar er was geen denken aan dat deze liederen in verband werden gebracht met de kerkdiensten. Het is normaal dat liederen met een Bijbelse strekking worden gezongen, als dat maar niet gebeurt in de kerkdiensten. Dat de jeugd zulke wensen heeft, is makkelijker te begrijpen dan het feit dat er veel gemeenten onder ons zijn die opwekkingsliederen zingen tijdens de kerkdiensten. Dat gaat dan uit van kerkenraden en predikanten. We gaan aan zulke gebruiken wennen?  We gaan om deze dingen de kerk niet verlaten, zoals Ds. Westerink onlangs ook opmerkte. Een andere zaak is dat individuele kerkleden, ook al willen zij de kerk niet verlaten, omgekeerd door de kerk verlaten worden; ze kunnen door allerlei veranderingen in een gemeente buiten de kerk gemanoeuvreerd worden. Men voelt zich geïsoleerd en men is niet meer thuis in de eigen gemeente. 
Tegen deze achtergrond moeten we de uitkomsten van de enquête maar wat relativeren. Ook al vanwege het feit dat het gaat om de leeftijd van 13 tot 16 jaar. In dat licht kunnen we zelfs niet eens spreken van dè Refo-jeugd. Mijmeren over zulke uitkomsten leidt gemakkelijk tot verkeerde conclusies. Dat geldt ook van de gestelde keuzes. De vragen die de LCJ enkele jaren geleden aan de jeugd stelde, leken me meer ter zake. We kunnen de jeugd, als we dat dan al willen, beter bevragen op zaken als bekering en geloof. Of over de verstaanbaarheid van de preken, die gehouden worden. Dan hebben we het tenminste over wezenlijker zaken. Bovendien is het gevaar van een dergelijk onderzoek dat jongeren gaan denken dat opwekkingsliederen algemeen aanvaard zijn. Een ander bezwaar: We moeten ook oppassen dat we de jeugd niet over het paard tillen.  Als heimelijk of onbewust gedacht wordt, dat we de wensen van de jongeren vooral moeten honoreren, dan schatten we de zaken niet goed in. Jonge mensen willen en moeten geleid worden, als we hen goede tekst en uitleg geven. Dat blijkt ook daaruit dat de jeugd soms beter vertegenwoordigd is tijdens de kerkdiensten dan veel ouderen. 
Laten we de jeugd onderwijzen en hen de diepe zin van de psalmen uitleggen. Ik hoorde daar kortgeleden nog een goed voorbeeld van. Er was een broeder die vanwege een zware weg van beproeving mocht getuigen van een nabij leven met de Heere. Er werden toen twee dingen gezegd. Het eerste was dat hij zo bang was voor de zonde en het tweede dat de psalmen zo’n ongekende diepte vertonen, een diepte die niet te evenaren is. Deze waren hem juist zo tot troost en ondersteuning. Zo’n getuigenis is belangrijker en naar zulke woorden wil de jeugd ook nog wel luisteren. Worden echter zulke getuigenissen schaars, dan gaan jonge mensen het elders zoeken, maar dat is dan onze schuld.
Ik las ergens de vraag wat de kerk wel doet voor de jeugd? Gelukkig neem ik om me heen veel kerkelijke bewogenheid waar met de jeugd. Denk aan allerlei jeugdbijeenkomsten en conferenties, ook aan wat andere kerken allemaal doen voor jonge mensen. Gelukkig dus als er kinderen Gods zijn die iets te zeggen hebben en als de kerken hun roeping verstaan. "Komt, kinderen, hoort naar mij, neem mijn getrouwe leer in acht, ik leer opdat g’ úw plicht betracht, wat ’s Heeren vreze zij!”

           

 

GEZINSLEED                                                                                                                           2012

 

Het gezin is een gave van God, om mensen in hun beginperiode bij te staan en te leiden naar de volwassenheid. Een harmonisch gezin is een weldaad; velen mogen met vreugde terugdenken aan hun afkomst. Daarnaast echter is een  christelijk gezin in deze tijd ook een toneel van veel strijd. Een loopgravenoorlog. Mensen die van nature met liefde aan elkaar verbonden zijn, kunnen ten prooi vallen aan verruwing en verharding. We zien het overal om ons heen.

 

In De Wekker kwamen enkele ouders aan het woord, die spraken over teleurstellingen in verband met hun kinderen. Deze ouders spreken er op een waardige manier over. Een goed initiatief om ook aandacht te geven aan deze vormen van stil verdriet.

De dingen kunnen heel hard aan komen. Grote gezinnen kunnen geheel uiteenvallen; het gebeurt dat vrijwel niet één kind nog naar de kerk gaat. Een eerste probleem in het gezin is immers de toegeslagen kerkverlating. Voor kerkenraden een moeilijke zaak, voor de ouders nog te meer een onverteerbaar gegeven. Er worden dan heel wat lijnen verbroken.

Allereerst valt de verbondenheid met de God van onze doop uit handen. Kinderen kiezen er voor alleen te staan. Dat is een harde realiteit. Zonder God geraken we in een isolement. Er ontstaat een  leegte. Zeker, er zijn relaties, om deze vage term te gebruiken. Maar ook deze hebben niet zelden te lijden onder de grote leegte die er in het leven gekomen is. Er komt een dag waarop ouders alleen nog maar kunnen toekijken hoe het verder gaat. Een woord teveel of te weinig kan dan al grote gevolgen hebben. Terwijl de kinderen leven bij de gedachte dat ouders er niet over tobben moeten, voelen ouders dat er iets geknapt is. Het lijkt nooit meer te worden zoals het was. Jongeren kunnen tijdens de aanloop naar volwassenheid met heel veel moeilijke vragen in aanraking komen, vragen die te maken hebben met God en met Zijn kerk. Ook jongeren breken niet zo maar van de een op de andere dag met alles. Er is, soms verborgen, veel aan voorafgegaan. Ze stellen vragen die de ouders niet kunnen oplossen en die ook de predikant maar tot op zekere hoogte kan benaderen. Een groot deel van onze kinderen gaat studeren en zodoende komen zij in aanraking met heel andere opvattingen. Redeneringen zoals deze in de grote wereld gehoord worden, kunnen diepe indruk maken. Daarbij lijkt het verweer van de kerk en van kerkmensen soms maar heel stuntelig en onzeker. Hoe gaan we daar nu mee om?

Het zal zelden gaan zoals het in de bekende gelijkenis toeging. "De Vader deelde hun het goed”. Hij verbiedt zijn zoon niet om te vertrekken. Hij zegt niet: red jezelf maar. Hij gaat zelfs niet allerlei zwaarwegende argumenten voor de dag brengen. Dit laatste is heel opmerkelijk. Dat heeft hij ongetwijfeld eerder wel gedaan, maar nu niet meer. Het staat er tenminste niet. Eindeloos argumenteren zal maar zelden tot het gewenste doel leiden. Het kan zelfs zijn dat het verzet alleen maar toeneemt. Uw argumenten zullen nu, in deze situatie, de kinderen niet bereiken, omdat de tiener in een andere wereld leeft dan u. U spreekt een verschillende taal. In Amishkringen krijgen jongeren op een bepaalde leeftijd de gelegenheid om de wereld in te trekken. Zo alleen kan dan blijken of men werkelijk overtuigd is. En dikwijls lijkt het te gebeuren dat kinderen weer terugkeren naar de bescherming van de kolonie.

De vader deelde het goed. De jongen nam zijn erfenis al mee. Het moet wel een hard verdriet geweest zijn voor zijn vaderhart dat zijn eigen kind vooruitgreep naar de erfenis en naar zijn dood. Toch is het, ook voor natuurlijke verhoudingen in een gezin, een feit van betekenis dat dit ook in de Bijbel staat. Het kan ouders ontlasten van overmatige bezorgdheid.

In  een zeker opzicht laat deze vader zijn kind los. Hoe kunnen ouders dat en hoe kunnen we daartoe komen? Dat kan omdat er andere wegen zijn om de kinderen toch vast te houden. Er blijft dan immers over de overgave God en de weg van het gebed.

 

Als het zover komt, heeft dat consequenties voor de ouder alsook voor het kind. Voor de ouder omdat deze met vragen achterblijft. Moeilijke vragen zijn dan wel: hoe gaan we nu verder, met onze kinderen op verre afstand? Als kinderen niet meer in God geloven, kun je dan nog een open band met elkaar hebben? Als je kind zegt homo te zijn, geeft dat niet een grote distantie? Als huwelijken uiteen gaan, hoe gaan we daar dan mee om?

Daar is ook de klemmende vraag: Heb ik in mijn opvoeding gefaald?

Het antwoord is voor ieder verschillend. De een zal meer steken hebben laten vallen dan de ander. Er zijn ok nu heel veel ernstige opvoeders, die helder inzetten op de opvoeding van hun gezin. Toch moet onze (oudere) generatie zich wel vragen stellen. Problemen bij jongeren zijn feitelijk problemen van ouderen en ouders. Er komt in deze tijd veel aan het licht dat wijst op wantoestanden in huisgezinnen. Maar ook al is dat niet zo, er kan sprake zijn van "het lege testament” (gebrek aan geestelijk gehalte) en ook dan is de oorzaak duidelijk.  Gods Woord geeft daar ook voorbeelden van: Eli met zijn beide zonen, Abraham onzeker worstelende met gezinsverhoudingen, Jakob met de lange lijst vanovertredingen door zijn kinderen, David die met Absalom al heel lang geen raad wist….. Ook in een godvrezende sfeer gaat er veel mis. De jongere generatie groeide op in de tijd dat de TV zijn intrede deed in gezinnen. Kinderen mochten niet door de buren worden opgevoed, dus…..werden ze misschien wel, nog erger, door de wereld opgevoed. In veel gezinnen hebben de media verwoestend gewerkt. Ik weet echter niet of het in gezinnen zonder TV tot gunstiger resultaten heeft geleid. De wereld kan immers ook op heel veel andere manieren binnenkomen.

We zouden ons ook kunnen spiegelen aan positieve voorbeelden in de Schrift, zoals bijvoorbeeld Hanna. Haar worstelingen om een kind, haar overgave van Samuel aan de Heere, haar gebeden en zorg die het kind bleven omringen. Of denk aan de moeder en grootmoeder van Timotheus, die hem hebben mogen behoeden voor de zuigkracht van de wereld. Afval begint al generaties eerder. Als ik denk aan mijn generatie, dan moet ik zeggen dat die juist de grootste veranderingen aan zich voorbij zag gaan en over zich heen voelde komen. In mijn jeugd was de bioscoop de kortste weg naar de afgrond, was er in de meeste gezinnen nauwelijke sterke drank, werd er gewaarschuwd tegen afgeknipt haar voor de vrouw, was muziek anders dan geestelijke muziek en dus een absoluut verboden zaak. Alles was duidelijk. Is onze leeftijdsgroep, weer doel ik op de ouderen, juist niet op veel terreinen doorgeslagen en doorgebroken? Men heeft de veranderingen nauwelijks kunnen bijbenen. Wij zijn te makkelijk meegegaan met revolutionaire ontwikkelingen. Met name in de Gereformeerde kerken verviel men in enkele tientallen jaren van het ene uiterste tot het andere. Dat is bij ons langzamer gegaan, maar het blijkt nu toch wel dat wij gevolgd zijn. Daar stonden ook de ouders niet neutraal in. In die jaren is het Bijbellezen veranderd, is het gebedsleven verflauwd, is de prediking steeds meer aan ons voorbijgegaan. Dus had het te maken met de innerlijke zaak van het hart, maar ook wel met de buitenkant van het leven.

In Urk is de jeugd, het is bekend, in die periode van het leven los en vaak vrij, maar het valt ook op dat jongeren, als het huwelijk in zicht komt, hun weg binnen de kerk geheel terugvinden. En dat is niet alleen een zaak van de vorm. Dit voorbeeld toont aan dat een beschermende omgeving een goede uitwerking kan hebben. Tegelijkertijd is gebleken dat juist ook stadsgemeenten een overtuigde jeugd hebben zien opgroeien in hun midden. Ik denk dan maar aan Utrecht Noord en Rotterdam-West. Deze beide voorbeelden geven wel aan, dat het moeilijk is om  oorzaken exact aan te geven. Ouders moeten zich dat wel afvragen. Hebben we een vaste overtuiging? Ik zie vaak om me heen dat de grootouders hun best doen om jeugdig en vlot te zijn, terwijl hun kleinkinderen soms meer karakter vertonen inzake de levensstijl.

 

Toch moet ook de andere klant belicht worden. Er zijn veel opvoeders, die de schuld bij de oudere generaties leggen. Want, zo zegt men, jonge mensen vragen om eerlijkheid, willen antwoord op hun vragen, zoeken goede voorbeelden. Ik geloof daar niet alles van. Jonge mensen zijn ook zondaars, ze hebben ook geen afdoende weerstanden en zijn ook alzo zwak. Er zijn, het is opvallend, jongeren die de oudere generaties in de kerk beschaamd maken. Er zijn echter ook heel veel ouders (geweest) die met God geworsteld hebben aan de troon der genade. Het laatste LCJ onderzoek toonde aan dat jongeren hun vrijere levensstijl moeiteloos soms combineren met kerkgang en geloof. Dat roept ook weer vragen op. Je hoefrt er heus geen zin in te hebben om te klagen over de jeugd, maar er is ook geen plaats voor misplaatste bijval.

Er zijn  ook factoren buiten onze invloed van betekenis gteweest. De wereld om ons heen is zo ingrijpend veranderd; geen eerdere perioden zijn daar zo vol van geweest. De kerk heeft ook bijgedragen aan versoepeling en acceptatie van de wereld. Er is in onze kerken ook een generatie predikanten geweest die overal wel iets goeds in zagen. Juist die wijfelende, tweeslachtige benadering richt de meeste schade aan. We hebben dus wel behoefte aan de adventsbelofte uit Maleachi 4, waar voorzegd wordt dat de harten der vaderen tot de kinderen en de harten der kinderen bekeerd zullen worden tot de vaderen.

Hieraan vooraf echter gaat de belofte dat hij velen der kinderen Israels zal bekeren tot de Heere, hun God! Laat dat ons gebed zijn. Bekering tot God, dat eerst, en daarna ook bekering tot elkaar. 

Geerten Gossaert heeft eens een gedicht geschreven over deze zaken:

 

De Moeder

Hij sprak en zeide
In 't zaêl zich wendend:
Vaarwel, o moeder,
Nooit keer ik weer...
En door de lanen
Zag zij hem gaan en
Sprak geen vervloeking maar weende zeer.

Sprak geen vervloeking...
Doch, bijna blijde,
Beval de maagden:
Laat immermeer
De zetels staan en
De lampen aan en
De poort geopend, de slotbrug neer.

En toen, na jaren,
Melaats, een zwerver
Ter poorte klaagde:
Uw zóon keert weer...
Zag zij hem aan en
Vond gene tranen,
Voor zoveel vréugde geen tranen meer.

                                                                                           

 

JONGEREN                                                                                                                       2012

 

Er wordt de laatste tijd veelvuldig gesproken over de jeugd. Er verschijnen  regelmatig boeken over dat onderwerp en elk tijdschrift heeft wel een rubriek over opvoeden en onderwijs. De zaak is in beweging. Zeer recent schreven jongeren een open brief aan de oudere generatie. Goed van toon en ook bescheiden van opzet. Intussen is het vreemd dat jongeren (moeten) aangeven hoe opvoeden gestalte kan krijgen. Zo is dit verschijnsel opmerkelijk. Er kunnen allerlei oorzaken voor deze aanpak zijn.

 

Ik weet niet of al deze aandacht voor de jeugd in deze vorm nodig en vereist is. Er zullen meerdere ambtsdragers zijn die tegen het verschijnsel aanlopen dat soms de oudste generatie de grootste zorg van de kerkenraad is. Anderen denken, ook al weer niet zonder oorzaak, aan de middengroep, die tot opvoeden geroepen is. Zij worden soms zo bezig gehouden door materiële zaken, dat de zorg voor het gezin er onder te lijden heeft. Dus is aandacht voor dit probleem kennelijk weliswaar op zijn plaats, maar het kan een te krampachtig karakter krijgen. Ik ga er dus maar niet al te veel raadgevingen aan toevoegen.

Ik werd bij het denken hieraan bepaald bij mijn eigen opvoeding, zoals mijn ouders ons deze geboden hebben. Ik ben opgegroeid in een pastorie, maar dat vermeld ik niet omdat dit gegeven een garantie is voor een goede toekomst. Ik ben zelf al langere tijd bezig te pogen een beschrijving te geven van mijn jeugd en mijn ouderlijk huis. Hoe was het toen? Mijn (klein)kinderen weten daar niets van en het zou nuttig voor hen zijn de bruggen naar het verleden te kunnen vinden. Er is in die tussenliggende jaren zoveel gebeurd en veranderd, dat we compleet in een andere maatschappij en in een andere kerk zijn aanbeland. Ik wil enkele indrukken geven van die tijd.

 

Ik denk ten eerste dat mijn vader en moeder vreemd zouden opkijken van al de aandacht die er aan de jeugd gegeven wordt. Er was toen ook een jeugdprobleem. Mijn vader stelde toen al op de Synode van Santpoort dat we het eigenlijk moeten hebben over een ouderenprobleem. Het meest opmerkelijke uit mijn opvoeding thuis was dat er betrekkelijk weinig direct tot ons gesproken werd in belerende zin. Als ik de aandacht taxeer die momenteel aan de jeugd gegeven moet worden (volgens velen), dan zouden mijn ouders het verkeerd gedaan hebben. Over seksualiteit werd in die dagen, naar ik vermoed, vrijwel nooit expliciet gesproken. Zelfs over Bijbelse en geestelijke zaken werd  niet nadrukkelijk en overmatig gesproken. En dat terwijl toch de geestelijke wereld, het andere leven dat bepalend geacht werd voor iemands toekomst, wel op de achtergrond door alles heen zichtbaar werd. Gods Woord was bepalend voor alles wat er gedaan werd. Gods Woord spreekt over een wandel zonder woord 1 Petr.3:1).

In de gemeente Naarden, waar we tijdens mijn kinderjaren woonden, bevond zich de kerkzaal onder ons woonverblijf. Na de avonddienst gingen er heel vaak meerdere kerkgangers mee naar boven, om na te spreken over het gehoorde. Hun aantal kon oplopen tot tien of vijftien mensen. Dat maakte op ons als kinderen indruk. Deze mensen konden zo over geestelijke en bevindelijke zaken spreken, dat kinderen en jonge mensen er gretig naar luisterden. Als er een familiedag werd gehouden, gebeurde hetzelfde. De beleving van Gods kinderen kwam naar voren in de gesprekken van die hele dag. Er werd zeker ook wel eens een bemoedigend of een stimulerend woord gericht aan de kinderen, maar dat was dan terloops. In Zwijndrecht bleef de kerkenraad iedere zondag na de avonddienst een uur doorspreken over de gehoorde preken. De meesten leefden van de tuinbouw en zij moesten de volgende morgen en soms al zelfs te middernacht aan het werk vanwege de veiling. Dat waren mensen net als wij. Nare dingen gebeurden er toen ook en ook in die dagen waren de mensen zondaars. Je vraagt je dan af waar het verschil zat met onze tijd. Wij zijn de gave kwijt geraakt om geanimeerd en onderhoudend te spreken over het leven met de Heere. Dat gebeurde doorgaans ook op een blijmoedige manier. Ik hoor nu, ruim veertig jaar na de dood van mijn vader, nog wel eens mensen spreken over zijn vriendelijkheid en blijmoedigheid. Rust en vrede typeerden hen die leefden met de Heere en die wisten dat zij een Borg voor hun schuld kenden. Ze ademden in het Woord. Hun spreken was doorspekt met Bijbelse gezegden. Hadden we vis gegeten dan werd in het dankgebed poëtisch gesproken over "hetgeen de paden der zeeën doorwandelt” (Psalm 8:9). Mensen die voor hun beurt of voor hun leeftijd spraken, werd aangeraden "in Jericho te blijven totdat hun baard gewassen zou zijn” (2 Sam.10:5). Prachtig als we zo thuis zijn in Gods Woord, dat we moeiteloos een brug kunnen slaan naar onze situatie. Gods Woord bepaalde alle dingen van het leven. Men was ook doorkneed in Bijbelse concepties. Was de jeugd hieraan onderworpen? Nee, op veel gaanderijen vertoonde zich toen ook wanordelijk gedrag. Catechisaties konden ook ontaarden in onrust en verzet. Elke zaterdagavond was de weg voor ons huis over een lengte van ongeveer een kilometer bezaaid met jongeren; ieder wist dat daar verkering gezocht werd. Honderden kerkelijke jongeren liepen daar. En natuurlijk ging de dominee wel eens tussen hen inlopen om te zien hoeveel van zijn catechisanten er te zien waren. Eigenlijk allemaal wel dezelfde dingen als nu.

In een ander opzicht waren er wel verschillen. Het kerkelijke leven had minder last van allerlei wettische neigingen. Het wetticisme ontstond later, toen de oudere generatie werd weggenomen en jongeren hun plaatsen innamen. Het nabije leven met God werd door hun zo niet beleefd. De moderne vooruitgang vroeg zijn tol. Toch wilden zij niets prijsgeven van wat zij waardevol vonden in hun opvoeding. Dus hielden zij met overtuiging vormen in stand, die zij wel voorstonden maar minder beleefden in de praktijk van iedere dag. De spontaneïteit verdween langzaam maar zeker. Maar dat alles ging geruisloos en bijna onmerkbaar. Ik heb  het nu dan over mijn generatie. Toen bleek dat het na verloop van tijd alleen nog maar vormen waren, werden ook de vormen afgeschreven. In die tijd leven wij nu.

In onze huiselijke kring werden gezangen gezongen en allerlei liederen, ook van Johannes de Heer, waren bekend. Men zou er niet over peinzen om ze in de diensten te zingen, maar thuis was er geen bezwaar. Boeken die gelezen werden, waren lang niet alleen oude schrijvers. Een goeder roman van Barend de Graaf vormde ook een genot voor mijn ouders.

Het dagelijkse leven kreeg alle aandacht, zonder de kramp en allerlei vermaningen uit later tijd. Velen leven nu met veel geestelijke spanningen, maar dat werd in die dagen zo minder beleefd.

 

Wat is er nu veranderd in die zestig jaar? Ik loop daar wel eens over te denken. Jonge mensen, die deze dagen niet meebeleefd hebben, kennen die vraag uiteraard niet. Daarom zijn de ouderen juist zo van betekenis in de communicatie tussen de geslachten en de generaties. De men is in ieder geval niet veranderd. We zijn met elkaar en altijd dezelfde mensen, maar de omstandigheden zijn gewijzigd. In welk opzicht? Ik gaf al aan dat de jeugd niet zo nadrukkelijk aandacht kreeg. Dat gebeurt nu wel. Een gemeente is pas waardevol voor velen als er veel doopleden zijn. Of aandacht voor de jeugd resulteert in jeugddiensten die voorlopig kerken vol jongeren trekken. Iemand zei pas: ouderen stellen allerlei nieuwe vormen voor onder de dekmantel dat de jeugd dat zo nodig wil. Daar was destijds geen sprake van. Ook niet van allerlei raadgevingen hoe de jeugd op te voeden. Veel aandacht voor mensen en groepen leidt echt niet altijd tot verbeteringen. Men zei ook niet dat de jeugd eerlijk behandeld wil worden en dat ze feilloos konden aanvoelen als iets echt was of niet; ook jongeren zijn immers gevallen zondaren. We moeten jonge mensen niet over het paard tillen.

Er was toen nog geen emancipatie van de jeugd. We moeten verder niet vergeten dat we een belangrijke wissel overgegaan zijn. De jeugd moest op een bepaald moment doorleren, terwijl de ouderen dat niet hadden meegemaakt. Dat had in sociaal opzocht wel gevolgen. Misschien kregen de ouders in die fase de neiging om tegen hun kinderen op te zien. Ik heb in de gemeente wel ouders zien veranderen in de tijd dat de kinderen van de basisschool naar het voortgezet onderwijs gingen. Ouders gingen denken dat de kinderen het konden weten.

Het zijn natuurlijk de omstandigheden die onze wereld en onze kerken veranderd hebben. We leven nu in de moderne maatschappij. Wetenschap en techniek hebben hun intrek genomen. Misschien zegt iemand: dus moeten wij extra aandacht geven aan deze zaken van de jeugd. Dat lijkt een logische lijn. Maar denk toch maar meer aan de manier van ons voorgeslacht: leef de dingen voor, zonder te overmatige aandacht. Jeugdraden, enquêtes, jongerenorganisaties doen geen goed zonder de leiding van Gods Geest. Dat weten we wel, maar beseffen we dat ook?

Het is prima dat jongeren eerlijk vragen stellen aan de predikers van nu en dat zij hun wensen bekend maken, maar hopelijk zijn de voorgangers ook in staat om gewoon Gods Woord te doen horen, ongeacht of men het zo wenst of niet. Ik hoor dat er kerkenraden zijn die de gemeente peilen welke predikant, maar zelfs ook welke boodschap er gehoord wil worden. En dan denkt men vooral aan de jeugd. De omgekeerde wereld!

De wereld is veranderd; de kerk is mede veranderd. Dat is enerzijds begrijpelijk, maar anderzijds is dat nu juist de kwaal. We mogen ons niet verschuilen achter de maatschappij. We hebben als kerk bewust en weloverwogen, ondanks de goede bedoelingen, ons uitgeleverd aan de wereld, aan het schema van deze eeuw. Prof. van de Beek heeft recent gezegd dat alleen verootmoediging en berouw weer terug kunnen leiden tot God. Dat lijkt me ook de enige weg. Dat moet gebeuren van oud tot jong, de ouderen voorop, maar de jeugd moet dan ook werkelijk volgen en dat zal zij in dat geval ook doen. Wanneer schrijven de dienaren van het Woord een open brief aan de jeugd? De dichter wist het: Komt, kinderen, hoort naar mij. Dat is de goede weg. Ouderen, besef dat u een dure roeping hebt. Jonge mensen, mooi dat jullie in verbondenheid meedenken over de vragen van deze tijd. Doe het zuiver. Gedenk aan uw Schepper in de dagen van uw jeugd! 

 

                                                                                                                                

Een gestolen Jezus

Refoweb is een internetsite voor Reformatorische jongeren. Er wordt soms heftig gediscussieerd, er zijn predikanten uit onze gezindte die vragen van jongeren beantwoorden en er worden columns geschreven. Eén daarvan trok vooral mijn aandacht; hier volgt de tekst:

"Ik ga voor eeuwig verloren, zegt men. Ik ben namelijk niet op de juiste wijze tot bekering gekomen. Ik ben geen hypercalvinist of lid van een of andere afgescheiden kerk of groepering. Ik lees niet uit de Statenvertaling. Mijn kin hangt niet op mijn schoenen en ik ga niet in het zwart. De trits van ellende, verlossing en dankbaarheid heb ik niet achtereenvolgens leren kennen. Het dal van Achor en het hutje in de komkommerhof heb ik achteloos gepasseerd en ik ben linea recta naar Jezus gegaan. En aangezien dat volgens sommigen de meest verborgen Persoon is, moet ik het dus doen met een gestolen Jezus. Bovendien is dat allemaal gebeurd op een interkerkelijke jongerenavond. En dat is van de duivel, zeggen ze.

Wat ik bij Jezus moet? Daar ontvang ik troost en vreugde. Daar ervaar ik Zijn onmetelijke liefde voor een hopeloos verloren zondaar als ik ben. Hij reinigt mij en schenkt mij het verlangen om zonder zonden te leven. En als ik dagelijks struikel, dan richt Hij mij op, of Hij draagt mij in Zijn armen. En door het reinigende bloed dat Hij voor mij heeft laten vloeien, mag ik straks zonder schuld en volmaakt verschijnen voor mijn Vader in de hemel. Jezus kwam uit de heerlijkheid van de hemel speciaal voor mij naar deze aarde en was bereid voor mij te sterven. Zo Iemand kan ik niet anders dan liefhebben, met alles wat in mij is. En ook die wederliefde schenkt Hij mij uit genade, om niet.
Deze gestolen Jezus is alles wat ik heb en alles wat ik wil en ik weiger Hem terug te geven aan Zijn Eigenaar. Met Hem te leven en te wandelen, dat is mijn diepste verlangen. Ik kan niet wachten om Hem te ontmoeten en Zijn voeten te kussen. Ontbonden te worden en met Hem te zijn, want dat is het beste. Hem een eeuwigheid te loven en te prijzen. Hij is mijn liefste, mijn Zaligmaker. De rest kan me gestolen worden”. Tot zover.

Het persoonlijk getuigenis laten we buiten de discussie. Dat is niet het minste deel van deze passage. Een voorrecht als men leven mag bij de kern van dit getuigenis. Over iemands staat mogen en kunnen we niet oordelen. Ik hoop dat de schrijver ( er staat voor zijn stuk de aanduiding "dwars” (is het een schuilnaam, een pseudoniem, of een typering van het stukje?) veel troost mag vinden in de Heere Jezus en in hetgeen Hij voor hem betekent.

We mogen echter aan "dwars” wel enkele vragen stellen, want het belang van onze jeugd is hiermee gebaat. Bovendien staan deze woorden op een discussiesite.

Terecht hebben meerderen aangegeven dat de schrijver in het eerste deel confronterend schrijft over de prediking en de opvattingen, zoals deze leven in onze gezindte. Op zich is dat niet altijd verkeerd. Sommigen vonden dat het kon, omdat de Heere Jezus tegen de Farizeen ook scherp optrad. Dan hebt u dus wel geoordeeld dat de bedoelde predikanten en kerkleden allen Farizeërs zijn. In dat geval ligt de toon van dit stuk dus niet in de lijn van Gods Woord, want een zodanig oordeel zal eigenlijk niemand durven uitspreken. En dat is dan juist de moeite die we met dit hele verhaal hebben. Er werd door sommigen gevraagd of er Bijbelse argumentatie was tegen deze column. Misschien help ik onze jeugd en wellicht ook u, om te zoeken naar de stem van Gods Woord.

 

Want het geschrevene lijkt me voor een groot deel op gespannen voet te staan met de Schrift. De drie stukken liggen onder vuur. Dat strijdt met ons leerboek uit Heidelberg, maar toch ook met Gods Woord. Denk aan psalm 130 of de brief aan de Romeinen, waar deze drie stukken duidelijk naar voren komen. Ik vermoed dat onze vriend geen liefhebber van onze belijdenisschriften is. Deze drie stukken beogen echter geen systeem op te leggen. Dat kan zeker gebeuren en dat kan dan zeker vragen oproepen. Maar hier gaat het om een geestelijke orde, die de Heere Zelf aangeeft. "Die gezond zijn hebben de Medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn”, zo zegt de Heere Jezus Zelf Mark.2:17). Deze gedachte vormt de doorgaande lijn van de Schrift. Het gaan tot Christus betekent ook dat men Hem nodig heeft als Profeet, niet alleen als Priester. Als Profeet maakt Hij plaats voor het geloof in Zijn offer. Het geloof kent gelukkig de tijd dat men rechtstreeks tot Christus mag gaan. Daartoe worden we zelfs uitgenodigd. Linea recta! Maar dat is dan een komen tot Hem om door Hem bekeerd en vernieuwd te worden, niet om zodoende te geloven dat nu alles in orde is en elke vorm van strijd voortaan afwezig is. Er is geen ruimere nodiging dan die we vinden in Jesaja 55: "O alle gij dorstigen, komt tot de wateren….” Deze nodiging gaat echter gepaard met de volgende woorden: ”De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten en hij bekere zich tot de Heere, zo zal Hij Zich zijner ontfermen..” (vers 7).Ik vrees dat dit verband vaak vergeten wordt.

Er wordt verder het dal van Achor genoemd. Dat is niet zo maar iets, maar het is een Bijbelse plaats met een Bijbelse doorleving (Hosea 2:14). En laat dat dal nu juist een deur der hoop zijn, waar Israël mag zingen als in haar jeugd. Iets heerlijkers kan er nauwelijks zijn. Kent de schrijver zijn Bijbel slecht dat hij denkt die deur der hoop achteloos te kunnen passeren? Wat heeft de schrijver op dat dal tegen? Het is een OT-ische aanduiding van Christus. Zo ligt er een tegenstrijdige lijn in zijn artikel. Hij roemt in Christus, maar hij ontkent plotseling ook Zijn werk. Dat maakt zijn betoog aanvechtbaar. Het hutje in de komkommerhof roept bij hem ook weerstanden wakker. Maar, ook dat staat in Gods Woord (Jes. 1:8). Het kan niet ellendiger: een nachthutje in de komkommerhof. Dat zegt Gods Woord! Zeker, het staat in het OT. Ligt daar het probleem? Deze aanduiding vormt het oordeel dat de Heere over Zijn Kerk velt. Wij kunnen niet menen dat dit ons niet bij tijden zou gelden.

Daarna komt Christus aan de orde; Hij wordt soms aangeduid als een "verborgen Persoon”. Onze vriend begrijpt dat niet. Het is een uitdrukking die vraagt om uitleg. U moet zich voorstellen dat de Joden rondom Jezus stonden; zij konden Hem zien en tasten. Zij kwamen langs het kruis. Toch was er nauwelijks geloof. De Heere zegt er Zelf van: "Nu is het verborgen voor uw ogen” (Luk.19:42). Denk ook aan wat de Heere zegt over de wijzen en verstandigen, voor wie het Koninkrijk Gods verborgen is (Matth.11:25); als het dan de kinderen gegeven is, dan spreekt de Heere van "openbaring”, en dat is een werk van God. In Mattheus 13:13 staan de woorden: "Daarom spreek Ik tot hen door gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien en horende niet horen noch ook verstaan”. In deze en andere plaatsen ligt de bedoelde verborgenheid duidelijk uitgesproken. Maar deze verborgenheid is geen belemmering om te komen tot Christus. We hebben alleen de Heilige Geest nodig om deze belemmering weg te nemen. Het geloof wordt des te rijker als de Vader het is Die trekt tot Christus. Als het goed wordt voorgesteld wil deze aanduiding geen belemmering zijn om tot Christus te komen, maar drijft deze tot gebed om de bediening van Gods Geest. Er moet wel een verborgenheid liggen in dit alles, want Jesaja belijdt: "Er was geen gestalte dat wij Hem zouden begeerd hebben..; een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem” (53:2,3).

Het zou fijn zijn als de schrijver nog eens zou willen nagaan of hij zelf geen aanleiding heeft gegeven tot het misverstand. Hij zal het toch met vreugde doen, als hij met mij bedenkt dat het verdrietig en smartelijk is als er zoveel onrust ontstaat. Naar aanleiding van dit stuk kwamen ongekend veel reacties los, met heel veel verwijten naar elkaar toe. Dat heeft mij er ook toe bewogen om een hopelijk gematigde belichting van het probleem te geven.

In zijn getuigenis staat Jezus centraal. Hij tracht Hem te verheerlijken en lof toe te brengen. Dat moet ons aller begeerte zijn. Maar is juist Jezus Zelf niet de Prediker, die oproept tot zelfonderzoek?

Is de gelijkenis van de tien maagden niet vooral waarschuwend van aard? Denk verder aan andere gelijkenissen, zoals de Zaaier, de twee bouwers, de twee zonen, enz.? Heeft de Heere Jezus juist niet  de vloek uitgesproken over de Farizeen? Over hen alleen? Is hun geslacht uitgestorven? Denk aan de boodschap van Johannes de Doper. Lees Johannes 6. De mensen zoeken Jezus tot het uiterste, zij begeren Hem zelfs koning te maken. Het gehele (lange) hoofdstuk is een verklaring van de Heere Zelf dat het volk Hem niet echt zoekt. Hij getuigt zelfs tot hen: "Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader Die Mij gezonden heeft, hem trekke” (vers 44). Lees hierbij ook vers 37. De gehele schare verlaat diezelfde dag de Heere nog. Dit doet niets af van de rijkdom die er is in Christus en in Zijn bediening. Feitelijk toont het de meerdere grootheid van Christus aan. Hij wijst ook de weg waarin men tot Hem komt. Wij mogen elkaar de vraag stellen of we de Heere Jezus in Zijn rijkdom en gewilligheid hebben leren kennen. We moeten ook vragen of we dèze Jezus, zoals we hierboven hebben aangegeven, kennen? De schare werden massaal aan Hem geërgerd! Dat zou ook ons kunnen gelden.

 

Ik heb bij het lezen van deze ontboezeming vooral ook de vraag wie de schrijver bedoelt met de "men”, die hij op het oog heeft. Wie zijn de predikanten die beantwoorden aan zijn beschrijving? Werkt het niet erg verwarrend om allen over één kam te scheren? Ik preek bijna een halve eeuw en ik kan wel zeggen dat het voor mij persoonlijk altijd weer een zaak van vrees is, of ik niet tekort doe aan het volle Evangelie. Dat kan immers heel snel gebeuren. Het zal ook voor veel andere broeders een strijd zijn om de waarheid recht te snijden. Het moet voor de getrouwe dienaar van het Woord een gewetenszaak zijn om zuiver met het Woord en ook met de hoorders om te gaan. Ik zou me geen raad moeten weten als ik tekort zou doen aan de ruimte die er ligt in de beloften van God. Maar ik weet veel te goed, dat er ook gewaarschuwd moet worden zoals de Heere Zelf ook deed. En dan kan het zijn als we uitgaan van de spreuk: "ruim in het aanbod en nauw in de weg”, dat de prediker het Hemelrijk moet sluiten, op aanwijzing van de Heere Zelf. Denk aan de man zonder bruiloftskleed of aan de vijf dwaze maagden. Er zullen er velen zijn onder Gods knechten, die dezelfde strijd meestrijden. Heb oog voor hun worsteling, voor hun moeiten. Ik ben ervan overtuigd dat er heel veel getrouwe dienaren zijn, die het eeuwig belang van de gemeente bedoelen. Bidt voor hen!

Dat neemt niet weg dat we ons als voorgangers ernstig moeten afvragen of we werkelijk wegwijzers zijn naar de Heere Jezus. Het zou vreselijk zijn als we blokkades zouden opwerpen die de Heere niet aanwijst. We moeten ons ook de vraag stellen hoe het toch komt dat er zulke karikaturen ontstaan van de rechtzinnige prediking. Maar het kan ook zijn dat hier de ergernis van het kruis openbaar komt. Het kan ook zijn dat hier het Arminianisme op klompen naar binnen komt. In dit dwarsstukje kan de mens zich feitelijk helemaal zelf redden. Maar het blijve staan dat het geloof een gave Gods is.

 

Het verontrust mij dat een deel van onze jeugd zo ongemeen fel gekant is tegen de prediking die zij horen. Ik neem het in de kringen waarin ik verkeer, doorgaans niet waar. Ik vermoed te weten in welke richting we het moeten zoeken. Al zou het zijn dat de klachten soms terecht zijn, waar ik niet van uitga, dan mocht men zich met Paulus toch nog verblijden, ook al zou het soms voorkomen dat Christus onder een deksel verkondigd wordt. En heus, dat is ook op mijn kansel wel gebeurd.

Waar komt dit vandaan? De Interkerkelijke jongerenavonden worden genoemd. Wie zou durven zeggen dat deze van de duivel zijn? Maar er mogen best kritische vragen gesteld worden. Ik heb het altijd vreemd gevonden, dat de SRB-bijeenkomsten vervangen moesten worden door de SRA-avonden, enz. enz. Als het stuk van onze vriend een gevolg zou zijn van die avonden, dan pleit dat niet voor de sfeer die daar heerst. Vat dit niet op als beschuldiging, maar meer als een uiting van vrees.

Het stuk ademt duidelijk een evangelische toon. Hoe kan men in die contreien toch uithalen naar alles wat Reformatorisch wil zijn. In dat opzicht denk ik dat de naam van de site onder zware druk staat. Wees reformatorisch of wees het niet; het is haring of kuit.

Tenslotte de vele ondermaatse, algemene aanduidingen over de kin van de schrijver en over zijn schoenen, enz. Dit zijn blijkbaar de dingen die hem hoog zitten. Dat wijst op frustraties, die hij kan hebben opgelopen.  Er komen onder ons wanstaltige voorstellingen openbaar. Dat is de les die wij trekken moeten. Maar Gods Geest wil en kan ons toch afhelpen van al die storende gevoelens die we kunnen hebben?

Ik heb al eens eerder over dit type van internetverkeer geschreven. Voorop gesteld dat er ook heel veel mooie en opbouwende gedachten te vinden zijn. Maar wat we hier hebben, vormt een nevenverschijnsel, dat toch ook op deze site zich vrij veelvuldig aandient. Het is zo makkelijk: een schuilnaam en je mag schrijven wat je wilt. Men zou daar misschien toch schiftend in te werk moeten gaan. Iemand schreef met een variant op de uitdrukking: de garnaal lacht om de evolutie (bedoeld zal zijn dat de garnaal als schepsel de evolutie logenstraft): de duivel lacht om deze discussie (zo ongeveer). Dat lijkt me een juiste conclusie.

                                                                                                                                           

 

 

 

2013  

 

GENERATIES

 

We zagen de vorige keer dat alle kerken in verval zijn. Niet allemaal echter in dezelfde mate. Door welke factoren kan de kerk langer stand houden? Ik heb twee zaken genoemd: de prediking der verzoening en de Bijbelse traditie. Het rijke Bijbelse beginsel van zonde en genade houdt mensen langer vast dan een slappe en aangepaste prediking. Voor onze kerken heeft ook de oprichting van "Bewaar het Pand" goed gewerkt. Niet ieder zal hiermee instemmen. Maar de mensen van toen hebben toch de kerk daarmee willen vasthouden. Ik durf te stellen dat het oude beginsel van de Afscheiding in deze kringen leeft en levend bleef, ondanks veel gebreken. Stel uzelf de vraag eens: Zouden voorgangers uit uw jeugd nu nog op onze kansels kunnen staan? Een eerlijk antwoord geeft dan precies aan waar de wissels over gegaan zijn en waar niet!

Hoe zijn de bakens verzet? God werkt in de lijn der geslachten. De zegen van de opvoeding en van het doorgeven van Gods Woord wordt in de Schrift duidelijk aangegeven. Er is ook een andere invloed te zien. Generaties kunnen ook verval veroorzaken. De voortgang van de tijd bewerkt lichamelijk verval, maar er is ook geestelijk verval te zien als gevolg van de voortschrijdende tijd.
We zien dat in de Richterentijd. Deze periode wordt gekenmerkt door een telkens hardnekkige terugkeer van de zonde. Het getal veertig speelt daarbij een belangrijke rol; het verval trad periodiek in, telkens in de loop van veertig jaren. Dit getal spreekt van voorlopigheid, van verwachting en voorbereiding. Het speelt een rol in de woestijntocht, bij de verzoeking van Jezus in de woestijn, bij de periode die Mozes op de berg verbleef, enz. Alles is nog onaf, het wachten is op een definitieve gestalte. Dat gold ook van de regeringen van Saul en David; beiden begonnen de veertig jaar van hun regering beter dan zij eindigden. De neergaande lijn.
In de Richterentijd vervalt het volk telkens weer na veertig jaar tot afgoderij. Er wordt in het begin van dit Bijbelboek een typering van die tijd gegeven. We vinden daar nuttige informatie die ook voor onze tijd van belang is. Het is de tijd na Jozua’s dood. Israel leeft nu in het beloofde land. We zouden denken dat de moeilijkheden nu voorbij zijn. Maar dat  is een vergissing. Ging het in de woestijn niet goed, ook in Kanaän loopt het telkens verkeerd. Je zou dat in de woestijn verwachten, maar in Kanaän toch niet? 
Het begint nadat de generatie van Jozua en zijn tijdgenoten niet meer in leven is: "er stond een ander geslacht op dat de Heere niet kende noch ook het werk, dat Hij aan Israël gedaan had” (Richt.2:10).Deze nieuwe generatie stond anders in het leven en stond ook anders tegenover de Heere en Zijn dienst. Het volk dient de Baäls in plaats van de Heere. Het is natuurlijk niet zo dat een volgende generatie altijd betekent dat we met elkaar een stap terug doen. Het leven van de koningen van Israel laat zien dat er net zo goed na een goddeloze vader een godvrezende zoon kan opstaan. Maar doorgaans betekent de voortgang van de tijd dat het er niet beter op wordt. Denkt u maar aan de zeven gemeenten die alle de tijden van de apostelen nog hadden meegemaakt, maar waar toch in meerdere gevallen de tand des tijds toesloeg. Dat was niet algemeen zo, want er waren ook gemeenten die zich onderscheidden in gunstige zin.
We kunnen ons afvragen waar het nu precies mis ging. Hadden Jozua en de zijnen hun kinderen toch niet duidelijk genoeg gewezen op de waarde van het geloof in God? Nee, hun kinderen kenden de Heere niet en ze wisten ook niet uit ondervinding wat Hij gedaan had. Zoiets komt dus vooral voor na een bijzondere openbaring van Gods heerlijkheid. Ze konden dat ook niet weten. Nu ik ouder word krijg ik steeds meer oog voor het feit dat onze jongeren niet weten wat mijn generatie heeft meegemaakt en hoe anders het was in mijn jeugd. Ook zij kunnen dat niet weten. Dat is soms makkelijk, maar in veel gevallen is dat ook een gemis. Jonge mensen kunnen zich niet meer voorstellen dat in mijn jeugd de straten van de grote steden ’s zondags zwart waren van het kerkvolk. Passen we dit nu toe op grote feiten zoals de Reformatie en de Afscheiding, dan begrijpen we iets van de neergang van de Richterentijd. Daarom kennen we ook de spreuk: de kerk der Reformatie moet telkens weer gereformeerd worden. Een berghoogte betekent dat er bijna noodwendig een afdaling plaats vindt.

Nogmaals de vraag: Waar gaat het dan verkeerd? Waar begint de afdaling? Een nieuwe  generatie vormt een risicogroep, ook in de kerk. Toen mijn generatie aantrad, hadden we veel goeds gezien van de dagen der mannen broeders. Op oude fotos kun je ze zien: spreken de gelaatsuitdrukkingen, besliste trekken, kopstukken van formaat, sterke persoonlijkheden, deftig gekleed, echte voortrekkers. 
Je moet dat meegemaakt hebben om het te weten. Daarop terugziende zie ik nu scherper dan toen dat de nieuwe generatie wilde vasthouden aan het goede van die tijd, uit respect voor het voorgeslacht. Maar dat hebben we blijkbaar niet kunnen realiseren. Temeer ook omdat het de na-oorlogse periode was, die we beleefden. Die na-oorlogse generatie had authentieke vroomheid gezien bij hun ouders en bij vele anderen om hen heen. Dat maakte indruk op ons. We hadden met velen het vaste voornemen om in diezelfde voetstappen te gaan. Maar er ging in het doorgeven van het geloof toch iets verloren, misschien wel heel veel. De levende kracht van een waarachtig en echt geloof werd zeldzamer. Toch wilde de opkomende generatie het overgeleverde behouden. Wat makkelijker dan het wezen in stand gehouden kon worden, was de vorm. En zo kwam er een geslacht dat wel de vormen behouden had, maar bij wie het wezen steeds meer werd gemist. Dat is een belangrijke vorm van algeheel verval: het wezen kwijt raken en de vormen overhouden. Koperen in plaats van gouden schilden.
Waarom raakten we het wezen steeds meer kwijt? Omdat de Jozua’s gingen ontbreken. Omdat de tijd voortging en de wereld veranderde. Het werd moeilijker om een levend geloof te bezitten en te beleven. We hebben dat ook in onze kerken beleefd: de term "verrechtsing” ontstond. We hebben dat positief gewaardeerd; de rechte prediking vond hoorders die daar prijs op stelden, er was op Synodaal niveau een behoudende opstelling. Het maakte allemaal nog goede sier. Overal ontstonden organisaties en scholen op Reformatorische grondslag en het schip liep vlot van stapel.
Maar het gemis bleef. En als zo’n sluipend proces voortgaat, worden die vormen een knellend juk. Jonge mensen konden er terecht over klagen dat veel vormen geen inhoud hadden. De daarna volgende generatie (en die tijd beleven wij nu) zocht, zoals men dat vaak kan horen zeggen, naar echtheid. Deze meent men gevonden te hebben in allerlei charismatische groepen. Ik teken hier wel bij aan dat we de jeugd overwaarderen als we menen dat zij staan voor echtheid. Dat lijkt me een fout die veel opvoeders maken. Misschien ligt er een kern van waaarheid in, als we bedenken dat de oudere generatie steeds meer lijkt op een leeglopende ballon. De jeugd zoekt tenminste nog iets en loopt nog ergens warm voor; de ouderen vallen steeds meer onder de slopende tand des tijds. Maar wezenlijk onderscheiden de jongeren zich op den duur nauwelijks van de ouderen.  De verrechtsing had ook niet alles opgeleverd en daarom kunnen we nu kerkbreed spreken van verlinksing. Vormen worden massaal overboord gezet en de zucht naar echtheid gaat zo ver dat drama het wint van de preek en een "liedje”het wint van een psalm; en een spijkerbroek van een gekleed pak. En de ooit zo goed begonnen tweede generatie is inmiddels de vormen onderweg ook kwijt geraakt en wil zodoende de gunst van de jeugd winnen. Een duidelijk bewijs dat het testament leeg is.

Zo heeft de Richterentijd zich herhaald in de 20e eeuw. Veertig jaar, het is ook nu een cruciale periode. Veertig jaar EO, RD, Reform. Onderwijs,maar ook veertig jaar christen, predikant, ouderling….. Veertig jaar Calvijnkring…., Bewaar het Pand. Maatschappelijk en persoonlijk heeft de afkalving toegeslagen. Het is dus waar dat de kwalen van de jeugd al waren begonnen voor hun tijd.

In de Richterentijd trad er toen een ander proces in werking. Op drie manieren. De Heere riep de vijanden die het volk moesten kwellen en onderdrukken. De voorspoed van Kanaän ontglipte hen, om eigen schuld. Als het dan echt onhoudbaar werd, begon het volk te bidden. Zie ook nu in al deze dingen Gods hand.
Daarna, als het dan helemaal was vastgelopen, redde de Heere het volk van de vijanden. Gideon werd bijvoorbeeld geroepen. Maar eerst kwam een profeet vertellen waar de eigenlijke breuk lag, namelijk in de verlating van Gods geboden (Bochim). Deze tweeslag zien we om ons heen, beproeving en uitredding, Gods oordelen en ook Zijn trouwe hulp. Israël heeft eeuwenlang tussen deze beide polen gebalanceerd op de rand van de afgrond. 
De zondige drang bleef kwellen:” Maar het geschiedde met het versterven van de richters, dat zij omkeerden, en verdierven het meer dan hun vaderen, navolgende andere goden, dezelve dienende, en zich voor die buigende; zij lieten niets vallen van hun werken, noch van dezen hun harden weg”. 
Toen bracht de Heere een derde middel in het veld: "Zo zal Ik ook niet voortvaren voor hun aangezicht iemand uit de bezitting te verdrijven, van de heidenen, die Jozua heeft achtergelaten, als hij stierf; opdat Ik Israël door hen verzoeke, of zij den weg des HEEREN zullen houden, om daarin te wandelen, gelijk als hun vaderen gehouden hebben, of niet. Alzo liet de HEERE deze heidenen blijven, dat Hij hen niet haastelijk uit de bezitting verdreef”. Israël in de verzoeking, en dat blijvend, als een doorgaande weg der zonde. Het bleef een neergaande lijn, want er staat: "meer dan hun vaders”. Het werd door de geslachten heen al minder. Zo verging het Israel. Zo verging het ons. Een ander geslacht stond op. In die dagen houdt de Heere Zijn  Kerk onder ons in stand, zolang als Hij dat wil. Als we de balans opmaken zijn er velen van de oudere geslachten, wier lamp uitgeblust is. Het is een wonder dat er veel jongeren zijn die in bewogenheid zoeken naar waarheid en geloof. Maar zij zijn jong. Zij moeten door dezelfde branding heen als hun ouders. En hoe zal het hen dan vergaan? Laten we geen verwachting hebben van menselijke factoren zoals jeugd en ernst.
Ik heb een zwakke poging ondernomen om de reeds lang ingetreden verzakking te typeren. Er is de laatste vijftig jaar zo heel erg veel gebeurd. Dat vraagt om bezinning. Wat vooral opviel was dat veel mensen, ook in de kerk, op een gegeven moment omgeslagen zijn, of ten prooi vielen aan een sluipend proces van aanpassing. In zekere zin geldt dat van ons allen. Er is er maar Eén Die Dezelfde blijft. Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en tot in der eeuwigheid. En daarom kreeg Mozes na de zonde bij het gouden kalf opnieuw stenen tafelen mee, met daarop "dezelfde woorden” (Ex. 34:1). En daarom schreef Paulus aan de Filippenzen "dezelfde dingen”. Dan bewaren we Zijn trouw getuigenis. Houdt dan wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme!


2014  

 

DE PRAKTIJK

 

Dr. B. Toes is enkele weken geleden gepromoveerd op een studie over vernieuwingen binnen het Reformatorisch Onderwijs. Hij constateert dat de eisen van de Overheid soms bijna kritiekloos worden aanvaard door de leiding in reformatorische onderwijskringen.

Het betreft hier niet enkel onderwijs-technische eisen van de Overheid, die werden overgenomen. U hebt kunnen lezen dat in de nieuwere didactiek een ander mensbeeld wordt gehanteerd. Gods Woord leert ons allerlei over ons, mensen, wat haaks staat op wat in onze maatschappij wordt beleden. Wie over het hoofd ziet dat de mens van nature geneigd is tot alle kwaad, krijgt een totaal ander leermodel in de klas. Toes nu heeft aangetoond dat een dergelijke "omscholing” het reformatorisch Onderwijs parten heeft gespeeld. Het lijkt me heel goed dat dit verschijnsel aan het licht gekomen is.
Ik heb zelf ook meermalen de indruk gehad dat onderwijsorganisaties wel heel ver wilden gaan in aanpassingen aan de moderne maatschappij. Dat kan veroorzaakt zijn door de gedachte dat we de Overheid te allen tijde moeten gehoorzamen. Dat lijkt juist en het verdient zelfs aanbeveling zo te denken, maar het is tegelijk een gevaarlijke gedachte. De laatste jaren waait er hier en daar een andere wind. Bisschop, parlementariër voor de SGP, is iemand die zich zelfstandig opstelt tegenover ministers en staatssecretarissen. Het is namelijk helemaal niet gewenst en verplicht om altijd maar te accepteren wat Den Haag wil. Zijn tactiek boekt soms merkbaar succes. Het gaat er dus vooral om dat we onszelf moeten blijven en dat we getrouw moeten zijn aan onze Bijbelse uitgangspunten. Ik heb met voldoening eenzelfde indruk gekregen van bestuurders binnen de VGS, een Gereformeerde Schoolbegeleidingsdienst. Wat iemand als P. Moens aanvoert in contacten met de Overheid, verdient waardering. Hopelijk zetten deze mensen de trend voor de toekomst.
Laat ik een voorbeeld geven. Ik las dat er ooit kritiek werd uitgeoefend op bepaalde ideeën die binnen het RO leven. Men gaf een antwoord dat erop neerkwam dat binnen het Onderwijs andere wetten en regels gelden dan bijvoorbeeld in de kerk en in de Bijbel. U begrijpt dat de gevolgen desastreus kunnen zijn, als we zo denken.

Op zichzelf is het niet zo vreemd dat werkers in het publieke domein voor allerlei dilemma´s komen te staan. Iets zeggen vanaf de kansel is nog iets anders dan de uitvoering van onze principes in de maatschappij. Het valt op dat allerlei Reformatorische stichtingen, die een roeping vervullen in het maatschappelijke leven, eenzelfde verschijnsel vertonen, namelijk een zekere aanpassing aan denkschema´s van de wereld en een verwatering van de Bijbelse normen. Immers, dit soort organisaties vinden problemen op hun weg, die vragen om een oplossing of willen aanzetten tot aanpassing. Deze oplossingen zijn vaak niet zo makkelijk en snel te bieden. Ik kan mij dus voorstellen dat het verkeer in de wereld voor deze organisaties de noodzaak van compromissen inhoudt. Ik denk dat feitelijk iedereen, die functioneert op de werkvloer in deze tijd vlucht in een vorm van het compromis. Je gaat dan doordeweeks anders om met wereldse invloeden dan ´s zondags in de kerk. Dat kan een dominee al overkomen als hij na een preekbeurt aan het snelverkeer deelneemt. Het is denkbaar dat hij dan ineens de wet anders interpreteert dan enkele ogenblikken eerder in de kerk. Hier ligt een wezenlijk probleem, waar ieder wel eens mee te maken krijgt. Ook allerlei stichtingen en organisaties dus. 
Deze ontwikkelingen roepen op tot bezinning. Er wordt steeds meer op gewezen dat we als christenen in onze maatschappij ons niet moeten laten leiden door valse schaamte; dat kan immers al snel leiden tot hypocrisie. 
We mogen Toes dankbaar zijn voor zijn studie, die ons wakker wil maken en ons ook dwingt tot een meer principiële keus. Dat geldt allereerst het Onderwijs. Ik sprak dezer dagen nog iemand die zich afvroeg of hij zijn kinderen nog wel naar een Reformatorische onderwijsinstelling kon sturen. Er wordt soms te los omgegaan met wat ons heilig en dierbaar is. Maar ook andere organisaties, zoals Eleos en andere, zullen er goed aan doen zich te bezinnen op deze gevaren. Er moet over de hele linie een omslag tot stand komen.
Ook de prediking zal hieraan meer moeten meewerken dan tot nu toe geschiedt. De lijnen moeten niet alleen getrokken worden naar de ziel, maar ook naar het volle leven. Naar de school en naar het kantoor, naar Internet en de telefoon, naar ontspanning en vrije tijd. Iemand wees erop, dat het funest werkt als teksten vergeestelijkt worden, zodat alles slechts betrokken wordt op de ziel en de binnenkamer. We werken dan in de hand dat de preek een wereldvreemd element wordt, waar mensen op de maandagmorgen niet mee uit de voeten kunnen. Het worden dan twee werelden, waartussen een grote kloof gaapt, de wereld van de kerk en die van de maatschappij, die van de zondag en die van de maandag. Gods Woord strekt zich uit tot alle terreinen van het leven. Wie werkelijk genade kent, zal beseffen dat uit het hart de uitgangen van het leven zijn, d.w.z. dat we geen aparte zondagse jas aan hebben, die gedurende de week in de kast hangt. Gods Woord spreekt over kinderen en over vaders en moeders, over het gezin en over de poort (als aanduiding van het openbare leven), over de krant en over het kerkblad. En zo is er meer te noemen.
Er is geen scheiding tussen natuur en genade. Integendeel, zelfs de bellen der paarden hebben, in de beloofde heilstijd, als opschrift de heiligheid des Heeren. Als dat zo is, is het onbestaanbaar wat laatste geschreven werd dat jongeren en ouderen vrij massaal kijken naar allerlei speelfilms. Zulke signalen vragen om bezinning en bekering. Als deze studie van Toes daaraan mag meewerken, zal dat tot zegen zijn voor de kerk en voor de Maatschappij.


2016  CATECHESE

Catecheten zullen druk bezig zijn na te denken over de komende winterperiode. Er is bezinning op de methode die gebruikt gaat worden, de indeling in groepen is van belang , de uren moeten vastgesteld worden en ook de persoonlijke voorbereiding is belangrijk.

Dit geldt de catecheten. Het zou mooi zijn als ook de jeugd zich zou bezinnen op de komende leertijd. Voor de ouderen is er de vraag naar de belijdeniscatechisatie-, de jongeren krijgen misschien vast wat voorzorg van de ouders. Hoe kijken we tegen deze vorm van onderricht aan?
Predikanten en andere pastoraal werkers zullen vast wel enig gevoel van bezorgdheid bij zichzelf waarnemen. Je kunt er tegen op zien. Het lijkt me goed dat ouders enig vermoeden hebben van de zorgen van de catecheet. Dat schept de mogelijkheid van meeleven en meebidden.
Waar kun je zo al tegenop zien?
Een voorname zorg geldt het bewaken van de orde. In het Onderwijs raken veel leraren overspannen, zo lijkt het. Het kan leiden tot een groot probleem. Als je overwicht niet bijster groot is, kan het erom gaan spannen. Het zou kunnen uitgroeien tot een obsessie. Meestal zullen we daar dan geen last van hebben.
Een andere vraag is echter: hoe kunnen we de jeugd interesse bijbrengen voor de vele geestelijke vragen en desbetreffende antwoorden? In bepaalde leeftijdsgroepen is die belangstelling er nauwelijks. Bovendien hebben we te maken met een groepsdynamiek. De een wil voor de anderen niet de indruk wekken een serieuze indruk te maken. Er kan sprake zijn van een masker. We houden ons van de domme en doen net of we buiten bereik van de leiding zitten. Dat kan de catecheet de indruk geven dat zijn werk een gevecht tegen de bierkaai is. Bij navraag blijkt de groep vrijwel niets van de vorige keer overgehouden te hebben. Teleurstellend! Toch moeten we ons daar niet op verkijken. Ik heb naast deze afstandelijkheid ook mogen waarnemen dat er toch veel meer blijft hangen dan we zouden denken.
Hoe het anderen vergaat, weet ik niet. Ik mag zeker (in Damwoude) niet klagen over een negatieve instelling bij de jeugd, al verschilt dat wel per groep en leeftijd. Het voornaamste is dat er een vertrouwelijke sfeer ontstaat en daar moeten we van twee kanten aan werken. Laat de dominee geïnteresseerd zijn in het wel en wee van de jongeren. Weet hoe ze heten en onthoud wat je over hen persoonlijk hoort. Leg met ieder van hen contacten die wederzijds een sfeer van vertrouwen scheppen.

Een belangrijk facet is het bestuderen en het leren van de stof. Het grote probleem! Daarom zijn velen er toe overgegaan om hieraan maar niet teveel aandacht te schenken. Hoe komt het dat de jongelui weinig lijken te kunnen onthouden? Misschien hangt het samen met het nieuwe leren op de scholen: je hoeft alles niet uit je hoofd te kennen, als je het maar weet te vinden.
Daarnaast speelt er nog een andere zaak. Hoe zien we de catechisatie? Is het een verlengstuk van de preek of is er voldoende interactie? Kan het gebeuren dat er een gesprek op gang komt en dat je aanlandt bij de wezenlijke vragen waarmee jongeren worstelen? Heeft de jeugd eigenlijk wel veel problemen? Dat wordt meestal wel zo gesteld. Een deel heeft ook te kampen met veel vragen. Er zijn er echter ook die over dat soort vragen niet lang wakker zullen liggen.
Waar de jeugd tijdens de kerkdiensten slechts passief toehoorder is, daar is het gewenst dat ze zich tijdens de catechisatie vrij en spontaan mogen uitspreken. Dus geen preek, maar een gesprek. Ook geen dialoog in die zin, dat leiding en jongeren samen een gulden middenweg kiezen.  Stimuleer de zelfwerkzaamheid van de jeugd door blinde vragen te gebruiken.
Laat de jeugd zelf eerst de les doorlezen en laat hen zelf aangeven welke woorden of begrippen zij moeilijk vinden. En jongelui, ga met je vragen ook eens naar je grootvader; dat kan verrassend werken!

Wat de catecheet betreft: heeft hij liefde voor dit werk en voor deze jongeren? Kijkt hij ook heen door moeilijke karakters en afwijzende bejegening? Het kan de preken verrijken.
In ieder geval lijkt het me een verkeerde aanpak als dit werk onder de jeugd uitbesteed wordt aan gemeenteleden, bijvoorbeeld aan een toegewijd echtpaar. Een predikant die er voor de gemeente wil zijn, kan en mag zich niet onttrekken aan dit werk. Hij moet juist willen weten wat er leeft onder het jonge volk. Dat houdt zijn preken fris en eigentijds. Onze Catechismus verbindt het onderwijs mede ook met het predikambt.

Er zal ook gezocht moeten worden naar een leergang of een leerboekje dat aansluit bij de gedachten van de catecheet. Er zijn in onze gemeenten allerlei leerboeken in omloop. De serie "Vast en zeker” heeft lange tijd als goede leerstof gediend. Er was goed mee te werken. In moderne kringen van onze kerken volgt men een andere opzet. Deze zullen ons minder aanspreken.
Verder zijn er ook enkele predikanten die boekjes hebben samengesteld en die ook door collega’s  kunnen gebruikt worden. Ik heb het niet in beeld wat er allemaal voorhanden is.
Er zullen echter ook broeders zijn die een eigen methodiek gebruiken. We beschikken tegenwoordig over veel moderne middelen. We kunnen de leerstof makkelijk copieren, zodat we niet meer echt afhankelijk zijn van uitgegeven boekjes. De catechisanten kunnen een opbergsysteem gebruiken en ook daaraan is geen gebrek.
Ik zie hier voordelen. Ieder kan zijn les zo indelen, zoals hij dat wil. Het krijgt dan een persoonlijke invulling. Er kan worden ingezoomd op actuele en locale situaties, op het schoolonderwijs dat in een bepaalde regio bezocht wordt. Ook kan de eigen gemeente duidelijker bij alles betrokken worden. Voor de predikant heeft het dit voordeel dat hij zich ook grondig moet voorbereiden op elke nieuwe les en dat de stof een verlengstuk is van zijn persoon. Hier zullen ook wel schaduwkanten aan zitten, maar er zijn stellig ook voordelen aan verbonden.
Vooral: laat het onderwijs van Christus tot voorbeeld dienen. Hij leerde de schare. Eerlijk, met liefde en met geduld.


2016  

 

MEDIA-GEBRUIK

Wat betreft de kerkgang en de prediking geven Refo-jongeren geen negatieve antwoorden. Dat ligt anders als we het hebben over films en andere ontspannende programma’s.

Het lijkt er op dat leer en leven op dit punt verschillende wegen gaan. Het is duidelijk dat omgang met allerlei wereldse invloeden op den duur niet zonder gevolgen blijft.
Zoeken we naar de oorzaken, dan blijkt dat het gemak van internet en mobiele telefonie  deze houding in de hand werkt. Men kan via deze middelen zelfs terechtkomen op perverse en goddeloze paden. Deze vormen van afdwaling komen in de gehouden enquête niet aan de orde, maar dit misbruik neemt in deze tijden groteske vormen aan.
Het blijkt juist hier dat wij mensen geneigd zijn tot alle kwaad. Als we met een goed geweten denken te kunnen surfen langs het aanbod van de wereld, nemen we Gods Woord en de Gereformeerde leer niet serieus.
We zijn dus geneigd om meer op te roepen tot het isolement, tot een bepaalde vorm van mijding. Hiermee aansluitend bij de overweging van sommige ouders om kinderen niet zo maar een mobieltje te geven. Maar ook daartegen werd gewaarschuwd, door bijvoorbeeld iemand als S. de Bruin. Hij is van mening dat we op die manier onze jongeren niet echt leren omgaan met de media. Daar kan een kern van waarheid in zitten. In het onderwijs stoelt een zaak als begeleide confrontatie op deze overweging. Leer mensen ermee om te gaan. Een ook omstreden advies. Neem wapens als voorbeeld.  Obama pleit voor het vermijdmodel. Geen wapens, want ze zijn te gevaarlijk. Dus, vanuit dit voorbeeld: ook geen internet. De vergelijking gaat niet helemaal op. Wapens hebben we niet nodig, mobieltjes wel. Hoewel, is dat laatste waar? Kunnen we absoluut niet zonder? Kan er niet een tijd komen waarin we zelfs niet meer kunnen kopen of verkopen? Iemand reageerde op een dergelijke gedachte: je baard laten staan en Amish worden. Ooit zal de kerk in de woestijn nauwelijks een andere mogelijkheid overhouden (Openb. 12).
Ik zou ouders steunen in hun overweging om een mijdgedrag te hanteren, in ieder geval tot een zekere leeftijd.
Nu wordt er om ons heen ook gepleit voor gewetensvorming. Ik heb daar mijn vragen bij. Waarom pleiten we niet voor bekering of wedergeboorte? Dan komt ons geweten vanzelf tot vernieuwing. Zo bedoelt men het misschien ook. Of zit hier de vrees achter zoals deze: bekering kunnen we niet van ieder vragen, is niet mogelijk voor ieder, dus dan maar gewetensvorming? In dat geval gaat alles mislukken. Pleidooien voor gewetensvorming vanuit het nieuwe leven zijn terecht. Gewetensvorming zonder genade is een humanistisch begrip. Het kan zijn dat ik de discussie op dit punt verkeerd inschat. Ik hoop dat dat dan zo is. Maar laat gewetensvorming niet in strijd komen met de gedachte van de algehele verdorvenheid van de mens.
Deze moderne omgang met moderne cultuuruitingen lijkt me onverenigbaar met het Bijbels veel benadrukte thema van het haten van de rok die met het vlees besmet is. Zo zijn er talloos veel meer lijnen uit de Schrift te noemen. Maar willen we op dit punt wel echt buigen onder het Woord?
In al dit soort discussies worden bepaalde kernen van de Gereformeerde leer over het hoofd gezien. Ik denk dan aan de algehele verdorvenheid van de mens. Neem uw catechismus, uw Bijbel ernstig. Trek daaruit de consequenties. In de tweede plaats benadrukt Gods Woord de kloof tussen Kerk en wereld sterker dan de mens van nu, ook veelal de refo-mens. Het is angstig dat we een omslagpunt naderen, waarin we afstand nemen van onze eerder gehanteerde uitgangspunten!
Tenslotte enkele woorden ter overweging uit de Wachter Sions van enkele maanden geleden. De heer L. vasn der Tang schreef daarin: "In de afgelopen jaren heeft zich in veel van onze huizen en gezinnen een grote verandering voltrokken. Een aantal maanden geleden gaf ik een ochtendje les op een reformatorische middelbare school over het onderwerp speelfilms. De lessen waren voor de havo-1en vwo-2-klassen. Voor mij zaten kinderen die eigenlijk nog maar net van de lagere school waren gekomen. Echt nog kinderen dus. Open en intelligent, dat ook. Het was geen straf om met hen in gesprek te gaan.
Ik had me uiteraard wat verdiept in het onderwerp, en onder andere onderzocht wat de meest populaire speelfilms en televisieseries van dat moment waren. Ik vroeg hun wie van hen regelmatig naar speelfilms of series keken. De meeste vingers gingen de lucht in. Velen kenden bovendien de meest recente en meest populaire films en hadden die al gezien”. (…..)
"Waarom is dit zo verdrietig? Daarover is veel te zeggen, maar ik wil de nadruk leggen op één hoofdzaak, en dat is dat –als God het niet verhoedt– het Woord erdoor uitgeblust wordt. Ik weet niet of er in eeuwen zo’n aanslag heeft plaatsgevonden op het meest wezenlijke wat onze godsdienst kenmerkt. Onder ons schijnt bij velen de gedachte te leven dat je weinig kunt en dus hóéft te doen aan je bekering. Natuurlijk, je moet naar de kerk gaan, dagelijks uit de Bijbel lezen, bidden op de gebruikelijke momenten, af en toe een goed boek pakken, een beetje netjes leven, maar dan houdt het wel zo’n beetje op. Voor de rest kun je weinig anders dan hopen dat er een keer een wonder plaatsvindt. Er meer aan ‘doen’ zou alleen maar vrome godsdienst zijn. Dat is echter een afschuwelijk misverstand. Wij moeten er alles aan doen. John Flavel (...), die overigens als geen ander vasthoudt aan het eenzijdige soevereine werk Gods, verwoordt het op indringende wijze als volgt: „O, als u maar enigszins betrokken bent op uw arme ziel (…) benaarstigt u zich dan om uw roeping en verkiezing vast te maken (…). Bedenk dat u werkt voor uw behoud, en dat dit geen kleinigheid is. Bedenk dat het uw eigen behoud is. (…) Aan het werk, zielen, aan het werk!”


2016  

 

GELOOFSBELIJDENIS

 

In de veel gemeenten wordt en is in deze weken aandacht geschonken aan jongeren die belijdenis van hun geloof afleggen. Zowel voor de jongeren zelf alsook voor de kerkenraden is het een zaak van biddende overweging.

In bovenstaande regels heb ik wellicht een verkeerde uitdrukking gebruikt. Doen jongeren belijdenis van "hun” geloof? We kunnen het woord "geloof” op twee manieren opvatten. In het latijn hebben we de bekende uitdrukkingen: fides qua en fides quae creditur. In het eerste geval gaat het om het persoonlijke geloof van een christen (het geloof waardoor geloofd wordt); in het tweede geval gaat het om belijdenis van de geloofswaarheid (het geloof dat geloofd wordt). Waarvan doet nu een catechisant belijdenis, van zijn persoonlijke geloof of van de geloofsinhoud? 
We gaan het veiligst als we denken aan de tweede mogelijkheid. We doen geen belijdenis van "ons” geloof. Dat zou een zwakke en wankele basis zijn. Dat zou dan ook  betekenen dat jongeren het anker werpen in het eigen schip. Het gevaar is er altijd weer dat we het geloof opvatten als een geloof in het feit dat ik geloof; het is anders: het geloof richt zich altijd op Christus, op een grond buiten de zondaar.
Maar vervallen we zodoende niet in het gevaar van wat wel genoemd wordt: belijdenis der waarheid? Hieronder wordt verstaan dat jongeren instemming betuigen met de leer van de kerk, zonder dat zij die leer persoonlijk hebben leren omhelzen met een waar geloof. 
Toch is het zuiver om te spreken over belijdenis doen van de geloofsinhoud, van de leer. Immers, ook in dat geval behoren we te denken aan een levend geloof. Het is toch duidelijk dat men niet geloven kan in de waarheid, zonder dat men daar persoonlijk weet van heeft? Kan iemand zeggen: ik weet dat God bestaat, zonder dat hij God kent en met die God rekening houdt? Als dat laatste het geval is, dan is dat geen geloof, dan heeft hij de leer, de Bijbel niet recht verstaan. Geen kerkenraad mag een jongere toelaten als deze zou zeggen: ik geloof met mijn verstand in God, maar mijn hart kent Hem niet. Zo’n kerkenraad zou het historisch geloof in de hand werken. Wie werkelijk de waarheid belijdt, komt niet toe met een formele en uitwendige belijdenis.
Het persoonlijke element ligt ook uitgedrukt in het woord "belijdenis”. Het woord betekent: hetzelfde zeggen. Het woord is een staande uitdrukking voor het levend geloof van de kerk der eeuwen. Als de twaalf artikelen worden gelezen, zegt de voorganger ook namens u, als belijdend lid: "Ik geloof”. 
Een kerkenraad kan niet anders dan geloof vragen van de aspirant leden. Maar kunnen mensen geloven op bevel? Toch moet een kerkenraad deze eis stellen; de Heere eist toch ook "heden” het geloof van ieder mens? 
Daarmee zegt een kerkenraad niet dat dus nu ook deze jongeren een levend geloof bezitten. Daarover kan de kerk geen oordeel uitspreken. Naar het oordeel der liefde mag dat worden gehoopt, maar alleen de Heere is de Kenner der harten. 
Dus wel belijdenis des geloofs!
In de geschiedenis van de kamerling geeft de Heere Zelf duidelijk onderwijs. De Moorman wil gedoopt worden, hij wil zijn geloof daarbij belijden. "Ziedaar water, wat verhindert mij gedoopt te worden?” (Hand. 8:36)
Filippus voldoet niet zo maar aan zijn verzoek. Hij geeft een zwaarwegend antwoord: "Indien ge van ganser harte gelooft, is het geoorloofd”. Dat is een bijna onmogelijke voorwaarde. Filippus doet op deze wijze een onderzoek naar het geestelijke gehalte van het geloof van de kamerling. Zo moet ook een kerkenraad trachten te peilen of er sprake is van een persoonlijk en oprecht geloof. Een te zware opgave? Wie kan nu zeggen dat hij van ganser harte gelooft? Wie kan geloven zonder dat ongeloof daarbij vermengd is, wie kent zijn eigen hart naar waarheid, wie kan uitspreken dat zijn hart geheel vervuld is met heilbespiegelingen? Wie kan een belofte afleggen voor het hele leven? De kosten moeten overrekend worden. Lydia liet het oordeel over haar geloof aan Paulus over: "Indien gij hebt geoordeeld, dat ik de Heere getrouw ben, zo kom in mijn huis” (Hand. 16:15). 
Het antwoord dat de Moorman geeft, is verrassend. Hij zegt niet dat hij het oprecht meent of dat het bij hem waarheid is. Zijn belijdenis is niet gericht op de vastheid van het eigen hart. Hij werpt het anker buiten het schip. ”Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is”.
Zijn belijdenis betreft de geloofsinhoud. Dat geloof in Christus is de enige mogelijkheid voor hem. Wie dat in waarheid gelooft, kan belijdenis doen. De Heere zegt er Zelf van: Wie Mij belijden zal voor de mensen, die zal ook Ik belijden voor Mijn Vader. Kennen we Hem, hebben we iets van Hem gezien? 
Filippus heeft hieraan genoeg. Hij aanvaardt deze belijdenis. Ook dat is veelzeggend. Let er nu ook op wat de kamerling niet zegt. Hij zegt niet: Ik geloof dat mijn zonden vergeven zijn. Of nog meer wat weer verder gaat. Alles op zijn tijd. Filippus had hem dat wel uitgelegd, maar blijkbaar is dat voor dit moment nog te veel. Geen grote woorden, maar oprecht geloof. Op meer andere Schriftplaatsen gaat het vooral ook vaak om de Persoon van de Heere Jezus. Denk aan de blindgeborene in Johannes 9. "Gelooft gij in de Zoon van God?” 
Moge het de catechisanten en alle belijdende leden gegeven zijn, om Hem zo te kennen, niet als een verlicht profeet, maar als de Zoon van God, als de Koning Israëls, als Jezus, de Zone Davids. 
Hoe deed u belijdenis? Uw belijden kan alleen maar gegrond zijn in Hem, Die de goede belijdenis beleden heeft voor Pontius Pilatus.

 

2016  

 

GELOOFSBELIJDENIS (2)

 

Er wordt in onze kerken verschillend omgegaan met het doen van openbare geloofsbelijdenis. Dat blijkt ook daaruit dat er twee verschillende versies zijn van de vragen die gesteld worden. Het kan van nut zijn voor catechisanten en leden om daarop nader in te gaan.

In gemeenten die zich verbonden weten met onze stichting (om dit onderscheid nu maar even zo voor het gemak aan te duiden) zijn de vragen van Voetius gangbaar. Deze luiden:

1. Verklaart en erkent gij, dat gij de leer van onze kerken, voor zover gij die geleerd, gehoord en beleden hebt, houdt voor de ware en zaligmakende leer, overeenkomende met de Heilige Schrift?
2. Belooft gij dat gij door Gods genade in de belijdenis van die zaligmakende leer standvastig zult blijven en daarin leven en sterven?
3. Belooft gij, dat gij volgens deze heilige leer uw leven altijd door Christus’ hulp en genade, godzalig, eerbaar en onstraffelijk zult aanstellen en uw belijdenis met goede werken versieren?
4. Belooft gij dat gij u wilt onderwerpen en onderdanig zult zijn aan de opwekkingen, bestraffingen en kerkelijke tucht, indien het kwam te gebeuren, hetwelk God verhoede) dat gij in leer of zeden u mocht te buiten gaan?

Men zou kunnen menen dat deze vragen alleen de leer betreffen. Toch lijkt het me toe dat we zodoende deze vragen niet goed lezen. Inderdaad wordt de leer meermalen genoemd, maar er is sprake van een leven en sterven door Gods genade. Verder gaat het over een godzalige wandel; opnieuw de bijvoeging: door Christus’ hulp en genade. Goede werken worden genoemd, en deze kunnen slechts voortkomen uit een levend geloof. Wie de vragen van Voetius gebruikt, staat daarmee dus nog niet de belijdenis der waarheid voor. Ik heb daar in het vorig artikel reeds op gewezen.

Er is nog een ander model van de vragen, die binnen onze kerken gebruikt worden. Deze luiden:

1. Gelooft gij dat de waarheid Gods, die in het Oude en Nieuwe  Testament geopenbaard en in de artikelen van het christelijk geloof beleden is en in de christelijke kerk alhier geleerd wordt, de waarachtige en volkomen leer der zaligheid is, en is het uw voornemen in de belijdenis daarvan door de genade Gods standvastig te blijven in leven en sterven?
2. Betuigt ge dat ge u vanwege uw zonden mishaagt, u voor God verootmoedigt, uw leven buiten uzelf in Jezus Christus zoekt, en begeert ge ‘s Heeren dood te verkondigen tot versterking van uw geloof?
3. Belijdt gij dat het u een hartelijke behoefte is, door de kracht van de Heilige Geest, God de Heere lief te hebben en Hem te dienen naar Zijn Woord, u als getrouw lid van de gemeente van Christus te openbaren, mede te arbeiden aan de opbouw van Zijn gemeente, Zijn naam te belijden in de wereld en u gewillig te onderwerpen aan het herderlijk opzicht en de tucht van  de kerk?

Deze dragen duidelijk een ander karakter. De eerste vraag is een samenvatting van hetgeen ook Voetius vraagt. Met name de tweede vraag spreekt heel nadrukkelijk over  een volwassen geloof; ook wordt de link naar het Heilig Avondmaal expliciet gelegd, al betreft het dan de begeerte die beleden wordt.
Het verschil lijkt me als volgt omschreven te kunnen worden: in beide versies gaat het om een levend geloof; bij Voetius wordt er echter op een meer ingehouden en bescheiden wijze over gesproken. 
De tweede versie geeft meer grond om de gemeente aan te spreken op een levend geloof. Wie het zo stelt, heeft er ook geen moeite mee om de gemeente aan te spreken als: Gemeente van onze Heere Jezus Christus.  Het verschil komt ook duidelijk uit rond de Avondmaalstafel. Er zijn gemeenten waar ieder belijdend lid aangaat; er zijn ook gemeenten waar dat niet het geval is. 
Men kan voor beide weergaven wel enige gronden aanvoeren. Belijdenis doen, zeggen velen, is geloofsbelijdenis en dus is het Avondmaal daar onlosmakelijk mee verbonden. Bovendien doen jongeren uitspraken over een levende kennis van de drie stukken. Dat is in theorie wel te verdedigen. Nu heb ik zelf meer dan vijftig jaar met deze materie te maken gehad. Mijn ervaring : de meeste jongeren missen bij het doen van belijdenis die volle geestelijke kennis, zoals de vragen dat wel veronderstellen. Jonge mensen zetten de eerste schreden op de weg van het geloof: er moet nog veel geleerd worden. Is het verstandig om hen te overvragen? Werkt dit niet een te optimistische gemeentebeschouwing in de hand? Daarbij heb ik van de vele honderden jongeren er later velen zien afglijden en afhaken. Het is beter om op bescheiden wijze te spreken over deze tere geestelijke zaken. Het lijkt me goed onderscheid te maken tussen belijdenis doen en ten Avondmaal gaan. Ten diepste, het is waar, gaat het om dezelfde dingen. Toch denk ik dat het verrijkend is als de Heere ook apart onderwijs geeft rond het Avondmaal. Zodoende blijft er ook meer grond voor zelfonderzoek. 
Er werd in onze kerken in de eerste jaren van de vorige eeuw telkens weer gewaarschuwd tegen de leer van Kuiper die rondwaarde in de Gereformeerde kerken, de leer van de veronderstelde wedergeboorte. Wie de geschiedenis van onze kerken overziet, moet wel concluderen dat in onze kerken een ander gevaar breed heeft toegeslagen, namelijk dat van het verondersteld geloof (rond het belijdenis doen en de Avondmaalstafel). 
We staan voor de keuze: of het criterium stellen bij de belijdenis, zodat alleen diegenen belijdenis doen die bewust weten wat de Heere aan hun ziel gedaan heeft. Of we benadrukken meer en sterker bij het Avondmaal de noodzaak van zelfonderzoek. Vermijden we de uitersten: slechts belijdenis der waarheid enerzijds en automatismen anderzijds, hoe we deze dan ook vorm geven.   
Iedere kerkenraad zal erkennen dat toelating weliswaar een vreugdevolle, maar ook een verantwoordelijke zaak is. Wij zijn geen hartenkenners. Er zijn kinderen, jongelingen en vaders (1 Joh.2:13,14), ook in het geloof. Het voornaamste: Welzalig zij die naar Zijn reine leer, in Hem hun heil, hun hoogst geluk beschouwen!

 

2017  

 

JONGEREN

 

Je komt ze gelukkig nog op veel plaatsen tegen: jonge mensen die meeleven met kerk en godsdienst. Het is dus zeer terecht om zich te bezinnen op de positie van onze jongeren.

Ik werd op het onderwerp voor dit artikel gebracht mede ook door de uitslag van de verkiezingen. De SGP won ongeveer 20.000 stemmen; de CU kreeg er ongeveer 60.000 bij; het CDA won, zoals bekend zes zetels. In totaal 27 zetels voor christenen. Een halve eeuw terug beliep dit aantal nog ongeveer 80 zetels.
Wat heeft dit met de jeugd te maken? Wel, ik heb bij een vluchtige kennisname van de stemmerij in de Biblebelt geconstateerd dat juist in plaatsen zoals Urk en Staphorst en andere SGP bolwerken, het aantal stemmen op die partij behoorlijk is toegenomen. Dat wijst er op dat de kerkelijke jeugd vrij eenstemmig gekozen heeft voor de SGP. Deze toename moet dus wel te danken zijn aan de nieuwe generatie stemgerechtigden uit de kerkelijke achterban. Ik beperk mij nu maar gemakshalve tot die partij, al wil ik daarmee geenszins zeggen dat de anderen er niet toe doen.
Ik had voor de stemdatum de indruk dat de SGP met name stemmen zou trekken uit een aantal onkerkelijken, die waardering konden opbrengen voor de ethische uitgangspunten van de partij. Maar dat bleek niet duidelijk zo te zijn. Kennelijk danken we deze stemmen aan de jeugd. Zij blijkt waardering te kunnen opbrengen voor Bijbelse uitgangspunten.
Er zijn de voorbijgegane jaren heel veel onderzoeken geweest naar het geestelijk gehalte van onze jongeren. Deze vielen niet altijd zo positief uit. Daar ga ik nu verder niet op in. Ik stel hiertegenover graag het goede resultaat van de verkiezingen.
Deze trend zal mede te danken zijn aan het feit dat de SGP beschikt over betrekkelijk jonge vertegenwoordigers in de Kamer. Zij zijn blijkbaar in staat de jeugd van deze tijd aan te spreken. Als je kunt twitteren, bereik je heel veel jongelui, als politicus en kennelijk ook als dominee. 
Omdat ik al weer enkele jaren catechisatie geef aan de jeugd van Damwoude, kan ik ook uit die bron allerlei gegevens betrekken. Ook van daaruit leeft bij mij de gedachte dat de jeugd zeker niet afhaakt inzake kerkelijke meelevendheid. Wie rond de uitgang van de kerken  na de dienst goed oplet, ziet dat jongeren erbij zijn en dat zij onderling contact houden. 
Ik vind dit een (klein) wonder. We horen zo vaak van gezinnen waar de kinderen de kerk verlaten dat je zou denken dat er niets overblijft. Wat een vreugde als er dan ook anderen zijn die blijkbaar de waarde van een levend geloof inzien.
Ik neem bij tijden ook kennis van websites als Refoweb en Formerum. Daar kunt u kennis nemen van de vragen die leven onder jongeren. Het blijkt ook daar dat de jeugd echt bezig is met het Koninkrijk Gods.

Dit verschijnsel is alleen te danken aan de Heere Zelf en aan Zijn Woord. Dat Woord van Gods genade in Christus spreekt aan; de Heere Zelf werkt nog door Zijn Geest in mensenharten, ook onder jongeren. 
Deze hoopvolle ontwikkeling neemt evenwel onze zorgen niet weg die bij velen leven ten aanzien van het algemeen geestelijk klimaat. Maar er zijn in Juda nog goede dingen. Het blijft dus waar: het zaad zal hem dienen. Hierbij zijn de volgende aantekeningen te plaatsen:
Laat de oudere generatie blijvend een lichtend voorbeeld geven aan de jongeren. Zestig jaar geleden verklaarde mijn vader al op een Synode vergadering: We hebben geen jeugdprobleem, maar een ouderenprobleem. Het is begrijpelijk dat wij als oudere generatie het jeugdig elan kwijt zijn; maar de vreze des Heeren zou moeten blijken uit verdieping en versterking, juist ook met het zicht op de eeuwigheid. Ik denk hierbij ook vaak aan de rol van de grootouders! Laten we erbij zijn en laten we mogen voorleven wat er in het hart zou moeten omgaan. Is de zaligheid ons nu nader dan toen we eerst geloofd hebben? 
Laten we ons in de tweede plaats niet laten meeslepen door de neiging om alle kaarten op de jeugd te zetten. Je hoort soms echte clichés, zoals: de jeugd is eerlijk en prikt door allerlei schijn heen. Laten ook de ouderen niet geforceerd jeugdig gedrag vertonen, want dat gebeurt soms wel. De normale weg is dat de jeugd onderwijs krijgt van de ouderen. Het stemt tot dankbaarheid als jonge mensen meeleven, maar de "kook” moet er nog wel over heen gaan. 
Dat de jeugd belangstelling heeft voor God en Zijn dienst, geeft hoop, maar het zegt eerder dat God nog aan Zijn Kerk gedenkt dan dat jonge mensen goed lijken.
Dan is er nog de factor van catechese en verenigingsleven. Ik wil vooral het eigen kerkelijke werk in de afzonderlijke gemeenten benadrukken. Predikanten zetten zich in om de jongeren te bereiken. Wist u dat sommige broeders naast het preekwerk ook mooi kunnen  vertellen? Googel maar eens op Ds. K. Visser (video). De Heere wil al die arbeid gebruiken. Een catechisatieavond kan soms erg teleurstellend aflopen, maar vaak is een avond met de jeugd ook echt verfrissend. Hopelijk houden mijn broeders collegae een goede nasmaak over van de afgelopen winter. We zijn dan ook wel weer toe aan wat rust.
Als u in uw gemeente dan ook nog beschikt over goede leiding op de vereniging, is dat ook een punt van grote winst. Laten we ook hun inzet niet vergeten. Zij hebben misschien meer van de gave om de jeugd aan te spreken op hun eigen niveau.
Het onderwijs is daarnaast een factor van betekenis. Het is goed in de ambtelijke arbeid voeling te houden met wat onze kinderen leren. Dat versterkt de band: huis, kerk en school. Er zijn naast allerlei verontrustende tendensen dus ook tekenen van hoop. Een laatste opmerking: hopelijk lezen veel jongeren "Bewaar het pand”. Er wordt in ons blad goede voorlichting gegeven aan onze jonge mensen. 


2018  

 

JONGEREN

 

Altijd weer een onderwerp van groot belang. De laatste tijden volg ik wel eens wat hier en daar gezegd wordt op sommige jongerenavonden, zoals Heart Cry en Kom ook. Naar aanleiding daarvan geef ik enkele aanzetten tot bezinning.

Ik kan terugverlangen naar de tijd van de SRB- avonden. U weet het misschien nog wel. Bijeenkomsten met soms wel duizend bezoekers. Toespraken stonden in een bepaald evenwicht. Er werd Bijbelse voorlichting gegeven.
Er zal ook nu best nog wel vaak een goed geluid gehoord worden. Maar er zijn ook klanken die weersproken moeten worden. Wat ik meermalen hoor is, dat er afstand wordt genomen van uitwassen in het kerkelijke achterland. Maar het zijn niet altijd uitwassen. Het kan ook gaan om karikaturen, die dan worden gebracht als kenmerkend voor veel preken. De dingen worden uit hun verband gerukt. Ik heb ook wel aangegeven in vorige artikelen, dat er soms wel reden tot verontrusting is over sommige preken. Maar we mogen op dit punt niet doorslaan en doorvloeien. 
Ík noem eens concreet enkele zaken. Ik grond mij daarbij vooral op de Gereformeerde Dogmatiek van H. Bavinck, een betrouwbaar meesterwerk. Hij omschrijft het Antinomiaans gedachtengoed als volgt (420): Christus heeft alles volbracht en de wet geldt niet meer. Berouw is ook overbodig, want Christus heeft volmaakt de zonde beweend. Er is voor de zondaar helemaal niets meer te doen; alles is al gedaan. Deze gedachte nadert tot wat je ook nogal eens om je heen kunt horen bij sommige sprekers. Vanuit de gedachte: komen zoals je bent en geloven, is de lijn naar het Antinomiaans denken op te merken. Deze voorstelling vormt een groot gevaar en men zou er goed aan doen zich hier meer in te verdiepen.
We moeten, als we omgaan met onze jongeren, hen zuiver voorlichten, maar ook vooral, de Gereformeerde prediking hoog houden. Is het niet strijdig met het negende gebod, als we zo maar allerlei dingen roepen over zaken als lijdelijkheid, onbekeerlijkheid en uiterlijkheden. Zijn deze afwijkingen nu echt kenmerkend voor onze gezindte? Zijn dit nu de dingen die onze jonge mensen alom belasten en hinderen? Ik geloof dat niet. Als ik veel jongeren van deze tijd hoor, dan zie en hoor ik dat zij ernstig en serieus omgaan met geestelijke vragen. Je hoort bij de jeugd lang niet zo negatief spreken over kerken en preken, als sommige voorgangers willen doen geloven. Denkt u maar aan het viertal dat bevraagd werd op het gebruik van oude termen (RD). Zo stonden er eigenlijk vrij positief tegenover. Als u sites zoals Refoweb en Refoforum bezoekt, krijgt u een goed beeld van wat onze jongeren bezighoudt. U hoort ook iets over hun vragen en worstelingen. Laten we hen trachten positief bij te staan en te helpen.
Toen ik verleden week weer hoorde over de kwalen en de gebreken van de prediking, kreeg het voornemen vaste vormen bij me om een oproep te doen, maar om echt het pand te bewaren. Om de voorrechten van onze traditie hoog te houden. Die oproep is nodig. Laten we houden wat we nog hebben. Laten we niet meehelpen alles maar weg te breken.
Ik geef nog iets door van Bavinck. Hij spreekt over de eenzijdigheid van de subjectieve verzoening (379). Dit houdt in dat verzoening slechts gericht is op de mens. God hoeft niet verzoend te worden. God is immers liefde en die liefde heeft Hij getoond in Christus. Het is dan alleen de mens die de verzoening in de weg staat. Als u goed luistert komt u zulke klanken ook nu tegen. Maar Bavinck noemde het in zijn tijd al moderne theologie. Het lijkt me dat hier ook flarden van een arminiaans denken tot ons doordringen; denk hier aan Saumur (hypothetisch universalisme, HB, 380 en 421). Excuus voor de dogmatische benamingen; maar de leer moet het leven wel sturen.
Ik weet dat critici vaak vooral een bepaalde kerk op het oog hebben. Je kunt gerust zeggen dat deze kerken onder zware verdenking staan. Maar als ik de kerkelijke pers daarvan dan lees, dan kom ik heel veel goeds tegen, al heb ik natuurlijk ook best wel eens vragen. 
Toen er laatst in het RD stond dat het vertrouwen in de kerk gering was en toen werd opgeroepen tot zelfonderzoek bij de kerken, heb ik aanvankelijk daarover ook een artikel geschreven, bestemd voor ons blad. Maar ik heb er even van afgezien. Het staat wel op mijn weblog. Zelfkritiek is goed en nuttig op zijn tijd, maar het moet niet ontaarden in een kerkelijk minderwaardigheidsgevoel.
Ik zou niet zoveel moeite hebben met al die vormen van zelfonderzoek, als het aanleiding werd tot een opwekking en een bekering. En bekering begint niet met anderen aansprakelijk te stellen, maar het leert zeggen met Daniel: Wij hebben gezondigd. Die belijdenis geldt voor mij en voor u. Vanuit kerkelijke leiding van de Gereformeerde Gemeenten heeft enkele malen de oproep geklonken tot verootmoediging. Dat waren goede initiatieven. Het lijkt me het enige antwoord. Dan klinkt de veelgehoorde aansporing uit de Hebreënbrief: Laat òns. Deze woorden staan wel bijna tien keer in die brief. En dan gaat het om òns! Niet om hen. Daniel en Ezra hadden best reden om te spreken over anderen en over de vaderen, maar ze sloten zichzelf erbij in. Dat is waarachtige bekering. 
Kerk en politiek, voorgangers en leraars bij het onderwijs, we hebben alle reden tot de bekende woorden: Laat ons onze wegen doorzoeken en laat ons wederkeren tot de Heere. Nu kan het nog. We weten niet hoe lang dat nog duurt. Want nog steeds glijden er zovelen langzaam af. Trachten we toch te behouden wat we nog hebben. Ik doel dan ook op jonge mensen, die nu nog in de kerk zitten. Laten we zuiver met hen omgaan, maar ook met al diegenen die op hoge leeftijd gekomen zijn en binnenkort voor de rechterstoel van Christus staan. De fronten van de kerk liggen op een ander gebied dan daar waar we het soms zoeken. Zoeken we dan de Heere terwijl Hij te vinden is! Dat blijft altijd nodig.

 

 

De knop of het roer?

Als een roer omgaat, is e sprake van een koerswijziging; als de knop omgaat, valt ineens alle beeld en geluid weg. Het laatste is radicaler en geeft een verandering aan van lawaai naar rust en van duisternis naar licht.

radicaal

Ds. R. van de Kamp uit Putten schreef een artikel over gezinnen in onze tijd; hij kwam in dat verband op het gezegde over "de knop”. Ik laat hem aan het woord: "We hebben al veel te veel gediscussieerd, grenzen verlegd en compromissen gesloten. We kunnen niet verder dan alleen in de weg van waarachtige bekering! En waar gaan we ons van bekeren? Welke afgoden gaan we verbranden? Wij zien dat het niet goed gaat, maar gaat ook radicaal de knop om? We denken misschien dat het niet helemaal gaat zoals het hoort, maar dat er gelukkig ook nog dingen goed gaan. En zo leven we door. Maar het kan niet langer. Door om het probleem heen te draaien, woekert het door. Wat blijft er dan over van onze gezinnen?”
Zijn artikel draagt het opschrift: "Waar zijn de vaders?” Het gevaar wordt gesignaleerd dat we de opvoeding van onze kinderen uitbesteed hebben aan de school. "Wat is het moeilijk. Wanneer zijn we nog als gezin bij elkaar? En wat gaan we eraan doen? Dan zo maar door tobben? We zijn veel te toegeeflijk. We hebben onze verantwoordelijkheid laten liggen”.
Hij beseft dat dit negatief kan overkomen. En als we dit te negatief vinden, komt de roerganger aan de beurt. Er zit wel iets van waarheid in en er moet wel wat aan gedaan worden, maar we lopen liever naar het roer dan naar de knop. We zijn er langzamerhand allemaal wel achter gekomen, dat het niet goed gaat. Dat hoort u velen zeggen en erkennen. Maar denken we aan de knop of hooguit aan het roer?
Hij noemt in zijn artikel het woord "bekering”. Bekering betekent niet een bepaalde koerswijziging, maar het betekent een absolute terugkeer en omkeer.
Als je daarover gaat nadenken, ga je ook beseffen hoe veelomvattend en diep indringend en ingrijpend de dingen hier liggen.
Er werd in verleden tijden in onze kerken gesproken over die knop. Het ging toen om de Televisie. Velen gaven aan dat je wel TV kon hebben, als je maar wist dat er een knop aan zat. Knevel schreef ook over de knop: "Doe dat ding dan uit”, zoals hij het naar ik meen vertolkte. In de eerste tijd had de TV- bezitter een mast op zijn huis. Er werd soms gezegd: die knop moet op je dak zitten. Begin er niet aan en onthoud u van dit medium. Sprekend over de knop, kun je daar ook nog een verkeerd gebruik van maken. Wat betreft de TV, werkte de knop verkeerd. Ik heb de doorwerking van de invloed van Hilversum in die vele jaren binnen onze kerken kunnen waarnemen en het werd me duidelijk dat de wereld als een modderstroom onze woningen is binnen gekomen. Rond de TV gebruikte men het argument van de knop verkeerd; het is nu tijd om de knop goed te gebruiken.

omvangrijk

Het zal velen te radicaal zijn. Er moet dan zoveel veranderen. Er zijn  immers heel veel knoppen bijgekomen, sinds de komst van de TV. Internet heeft ook knoppen en het mobieltje kun je ook aan en uit zetten. En denkend over het gezin wordt er ook aan heel veel knoppen verkeerd gedraaid. Echtscheiding kwam dertig jaar geleden nauwelijks voor in  onze gemeenten; nu dringt de golfslag hiervan diep door in de kerken. Samenwonen is lang niet in elke gemeente een zonde. De opvoeding in veel gezinnen lijkt behoorlijk aangepast aan de normen van onze maatschappij. Kinderen krijgen van links naar rechts bovenmatig veel aandacht; een sportvereniging is voor velen een dringender zaak dan een kerkelijke vereniging of zelfs de catechisatie.
De zondag staat onder zware druk, zowel in het bedrijfsleven alsook in de kerk. Het gebedsleven is door ons soms wel geminimaliseerd en opgenomen in het raderwerk van de jachtige tijdsdruk. Zo kan ik doorgaan. De wereld is als een vloedgolf de kerk binnen gekomen. Ik reken ermee dat er een tijd komt, dat Internet en smartphone onder ons helemaal gemeden moeten gaan worden. Er zijn te veel verschijnselen van pornoverslaving bijvoorbeeld; maar ook zal wellicht blijken dat we deze weg niet kunnen gaan, vanwege cybercriminaliteit en big brother-toestanden. Door de voortgang van de techniek krijgt de duivel steeds machtiger middelen in handen.  
Ook de prediking moet hier genoemd worden. Ik preekte zondag over Johannes de Doper, die tegen koning Herodes zei inzake zijn huwelijk met Herodias: "Het is u niet geoorloofd haar te hebben”. Nu was dit een zaak van buitensporig grote zonde, maar wanneer is onze prediking nog zo helder en duidelijk als die van Johannes? Over heel veel zaken zwijgen we te vaak, omdat er zoveel kanten aan een zaak zitten. Het spreken over al zulke dingen vanaf de kansel moet omzichtig en zorgvuldig gebeuren. Maar hoe gaat het dan als we tijdens huisbezoek in aanraking komen met verregaande invloeden van de wereld? Zijn we dan concreet eerlijk en concreet duidelijk? Jongelui hadden het onlangs met me over lang haar voor vrouwen. Een van hen zei onder andere: "U moet vanaf de kansel zeggen, dat lang haar een sieraad is, zoals het in de Bijbel staat. Wij weten dat niet meer!” Nu gaat het niet speciaal hierover, maar de vraag is wel of onze jeugd nog bekend is met wat Gods Woord klip en klaar zegt. We hebben sommige onderwerpen gewoon weg geparkeerd.
Wat een verantwoordelijkheid rust er op de schouders van voorgangers, maar ook op die van de pers en het onderwijs. Argeloosheid heerst in grote delen van onze gezindte.
Er zijn heel veel knoppen. Hoe moeten deze alle goed gehanteerd worden? Het lijkt onbegonnen werk. Om het echter eenvoudig te maken, zeg ik: die ene knop van de bekering en de wederkeer moet centraal komen te staan. Als we die goed gebruiken, komt het met de rest ook wel in orde.

mogelijk

Ik vat de woorden van Ds. Van de Kamp dan ook op als een hartenkreet, een SOS. Het is tijd voor de noodrem, een algehele mobilisatie. Terecht wordt ook opgemerkt dat we ons nog te vaak rijk rekenen met goede dingen, die er ook nu nog zijn. We zeggen het te snel: er zijn gelukkig ook nog goede dingen. Dat staat ook in de Bijbel, maar juist als kanttekening bij een tijd, die ver was afgeweken. Er zijn zeker nog wel goede dingen, maar houd u daar mee niet op de been. We zeggen ook heel vaak dat God Zijn Kerk in stand houdt. We spreken dan over Gods trouw en over Zijn zondaarsliefde. Maar dat verhinderde niet de totale ineenstorting van de tempeldienst voorafgaande aan de ballingschap en het hield het oordeel over Jeruzalem niet tegen.
En als we nu eerlijk zijn, zullen we iets voelen van weerstand. U en ik, we hebben er wat ons vlees betreft, helemaal geen zin in om de knop om te zetten. Ik besef ook dat ik als oudere het iets makkelijker kan zeggen dan veel jongeren, die midden in deze tijd staan. Maar er zijn ook jonge mensen die de nood scherp waarnemen.
In het gezin van Jakob had de wereld behoorlijk huis gehouden. Tijdens de treurige geschiedenis rond Dina, blijkt hoe weinig er in zijn huis over was van de vreze des Heeren. In het gehele hoofdstuk (Genesis 34) komt de Naam van de Heere niet voor. Het lijkt alsof alles buiten Hem omgaat. Ook de remedie van Simeon en Levi is even goddeloos als de wereld van Sichem. Als de afgoden heersen, kunnen er zulke dingen gebeuren. Totdat de Heere Zelf ingrijpt. God Zelf roept Jakob dan terug tot reformatie. En dan gaat de knop ook om. We zien dan in Genesis 35 dat zijn kinderen heel gewillig alle vreemde goden aan hem geven, die zij in hun bezit hadden. En weet u waarom de knop was omgegaan bij zijn kinderen? Omdat Jakob toen weer, na het spreken van de Heere, ook mocht getuigen tegenover zijn kinderen: "en ik zal een altaar maken die God Die mij antwoordt ten dage mijner benauwdheid en met mij geweest is”. Daar hadden zijn kinderen respect voor.
Die reformatie is nodig onder ons. Wat een voorrecht als de Heere gaat spreken. Maar ook: hoe nodig dat Jakob gaat spreken, dat zij die verantwoordelijkheid hebben, spreken over die God Die antwoordt ten dage "mijner benauwdheid en Die met mij geweest is”. Dan blijven we niet steken in regels en voorschriften, maar dan wordt er plaats gemaakt voor geloofstaal. Zo'n bekering is zeer verootmoedigend. Bekering begint met het zien van onze schuld. Vreemde goden, innerlijke inzinking, wereldse kleding, ijdel taalgebruik, we moeten er oog voor krijgen. Het is en blijft waar dat de Heere de Eerste moet zijn. Maar Hij zegt het ook nu tot u en tot mij. Het kan nu nog, als de Heere het geven wil, al is het later dan wij denken. Zoek de Heere terwijl Hij te vinden is, roept Hem aan, terwijl Hij nabij is!

 

2018

Sociale media

De laatste tijd verschenen er berichten die attendeerden op het gevaar van sociale media, waaronder Facebook o.m. ook een plaats inneemt. Een van de grondleggers van facebook verklaarde achteraf dat hij schuldgevoelens had vanwege het feit, dat hij ooit had meegewerkt aan de totstandkoming ervan. Ik hoor opvallend veel waarschuwingen uit het kamp van de wereld.

Toen ik laatst in een gemeente preekte, was er iemand die demonstratief haar smartphone toonde aan haar buurvrouw. Ik heb erop gereageerd. In mijn achterhoofd speelde de gedachte dat tijdens kerkdiensten sommige jongeren met elkaar communiceren over allerlei dingen. Het komt zelfs ook bij ouderen wel voor. Ik vertelde dat later aan iemand, die suggereerde dat de betreffende persoon misschien aantekeningen maakte op haar telefoon. Dat zou dus ook kunnen. Dat werkt echter wel verwarrend. Meestal komt de telefoon tijdens kerkdiensten in beeld omdat de berichtenstroom zelfs tijdens een kerkdienst moet doorgaan. Ik heb, als ik me goed herinner, bij de genoemde gelegenheid gezegd dat het niet past om onze afgoden een prominente plaats te geven in Gods huis. Zo ongeveer. Misschien echter zat ook ik fout? 
Op de site: gevaren van de smartphone, las ik het volgende: "Veel Nederlanders geven aan verslaafd te zijn aan hun mobiele telefoon. Maar wanneer ben je nou verslaafd aan je smartphone? Bijna 70 procent van de smartphonegebruikers komt liever te laat op school of werk dan dat hij of zij zijn smartphone een dag thuis moet laten liggen. Waarschijnlijk komt dit vooral door de social media verslaving. Wanneer je je smartphone niet bij je hebt, kun je bijvoorbeeld je Facebook ook niet snel even checken. De angst om iets te missen is groot wanneer je je smartphone niet bij je hebt. Mensen die serieus bang zijn om iets te missen en hierdoor denken er niet meer bij te horen hebben last van infobesitas. Bij infobesitas krijg je een overvloed aan informatie en hierdoor krijgt je last van vermoeidheid, slaaptekort en concentratieproblemen. Infobesitas is dus een serieuze ziekte en komt vooral voor onder jongeren. Een verslaving aan het verkrijgen van informatie dus”.
Er staat nog benauwend veel meer te lezen. Het is heel treffend dat mensen uit de wereld nu gaan waarschuwen tegen deze gevaren. Onder het grootste deel van de Nederlanders leeft volgens een recent onderzoek aversie tegen al die mensen die altijd maar naar beneden kijken, die continue afwezig zijn, die leven in een andere wereld, die volkomen geobsedeerd zijn door slechts een ding: geen bericht te willen missen. Enkele jaren geleden hoorde ik al in een uitzending dat de meeste patiënten van psychiaters zich bevinden onder de twintigers en de dertigers. Dat had ook te maken met het mobieltje.
Dat deed de vraag bij mij boven komen of wij iets gemist hebben. De vraag: Hadden wij meer moeten waarschuwen? Hadden wij radicaler moeten zijn? In onze gezindte hangt er een rookgordijn over dit alles. Niemand onder ons weet eigenlijk wat hij er precies over moet denken. We komen niet veel verder dan de stelling, dat je er een slecht, maar ook een goed gebruik van kunt maken. Dat is een prachtige opmerking, maar je kunt er wel zelf een eigen invulling aan geven. Want we zitten dan in een grijs circuit, waar ieder doet wat goed is in zijn ogen. De wereld zegt dat het te ver gaat. De kerk blijft vaag. Helaas niet alleen op dit ene terrein. 

Maar we kunnen er toch niet meer zonder? Ik denk dan niet aan tieners, maar aan bijvoorbeeld het zakenleven. Alles zit op facebook. Dan zegt men: je kunt er toch niet meer buiten? Dan moet ik altijd denken aan die tekst uit Openbaringen 13. Zeggen we dat straks ook als we niet meer kunnen kopen en verkopen? Breekt dat moment dan nog wel ooit aan? In dat geval kunnen we toch ook niet meer blijven zeggen dat je met je tijd mee moet gaan?
Trouwens, ik denk dat we best zonder facebook en al die andere concurrenten kunnen. De smartphone kan goede diensten bewijzen, als we deze als telefoon of als informatiebron gebruiken. Maar de eigenlijke sociale media kunnen we missen. Waarom zou dit geen beleid kunnen worden in onze gezindte?
Er zijn groepen ouders die deze kant op willen. We zouden met elkaar deze mensen moeten steunen. We vervallen hiermee echt nog niet tot het niveau van de Amish en die levensstijl is misschien zo slecht nog niet. 
Ik noem nog enkele bezwaren die ons leven negatief beïnvloeden. Facebook wordt vooral gebruikt om je eigen profiel te tonen. Daar wordt ook onder verstaan dat we ons uiterlijk willen tonen aan anderen. Onder jongeren lijkt dit nagestreefd te worden. Ik heb het dan nog niet over de uitwassen van naaktfoto’s e.d. je wilt verder door allerlei feiten en meningen indruk maken. Al wil je dit niet, het leeft in ons hart. Het leeft evengoed onder ons dominees. Is dit streven te verantwoorden? Kun je anders verwachten dan teleurstellingen als je deze kant op gaat? Op deze manier komen we in problemen terecht, die we zelf hebben opgeroepen. De lifestyle van de christen staat op gespannen voet met deze uitingen.
De Heere Jezus zegt dat Zijn schapen Hem volgen. Velen volgen echter bepaalde en bekende mensen. Ze vinden het mooi om hun oprispingen te ontvangen. Maar ontvang je ook wel eens een bericht van Hem? Bepaalt dat echt je leven? Modellen en sterren geven met enige trots aan hoeveel volgers zij wel hebben. Hoeveel "volgers” zou Jezus dan hebben? Wie volgen wij? Ook een actuele vraag binnen de kerk: welke voorgangers volgen wij? Dat wijkt ook af van de rechte weg in Christus. 
Hoor de dichter zeggen: "de ogen houdt mijn stil gemoed, opwaarts om op God te letten”.
Dat zijn de echte volgers!