Uit het leven van Ds. M. S. Roos

Mijn vader was boerenzoon, geboren te Nieuwerkerk. Zijn vader was de destijds in bevindelijke kringen min of meer bekende Gerrit Roos, die in een wijde omtrek gezelschappen bezocht.Gerrit Roos had meerdere kinderen, van wie hij mocht geloven dat ze allemaal zouden zalig worden.
Inderdaad is er, ook vanuit mijn bekendheid met mijn ooms en tantes, gegronde hoop voor al zijn kinderen.
Dat heeft hun latere leven bevestigd. Broers van vader waren: Klaas, Gerrit, Pieter en Willem; zusters: Regien en Aantje.Het gezin behoorde tot de Geref. Gemeenten. Ik ben er niet zeker van, maar het zou kunnen zijn dat er bij mijn grootvader enige verbondenheid leefde met Ds. Daan Overduin.
Mijn vader kwam niet in het boerenleven terecht. Hij heeft in ieder geval gestudeerd voor onderwijzer aan de kweekschool te Rotterdam. Toen hij daar studeerde, verlangde hij naar het boerenland thuis. Immers, in de grote stad was weinig dat hem sprak van de dienst des Heeren. Bij zijn vader thuis, achter in het land, waande hij de hemel dichterbij. Later heeft hij wel kennelijk ervaren, dat dit niet zo was. Ook daar was kwaad en zonde aanwezig. Hij moest leren dat we de zonde in ons eigen hart mee omdragen.

Ik weet niet precies hoe mijn vader in Utrecht terecht gekomen is. Hoe dan ook, hij trouwde met

Carolina ter Burg, woonachtig te Utrecht, afkomstig uit een eveneens godvrezend gezin. Vele jaren dreven zij een kruidenierswinkel in de Spijkerdwarsstraat, gelegen in wijk C. Een rasechte volkbuurt waar de "fijne” familie Roos erg opviel. Er heerste een duidelijke tegenstelling met de buurt, hoewel de verhoudingen niet uit de hand liepen. Er heerste tot op zekere hoogte ook nog wel respect van de kant van de buurtbewoners. In deze woonomgeving beleefden zij ook de oorlog.

Een verhaal uit die dagen sprak ons als kinderen erg aan. In de oorlogsjaren was het wet en plicht, dat iedereen om klokslag 8 uur binnen was. Het gebeurde eens dat mijn vader enkele ogenblikken voor de aangegeven tijd nog buiten voor het huis stond. Aan de overkant van de straat stonden enkele Duitse soldaten. Mijn vader stond daar met zijn zakhorloge in de hand, nauwkeurig de tijd in het oog houdend. Dat was natuurlijk niet zonder gevaar; zijn leven hing bij wijze van spreken van enkele minuten of seconden af. Hij stond daar ongetwijfeld de Duitsers uit te dagen.
Tal van herinneringen leven nog voort onder ons. Er woonde bijvoorbeeld een familie Saarloos in Utrechtdie bekendheid genoten in het gezelschapsleven in de stad. Daar kwamen mensen van allerlei kerkelijke pluimage, maar men wist zich onderling verbonden.


Diverse namen bleven ons als kinderen bij.Dereeds genoemde familie Saarloos woonde juist bij het eindpunt van een lijn van de stadsdienst. Moeder Saarloos voorzag de chauffeurs van koffie en stelde haar huis dagelijks open voor hen. Haar bemoeienis ging nog verder. Zij heeft tenminste het huwelijk van twee chauffeurs door haar invloed kunnen redden. Zozeer straalde zij zorg en liefde uit. Toen de buurt eens een luidruchtig feest vierde, werd er een kordon om haar woning getrokken. Niemand wilde dat deze mensen last zouden ondervinden van de feestdrukte, waar ze innerlijk zozeer over bezwaard waren.Nog iets over dit echtpaar Saarloos, die behoorden tot de huisvrienden van mijn ouders. Er leefde eens een hardnekkige twist tussen twee vrouwen, die beiden een ander leven hadden leren kennen. Ze behoorden ook tot de kringen van het gezelschap. Op een vroege morgen, het was vier uur, overtuigde de Heere een van deze beide vrouwen van haar persoonlijk aandeel in de schuld van deze ruzie. ’s Morgens in alle vroegte toog zij heen om de andere partij op te zoeken en haar schuld te belijden. Hoe verbaasd was zij toen zij reeds licht zag branden in de woning van haar vriendin. Ook haar had de Heere tegelijkertijd overtuigd van haar schuld. We begrijpen wel dat deze beide mensen geen moeilijk gesprek behoefden te voeren om de twist bij te leggen. Daarna werd de thuisreis weer aanvaard, terwijl het nog steeds vroeg in de morgen was. In een park dat zij onderweg passeerde, ontmoette ze Saarloos, die naar zijn werk ging. Verheugd vertelde zij hem wat er gebeurd was. Kom, zei ze, laten we nu samen zingen: Geloofd zij God met diepst ontzag. Dat gebeurde in het park. Onze vriend Saarloos vond het toch iets te veel van het goede, vooral toen zijn collega’s van het werk, die hem daar zo aantroffen, zich spottend afvroegen of Saarloos nu behoorde tot het Leger des Heils.

Een van de vrienden uit Amsterdam had veel te stellen met een moeilijk hanteerbare zoon. Hij kon eigenlijk niet meer thuis zijn. Op de een of andere manier kwam het er tenslotte van, dat deze jongen enkele dagen in huis bij mijn ouders zou komen. Opmerkelijk was wel dat mijn moeder toen bepaald werd bij de woorden van de Heere Jezus tot Judas: "Wat gij doet, doe het haastiglijk”. Mijn vader reageerde op dit feit door te denken: "Daar heeft Judas de Heere Jezus mee verloochend”. Daar kwam wel iets van uit. Enkele dagen later was de huisgenoot er tussenuit getrokken met een buit van vierhonderd gulden. Een heel bedrag voor die dagen. Daardoor kwamen mijn ouders in grote moeilijkheden. Maar door Gods goedheid lag er de volgende dag een envelop met vierhonderd gulden op de mat. Hoe duidelijk werd daarin Gods hand opgemerkt.

In Utrecht kwam er verandering in zijn kerkelijke gezindte. Mijn vader is in een mij onbekende weg terechtgekomen in de Chr. Geref. kerk aan de Wittevrouwensingel te Utrecht. Mijn moeder was Hervormd; in die dagen stonden er godzalige predikanten in de Ned. Hervormde kerk te Utrecht.Mijn vader heeft ook wel Hervormd gekerkt. Bijvoorbeeld in de Domkerk. Hij hoorde daar wel een zuivere bediening, maar hij voelde zich daar aanvankelijk slecht op zijn gemak, bang dat het dak hem zou bedelven, omdat hij in een Hervormde kerk zat.
Hij kwam dus in de Chr. Geref. Kerk terecht. Hij heeft de preken van Prof. Wisse gehoord en stemde daar hartelijk mee in. Het meest heugde hem echter de periode waarin ds. P. de Smit in Utrecht stond. Onder hem werd mijn vader ouderling. Jaren lang heeft hij als zodanig gediend. De gemeente van destijds kende veel kinderen Gods. Na de dienst stond de Wittevrouwensingel zwart van de mensen, die napraatten over wat de Heere hen in die week had doen beleven. Ze plachtten ook na te spreken over de gehoorde preek. Vanzelfsprekend moest mijn vader ook wel preken lezen. Hij bracht soms persoonlijke veranderingen aan in de leespreken, iets wat we nu niet meer zo makkelijk zouden doen. Hij was alom zeer bemind; dat was hij trouwens ook later als predikant in alle gemeenten.
Hoe werd hij dominee?
Ik weet daar zelf niet alles van. Hij werd werkzaam met het ambt. Bij zijn predikant bestond er aanvankelijk tamelijk veel weerstand. De doorslag gaf een bepaalde gebeurtenis. De Heere had mijn vader ‘s nachts ruimte gegeven wat betreft het predikant worden; toen hij die morgen naar ds. de Smit ging om met hem daarover te spreken, had de Heere ook hem in diezelfde nacht voor deze zaak ingewonnen.
Nogmaals, hoe werd hij dominee?Dat ging in de praktijk heel moeilijk. Jaren lang "oefende” hij in verschillende gemeenten binnen de classis Utrecht. Hij zocht de weg van artikel 8 KO. De kleine gemeente van Naarden begeerde hem als lerend ouderling. Hij heeft die roeping mogen opvolgen. In de daar doorgebrachte jaren heeft hij zich bekwaamd in de vereiste studie. Hij kreeg les van Ds. I. de Bruijne, die toen in Hilversum stond. Aan zijn persoon heeft mijn vader de beste herinneringen bewaard.

Hij heeft in ieder geval wel zes keer een teleurstelling na een onderzoek op de classis Amsterdam moeten beleven. De zevende keer gaf de Heere hem zijn begeerte.

Wat Naarden betreft: In dit mooie vestingstadje was een kleine gemeente, ontstaan vanuit de

moedergemeente Bussum. De gemeente kocht een heel groot herenhuis. De parterre werd verbouwd tot kerk, de twee daarboven gelegen verdiepingen dienden als pastorie. Ik herinner me levendig dat na elke zondagavonddienst er toch zeker wel een tiental mensen mee naar boven ging om na te spreken over de gehoorde preken en om te vertellen over de wegen die de Heere met hen hield. Je kon er als kind ademloos naar luisteren.


Het waren stuk voor stuk markante mensen, die echt iets te vertellen hadden. Een verschijnsel dat in deze tijd in die vorm is verdwenen.De bekende ds. A. Riekel behoorde tot de familiekring. Lange tijd woonde hij bij ons in Naarden in; hij is daar ook gestorven; als kind heb ik nog aan zijn sterfbed gestaan.

Toen mijn vader dan in 1951 beroepbaar werd gesteld, kreeg hij een flink aantal beroepen, o.a. van de gemeenten Barendrecht, Noordeloos, Culemborg, Naarden en Zwijndrecht. Het waren er meen ik, acht.Tot grote teleurstelling van Naarden (begrijpelijk) werd het beroep naar Zwijndrecht aangenomen. Naarden had gehoopt hem nu nog eens een poosje als predikant te mogen bezitten.Zijn gaan naar Zwijndrecht was in en bepaald opzicht treffend. Hij wist zich duidelijk geroepen naar die gemeente. Een toen al grote gemeente, zeker voor hem, na de periode in Naarden. Er waren in Zwijndrecht diverse kinderen Gods, die wisten dat vader het beroep zou aannemen. Dat geschiedde ook. Maar wat gebeurde?Er overleed een broer van hem, ds. W. Roos, predikant in een vrije gemeente te Schiedam. Ds. Laman, destijds predikant van de gemeente Rotterdam-West, hoorde dat. Hij bad in de daaropvolgende zondag voor het gezin van "ambtsbroeder Roos”, die was overleden. Een medewerker van het dagblad "De Rotterdammer” was in de kerk. Deze meende dat mijn vader was overleden. Hij maakte de vergissing om het niet te onderzoeken. In de krant kwam zo het bericht terecht dat cand. M. S. Roos, beroepen predikant te Zwijndrecht, plotseling was overleden. Foto erbij.Het bericht stond ook in het "Dordtsch Dagblad”, een in Zwijndrecht verschijnend dagblad dat samenwerkte met de Rotterdammer. Grote verslagenheid in Zwijndrecht, zo stond erbij. Er waren mensen die, alhoewel zij het tevoren wisten dat hij komen zou, toen zeiden: Dan heb ik me vergist. Als ik me maar niet in alles vergist heb (men doelde op de eigen staat). Er was er echter een, br. Los, die zei, toen zijn zoon Meeuwis het voorlas uit de krant: "Als mijn God leeft, dan is dat een leugen!” Hij geloofde zo zeker wat de Heere hem had gezegd, dat hij wist dat het bericht onwaar was.

De Zwijndrechtse periode was een rijke tijd. Hij mocht daar dienen van 1951 tot 1956. Zwijndrecht was een tuindersgemeente. In de gedenkboeken die recent verschenen, zowel van onze gemeente alsook van de Geref. Gemeente, staat het een en ander over hem te lezen. Deze zijn eventueel in dit levensverhaal te betrekken.d
 
Ik herinner me het voorval met oud. B. van der Linden. Een nog tamelijk jonge man. Een tijd leefde hij in volslagen geestelijke duisternis. Het werd biddag. Mijn vader had zijn preken gereed. Echter, hij werd einde de ochtend, onweerstaanbaar getrokken naar Psalm 81,11b: Doe uw mond wijd open en Ik zal hem vervullen.


De preek werd in een uur tijd gemaakt. Na de dienst bleek de bewuste broeder geheel in de ruimte gesteld te zijn. Hij sprak: Nu kan de Heere mij geen kwaad meer doen. Kort daarop werd hij ongeneeslijk ziek en binnen een jaar was hij overleden.Er was ook een zekere br. A. Barendregt. Een zeer eenvoudig mens. Hij werkte bij het spoor. Meermalen vroeg hij mijn vader na een kerkdienst: Hoe bent u aan die tekst of aan die psalm gekomen? Hij bleek daarmee tevoren werkzaam geweest te zijn. Het gebeurde eenmaal dat mijn vader hem antwoordde op een desbetreffende vraag: Ik heb die psalm er zes keer opgezet en even zoveel keren eraf gevoerd, en de zevende keer heb ik het zo laten staan.

Het dienen van de Zwijndrechtse gemeente had de volle liefde van zijn hart. Het was een grote gemeente, waar een ruim arbeidsveld lag. Vader was zijn leven lang een gevoelig en bewogen mens. Tegenwoordig zouden we spreken van emoties. Het was niet vreemd als hij tijdens zijn preken overmand werd door een diepgaand gevoel van Gods genade. Dat gebeurde ook wel thuis. Ik herinner me een zondagmiddag voor de kerkdienst dat het er op leek dat vader niet preken kon vanwege de volheid van zijn gemoed.
Toen vader in Zwijndrecht stond, was ds. M. Baan zijn buurman, als predikant van Dordt.
 
 
Hier een groepsfoto, waarop v.l.n.r. staan:
Ds. M. Baan, mevr. Tanis, Ds. M.C. Tanis en Ds. M. S. Roos;
zittend: dhr. M. Spaans, Ds. J. Brons, mevr. Spaans, mevr. Brons-Roos en Ds. H.C. van der Ent

 
Er bestonden optimale kontakten. Er werd vaak geruild en we vonden het als jongens ook weer mooi om met vader mee te lopen over de brug naar de Dordtsche kerk aan de Dubbeldamseweg.Ook in die tijd bestonden er reeds spanningen binnen ons kerkelijke leven, getuige het feit dat zowel in Zwijndrecht alsook in Dordrecht niet lang na het vertrek van ds. Baan en vader, scheuringen binnen de gemeenten plaats vonden.De kerkenraad van Zwijndrecht bestond uit eenvoudige landlieden, die echter bekend waren met de vreze des Heeren. De kerkenraad van Dordrecht bestond weer uit anders ogende mensen. Het leken, en dat was menigmaal het geval in gemeenten uit die tijd, patriarchen en het waren menigmaal persoonlijkheden, waar toch iets van uitging. Die indruk maakte bijvoorbeeld ook de kerkenraad van Rotterdam-West in die tijd in sterke mate.

Het was in Zwijndrecht gewoonte dat de kerkenraad ‘zondags na de avonddienst ongeveer een uur bleef naspreken over de gehoorde preken en over de wegen des Heeren. Daarna moesten de meesten nog een lange weg lopend afleggen naar huis, om dan de volgende nacht soms al om 12 uur of wat later aan het werk te gaan voor de maandagse veiling. De kerkenraadsleden, meestal tuinders van de koude grond, rookten lange zware sigaren. U kunt zich voorstellen dat de consistorie blauw zag van de rook. Als de kerkenraad de kerk binnenkwam, trokken er tegelijk hele wolken tabaksrook de kerk binnen, over de hoofden van de broeders heen.Vader is eigenlijk, zo denk ik achteraf wel eens, niet zo erg lang in Zwijndrecht geweest. Ongetwijfeld heeft daaraan meegewerkt dat de gemeente toch bestond uit verschillende richtingen.

In ieder geval: toen er een beroep kwam naar Alphen aan den Rijn, werd dat door hem aangenomen. dat was niet zijn eerste beroep. Ik weet in ieder geval nog wel dat hij eerder ook beroepen werd te Nieuwpoort. Ik herinner me nog uit die tijd dat mijn vader vele malen op tweetal stond. Daar was je als kind trots op. Maar meermalen gebeurde het dat hij niet beroepen werd, terwijl het niet meer dan één enkele stem scheelde. Dat heeft de Heere nodig geoordeeld om zijn vlees mede daardoor te kruisigen. En dan te bedenken dat mijn vader niet groot van zichzelf dacht.
Er was nog iets rond dat vertrek van Zwijndrecht naar Alphen aan den Rijn. Ik zat toen op het gymnasium te Dordrecht in de Wijnstraat. Een klasgenoot maakte in die tijd het afscheidsavondje mee, dat gegeven werd vanwege mijn vertrek van de school. Mijn vader sprak hem die avond bewust aan op zijn opvoeding; hij was afkomstig uit een gezin dat behoorde tot de Gereformeerde Bond.
In die tijd echter had dat zijn persoonlijke overtuiging nog niet beïnvloed.Hij dacht aan het eind van de avond: "Hier kom ik nooit weer”. Maar hij kwam er zelfs enkele jaren te verkeren. Want zijn vader, die zag dat zijn verblijf op het Dordtsche gymnasium onhoudbaar leek, vroeg daarop aan mijn vader of zijn zoon bij Ds. Roos in huis kon komen.

En zo is het gebeurd. Dat verblijf is niet ongezegend gebleven, want hij mocht later predikant worden in de Hervormde kerk, in dezelfde lijn als zijn geestelijke opvoeder.In Alphen aan den Rijn was ds. W. Baay zijn voorganger geweest. De gemeente aldaar droeg ook meer een stempel dat soms neigde naar een oud-gereformeerde opstelling. De overgang voor die gemeente naar de prediking van vader, was tamelijk groot, als verstond mijn vader de taal van het bevindelijke leven zeer wel, hetgeen aansluiting gaf en vertrouwen wekte. Het was een schone taak om in deze omgeving de schriftuurlijke prediking te brengen, die toch ook aansloot bij de leidingen die de Heere met Zijn volk hield. Van deze periode is me niet zo veel bijgebleven. Er werd een ander kerkgebouw in gebruik genomen, dat nu ook al niet meer in gebruik is. Misschien vanwege de wat gesloten aard van de Rijnlandse bevolking, is deze tijd minder sprekend geweest dan die in Zwijndrecht.

Omdat de pastorie zich bevond in de nabijheid van het Alphense Lyceum, gebeurde het wel dat ik met enkele vrienden in een pauze even thuis kwam of dat een schoolvriend na schooltijd bij ons thuis was. Er was er ooit een die voor predikant zou gaan studeren. Zoiets trok direct de aandacht van mijn vader. Hij vroeg hem eens of hij wel een boodschap had. Hij gaf als voorbeeld de beide boodschappers aan David, Cuschi en Ahimaäz, van wie laatstgenoemde geen "bekwame boodschap” had. Deze vraag is er mede de oorzaak van geweest dat onze vriend langer dan gebruikelijk geaarzeld heeft om de pastorie in te trekken.

In zijn Alphense tijd beleefde hij een uiterst aangrijpende zaak. Het maakte hem in enkele weken tot een oud man. Hij catechiseerde in die dagen in Nieuwkoop. Hij preekte na afloop van de catechisaties dan voor de gemeente. Iedere dinsdagavond. Op een avond was hij al een eindje op weg met zijn auto, die hij nog niet zo lang had. Plotseling bedacht hij zich dat hij iets vergeten had; het was eigenlijk maar een kleinigheid. Maar hij keerde terug; er was nog tijd. Toen hij opnieuw op weg ging, gebeurde er een droevig ongeluk, waarbij hij, geheel buiten zijn schuld, een klein kind aanreed; later overleed dat kind. Ik kan me die middag nog levendig voorstellen. Ik ging erheen: een massa mensen met daartussenin mijn vader, een gebroken man. Een zware beproeving, waarin de Heere hem wel geholpen heeft, al heeft het zijn leven gestempeld.

Ik heb als kind trouwens de auto zijn intrek zien nemen in het leven van ons gezin. Men was er zeer gelukkig mee. Hij was er uiterst zuinig op. Per hoge gratie mocht ik op een avond de auto gebruiken voor een heel kleine rit. Toen de auto weer naar binnen moest, viel door een valwind, de garagedeur op de voorkant van de wagen. Veel schade! Grote schrik. Vader zou die avond laat thuiskomen vanuit Maassluis, waar hij een preekbeurt had gehad. Maar hoe hem te ontmoeten? Ik weet nog heel goed dat, wonder boven wonder, zijn reactie uiterst mildgestemd was.

Hij reed aanvankelijk in een auto zonder verzekering. Dat kon toen nog. Hij had daartegen bezwaren vanuit een teer gemoed. Later kwam de verzekering wel in zijn leven, omdat hij op redelijke gronden inzag dat het niet meer verantwoord was zonder een dergelijke verzekering te reizen en te rijden. Hij wist echter te goed dat men daarop niet kon vertrouwen.

Vanuit Alphen vertrok hij naar ‘s-Gravenzande. Opnieuw een tuindersgemeente, nu echter in het Westland. Anders dan Alphen. In deze gemeente was de nabijheid van den Haag merkbaar. Er liepen ook verbindingslijnen vanuit deze gemeente naar de Haagse gemeenten, en omgekeerd. Met andere woorden: deze gemeente had toch meer de invloeden ondergaan van het moderne leven. Dat was ook wel merkbaar. Bovendien heerste er toen een zeker materialisme. Er werd veel geld verdiend door de tuinders, die vooral in de kassen werkten. Toch werd mijn vader wel gewaardeerd. Het lag hem wel dat de mensen hem, open als de Westlanders zijn, openhartig bejegenden, al werden soms de grenzen wel eens niet in acht genomen.

Nog maar kort in deze gemeente, werd mijn moeder plotseling door de Heere uit dit leven weggenomen.

 

 


Zijn vrouw noemde hij zijn beste ouderling. Ik weet dat moeder hem behoorlijk duidelijk kon vertellen wat er eventueel verkeerd ging in de preken. Hij wist dat doorgaans te waarderen. Mijn moeder stond echter wel liefdevol achter zijn ambt en dienst. Ze was gezien in de gemeenten. Ze behoorde tot die generatie van vrouwen, voor wie het ambt een absoluut heilige zaak was. Dat nam niet weg dat haar optreden werd gekenmerkt door nuchterheid. Ze was hartpatiënt, en die kwaal kenmerkte haar leven en beheerste haar gehele optreden. Haar sterven kwam onverwacht. Het was een enkele dag voor de Kerstdagen. Ouderling Piet van Ieperen, een zeer karakteristieke persoonlijkheid uit de kleine gemeente van Rijnsaterwoude, was juist bij ons. De genade die de Heere hem had verleend, kwam altijd ongekunsteld naar voren. Tijdens zijn aanwezigheid overleed mijn moeder plotseling. Ik was er direct bij, maar het leven had zich zichtbaar teruggetrokken. Een zeer zware slag. Het gemis heeft de jaren die hij zelf nog mocht leven, bepaald. Hij heeft levenslang getreurd en gerouwd om haar heengaan. Maar de Kerstdagen kwamen, en hoe moest dat? Hij moest diensten leiden o.a. ook in Rotterdam-West en in Maassluis; ik meen ook nog in Vlaardingen. Nu nog, na bijna 25 jaar, ontmoet ik regelmatig mensen, die mij vertellen hoe diepe indruk die diensten hebben gemaakt op de hoorders daar in die gemeenten. Hij sprak volkomen vanuit het geloof. Hij kwam ook geheel boven zijn eigen situatie uit. Het nochtans des geloofs liet zich horen. Het zijn onvergetelijke momenten geweest, ook bij ons thuis. Er was in die eerste dagen geen kijk op bijvoorbeeld een huishoudster, maar hij getuigde op de kansel in een van die preken: mijn verdere verzorging is reeds geregeld op het hoogste kantoor (ongeveer in die bewoordingen).

Zoals gezegd was ook de gemeente van ‘s-Gravenzande niet echt een sterke eenheid. Er speelden allerlei invloeden. Misschien was mijn vader er ook de man niet naar om dat allemaal te doorzien en te leiden. Hij had nu eenmaal een vaderlijke, liefelijke aard en dan is het wel eens moeilijk om de puntjes op de i te zetten.

De laatste gemeente kwam onderhand ook in zicht, namelijk Elburg. Achteraf beschouwd had vader daar al lange tijd een zwak voor. Elburg was toen anders dan de tegenwoordige gemeente aldaar. Het oude Veluwse karakter in combinatie met herinneringen van de visserij bestond daar toen nog in sterke mate. Er stond bij zijn komst een grote potkachel achterin het kleine kerkje. Helemaal geen aantrekkelijke gemeente ogenschijnlijk om daarheen te gaan. Toch ging hij erheen en het overrompelde mezelf wel.

 

 
 
 
Op de kansel van de kerk in 's Gravenzande


Maar de Heere heeft hem daar een bijzonder goede tijd gegeven. Hij mocht veel zegen op zijn arbeid zien. De gemeente groeide in die tijd heel sterk. Er vond bijna wel een verdubbeling plaats. Er kwam daardoor een gemeente met een heel ander karakter als de aanvankelijke gemeente die mijn vader daar vond. Het moet op zijn leeftijd een voorrecht en een zegen geweest zijn om dat allemaal mee te mogen maken. Zo gaat dat soms: speciale banden die er van meet af ontstaan en bestaan. Op redelijk gevorderde leeftijd zorgde deze gemeente ervoor dat mijn vader fris en groen bleef. Een arbeidsveld dat de volle liefde van zijn hart had, maar dat ook een hoge inzet vorderde.

In de laatste jaren werd het werk hem wat te zwaar. Hij begon wat te sukkelen met zijn gezondheid. Vooral een reeds lang bestaande maagkwaal maakte hem het leven soms moeilijk. Het einde van zijn leven naderde. Hij voelde wel dat het erop aan begon te komen. In die dagen moest hij een begrafenis leiden in ‘s-Gravenzande. Hij was daar sinds lange tijd niet meer geweest. Rond de begraafplaats en vooral de aula was het een en ander veranderd. Hij keek eens hoe alles toeging en dacht: zo zal het later hier ook gaan, als mijn begrafenis plaats vindt. Hij zou immers op die begraafplaats begraven worden, want mijn moeders graf was daar ook. Die gedachten gingen hem bezighouden. Brachten hem ook in de nood. Hij voelde stervensgenade nodig te hebben. Levensgenade had de Heere hem altijd wel gegeven, maar sterven? Ik weet dat hij altijd een vreze des doods had, zijn leven lang. Wel had hij zijn hele leven door bij tijden en ogenblikken een sterk hemelverlangen. Maar dat ebde dan ook spoedig wel weer weg. In de goede zin genoot hij van het leven, hij hield van het leven. Hij kon intens genieten, ook van aardse zaken. Toen we voor het eerst naar Duitsland gingen, over de grens, bleek zo heel sterk dat hij diep onder de indruk was van de natuur en het land.

Dus: het leven had zijn hart altijd wel gehad, op een enkele moedeloze dag na.

Maar nu sterven? De Heere heeft hem daaruit gehaald. Heel kennelijk. De engel des verbonds (Mal. 3,1) werd hem in die tijd tot grote troost. Meer dan dat. Het nam elke vrees weg. Hij kreeg een sterk heimwee naar de hemel. Zoals reeds gezegd: dat had hij tijdens zijn leven ook altijd wel gehad. Nu kwam het in versterkte mate. Hij kon feitelijk niet meer op de wereld zijn. Hij was volkomen vreemdeling op aarde. Hoewel hij nog gezond was, belde zijn huishoudster, mej. A. Keijer, me op met de vraag of ik wilde komen, want "je vader gaat sterven”. Maar hij was nog gezond. Ze meende toch door zijn sterke verlangen dat hij zou heengaan. Hij heeft echter nog 8 maanden geleefd. daarna is hij heengegaan. In volle vrede en zekerheid.

De begrafenis was een bijzondere gebeurtenis. Op een zonovergoten dag werd mijn vader begraven. Eerst werd door ds. R. Kok een rouwdienst gehouden in de Ned. Herv. Kerk. Vader had hoge achting voor ds. Kok; samen waren ze uit de Geref. Gemeenten afkomstig. Vader had, heel anders dan ds. Kok, ook wel affiniteit met de strijd die Kok had moeten strijden voor het aanbod van genade.

Het is misschien goed ook iets te zegen over de prediking van mijn vader. Sterk overheerste in zijn preken een gevoelige en persoonlijke wijze van spreken. Hij leek me een latere Smijtegelt te zijn. Hij was er zelf geheel bij betrokken. Hij werd ook in sterke mate gedreven door liefde tot Zijn Zender èn tot zijn hoorders. Hij was ervan overtuigd dat er een algemeen aanbod van genade was. Hoewel afkomstig uit de Geref. Gemeenten, was hij een overtuigd aanhanger van de leer der drie verbonden. Voor hem zelf vormde de leer der uitverkiezing op geen enkele wijze een bedreiging voor het aanbod van genade aan alle hoorders. Nu was het in zijn dagen een betwist leerstuk en men was voor of tegen die voorstelling der verbonden. Nu, hij was overtuigd dat de Heere Zijn verbond had opgericht met Abraham en zijn natuurlijk zaad en dus ook met iedere bondeling. Ik was daar zelf ook zo sterk van overtuigd door zijn catechetisch onderwijs, dat ik, toen ik als student in Apeldoorn een college Dogmatiek bijwoonde over de uitverkiezing, toch ontsteld was toen ik mij ten volle realiseerde wat de leer der verkiezing inhield. Het bracht in mijn eigen leven een crisis teweeg, waar de Heere me gelukkig uit verloste. Dit getuigt echter wel van het feit dat vader de uitverkiezing niet vooropstelde in zijn prediking. Ik denk dat hij volop stond in de traditie van van der Schuit en vooral van Wisse.

Ik weet ook nog goed dat hij in Zwijndrecht reeds bij zijn intrede zei dat men hem weinig zou horen spreken over de hel. Nog minder over de verdoemenis. Vanwege de diepe ernst van de zaak en het gevaar van gewenning. Het is opmerkelijk dat wij dat in deze tijd toch anders en wellicht sterker zouden verwoorden dan hij dat deed. Toch had hij het volle vertrouwen in de bevindelijke gemeenten van onze kerken. Dat kwam vooral daardoor omdat zijn preken ook inderdaad bevindelijk waren. Niet in bechouwende zin, maar rechtstreeks vanuit een levend gemoed en een ziel die was als een gewaterde hof. Wel nam hij duidelijk stelling tegen een oppervlakkige stroming die toen in onze kerken velen in zijn greep had.

Wat de voorstudie betreft voor zijn wekelijkse preken: hij studeerde behoorlijk. Er werd toen, ook al weer meer dan nu, gebruik gemaakt van de bekende Gereformeerde verklaringen, zoals die van Bottenburg en de Korte Verklaring, terwijl bijvoorbeeld ook werken als van Berkouwer in zijn kast niet ontbraken. Omdat vader opgeleid was naar art. 8 KO., wilde hij juist niet de indruk wekken onbestudeerd op de kansel te komen. Hij had een zeker minderwaardigheidsgevoel, juist vanwege het feit dat hij geen volwaardige opleiding had genoten.

Zijn pastorale optreden werd gekenmerkt door een grote liefde voor de jeugd. Dat bleek ook in zijn preken. Hij werd soms genoemd de grijze jeugdvriend, of: een oude dominee met een jong hart.

Wat voor velen zijn optreden kenmerkte, was een sterk praktische inslag. Hij stond midden in het leven. Hij was, voordat hij in het ambt kwam, kruidenier geweest in een Utrechtse volksbuurt. Hij wist wat het leven betekende. Dat werd door velen ook onderkend: een praktische dominee. Het is een zegen als dat erbij mag komen.

Ik heb geprobeerd een zekere analyse van zijn preken te geven. Hij werd door zeer velen getypeerd als een liefelijke en vriendelijke dominee. Dat was hij ook in ieder geval. Tegelijk lag er toch ook een andere toon in zijn preken. Hij kon niet alleen sterk nodigend en appelerend zijn , maar ook vermanenend en soms verwijtend. Hij spreekt dan de gemeente veelvuldig aan als "mensen”. Dat schept enige afstand. Het kan er ook mee te maken hebben dat hij in zijn latere leven meer en meer teleurgesteld werd in mensen en in zichzelf.

Qua karakter was vader een opgewekt man, al kon hij bij tijden ook zeer gedeprimeerd zijn. Maar de vrolijkheid overheerste. Ook over allerlei zaken van het gewone leven. Hij ging graag op vakantie, ging betrekkelijk graag met mensen om (meestal waren dat gezellige en aardige mensen, met wie hij zich kerkelijk en geestelijk verbonden voelde.

Het ging tot nu toe vooral om zijn ambt. Hij was ook vader. Dat aspect mag ook met ere genoemd worden. Door mijn moeder werd hij behoorlijk aan de lijn gehouden, in die zin dat zij soms stevige kritiek uitte. Dat zal tot op zekere hoogte wel nodig geweest zijn. Dat is in ieder geval voor elke predikant nodig, alsook voor ieder mens. Voor ons als kinderen was hij ook een liefdevolle en gevoelige vader. Wij ( de jongste kinderen uit het gezin) hebben hem vooral als de gevoelige mens gekend, de ouderen weten ook wel te spreken van een straffe hand.

Natuurlijk was hij in alle dingen een gewoon mens. Maar de Heere heeft hem willen gebruiken. Zijn arbeid is niet ongezegend gebleven. Dat moet het voornaamste zijn. Gode alleen de eer!
Ik laat tenslotte nog de woorden volgen, die Ds. R. Kok sr. schreef naar aanleiding van het sterven van vader.

Op de leeftijd van 73 jaar is ds. M. S. Roosuit ons midden weggenomen om altijd bij de Heere te zijn.

Vanuit de verte was dat in het begin van 1971 al te bemerken. Daar was in zijn hart een verlangen ontbonden te mogen worden. En dat maakte hem langzamerhand los van zijn gemeente die aan zijn zorg was toevertrouwd.

Zonder Ds. Roos daarin ook maar enigermate te ontmoedigen, zocht ik hem van die gedachte af te brengen door hem te wijzen op zijn taak en plaats in de gemeente die hij liefhad.

Het komt wel meer voor dat men, als men lichamelijk niet meer in staat is te doen hetgeen in de gemeente gedaan moet worden, het verlangen om te mogen ingaan de overhand verkrijgt, en dat men toch weer beter wordt.

Maar het was hem niet uit zijn hoofd te praten. In zijn hart lag ’t vast dat de Heere hem zou opnemen in Zijn heerlijkheid. Door genade was br. Roos, evenals al Gods kinderen hier op aarde, gast en vreemdeling, daar hij ook door het geloof de stad mocht zoeken die fundamenten heeft. En dáár zal geen inwoner meer zeggen: "Ik ben ziek, want het volk dat daarin woont, zal vergeving van ongerechtigheid hebben”.

Met een innerlijke verbondenheid denken we nog gedurig terug aan de hartelijkheid van de familie Roos, die wij vanaf 1909 steeds meer in ’t geestelijke leven mochten leren kennen. Heel veel werd in de ouderlijke woning van Ds. Roos gesproken van de Heere en Zijn wonderlijke wegen.

Vader Roos wist met ernst en liefde de dienst des Heeren bij oud en jong aan te prijzen. Hij wees op de noodzakelijkheid van het komen tot de onberouwelijke keus door hartvernieuwende genade. Onderwijl was moeder Roos vervuld met dienende liefde.

In 1951 mocht Ds. Roos als een boodschapper van goede tijding het volle evangelie gaan verkondigen in de gemeente van Zwijndrecht. En het behaagde de Heere om door Zijn Geest deze prediking tot zegen te stellen, niet alleen tot vernieuwing van het hart, maar ook vertroosting van bedroefden en versterking van het geloof.

In Alphen aan den Rijn kwam ik meer te weten van uit het ambtelijke en persoonlijke leven van Ds. Roos, omdat hij in die gemeente mijn voorganger was geweest.

Waarderend werd in deze gemeente gesproken over zijn prediking en huisbezoek. En dat diende door de genade des Heeren tot uitbreiding en opbouw van de gemeente. Hij had ook een grote plaats in het hart van de jeugd, die hij met de gaven hem van de Heere geschonken, wist te binden aan de Waarheid. Al moest hij de jongens door omstandigheden soms ontvangen in de kelder van de pastorie, dat was geen belemmering.

Met de kerkeraad van Alphen aan den Rijn mochten wij in de gemeente van ’s Gravenzande zijn twaalf en een halfjarig ambtsjubileum meemaken. Daardoor waren wij getuigen van de liefde en waardering, waarmee Ds. Roos ook in deze gemeente werd omringd.

In de gemeente van Elburg kwam het vaderlijk optreden van Ds. Roos bijzonder tot zijn recht in verband met de grote uitbreiding daarvan.

Zo nu en dan kreeg hij ook weer last van zijn maag en moest hij op medisch advies rust nemen. Maar dat wilde de Heere zowel voor hem als voor de gemeente gebruiken om hen te verbinden aan de troon der genade. Zo mocht hij telkens weer zijn gemeente met vreugde in de Heere ontmoeten, die het gebed verhoorde om het ambtelijke werk moedig voort te zetten.

Maar in 1971 werd dat anders en steeds ernstiger, zodat Ds. Roos opgenomen moest worden in het ziekenhuis te Zwolle. Dat vervulde aller hart met zorg en droefheid, want de berichten werden steeds ongunstiger.

Hier kwam Ds. Roos te liggen voor de poorten der eeuwigheid. Vanwege de ernst der ziekte werd dit heel goed aangevoeld.

Als vanzelf zag men verlangend uit iets te mogen horen over de wijze waarop hij de ziekte verwerkte. Heeft de patiënt nog enige hoop op beterschap of mag hij delen in een blij vooruitzicht? Maar hierin werd men teleurgesteld omdat hij niet mocht spreken.

Op verzoek van de familie Roos hun vader te willen bezoeken in het ziekenhuis te Zwolle, ben ik terstond daarheen gereisd; zijn lichamelijke situatie liet het toe hem een bezoek te brengen.

Gekomen in het ziekenhuis werd het me eerst door de dokter in de ontvangkamer, daarna door een broeder op de gang en toen nog eens door een zuster bij de deur van de kamer, op het hart gebonden dat de patiënt niet mocht spreken.

Er mocht niets gevraagd worden zodat te spreken van de Heere ons geboden werd. Dat viel ons door Zijn genade niet moeilijk. Als vanzelf sprak ik van de grote zaligheid die is in het kennen van de Heere in Zijn opzoekende en trekkende liefde, om te komen tot de omhelzing van Christus en Zijn enige en algenoegzame offerande. Welgelukzalig is het volk dat die klanken kent vanuit Zijn mond en op Hem mag vertrouwen.

En zie, daar ging zijn hand omhoog en wees hij naar boven. Van de Heere was zijn verwachting. Hierdoor werd mijn mond des te meer geopend om van de Heere te spreken om hem te vertroosten. Daarop begonnen zijn ogen te glanzen van tranen in een zoete verwondering, met een lach van innige vreugde op zijn gezicht. Met de liefde en vrede des Heeren in zijn hart lag broeder Roos voor de poorten der eeuwigheid. Biddend mochten we hem op- en overdragen aan de Heere. Een dag daarna is onze geliefde broeder Roos door de Heere opgenomen in de eeuwige heerlijkheid.