ZEKERHEID DES GELOOFS        2007
 
Toen we in het vorige artikel met elkaar nadachten over het geloof, kwam daarbij de zekerheid reeds ter sprake. De zekerheid behoort tot het wezen van het geloof. Deze zekerheid moeten we in dit verband dan opvatten als de persoonlijke verzekerdheid, waardoor men weet dat men zeker zal zalig worden.
Ik wil daar nog nader op ingaan. Er wordt geworsteld met de vraag: Hoe kan ik zeker weten dat het goed met mij staat? Waarop rust het fundament van het geloof? Er bestaat immers een onrechtmatige zekerheid, waarmee men bedrogen uitkomt. Gods Woord laat ons dat duidelijk zien. De profeten hebben moeten waarschuwen tegen een verkeerde en wankele inbeelding. Men sprak van vrede, maar er is geen vrede, zo getuigt de profeet Jeremia (6:14) Er waren de gerusten te Sion en de zekeren op de berg van Samaria (Amos 6:1). Ook de Heere Jezus Zelf heeft vele malen gewaar-schuwd tegen een ingebeeld geloof (Matth.7:22; 25:44). Gods Woord staat vol waarschuwingen tegen een vals vertrouwen.
Hoe weten we nu dat we een gegronde hoop mogen hebben? Moeten we het nu zoeken in de kracht van ons geloof of in het voorwerp van het geloof, namelijk in de Heere Jezus Christus en al Zijn beloften en gaven? Neem het beeld van een ankerketting. Als het stormt, zal de kapitein dan vertrouwen op de ketting of op de ankergrond? Waarom ligt het schip vast? Omdat de ketting sterk is of omdat de eigenlijke bodem voor het anker vastheid biedt? Iedere stuurman zal dan wijzen op de vastheid van de ankergrond; er is alleen vastheid en zekerheid in Christus, in het Woord, in de beloften. Was er geen sterke bodem, dan kon de langste ketting geen uitkomst bieden. Het is ook waar: als er geen ketting zou zijn, of als er een zwakke schakel in een sterke ketting zou zijn, dan zou die ankergrond ook weer geen uitkomst bieden. Desondanks ligt de betrouwbare vastheid niet in de ketting, maar in de ankergrond. Niet in het geloof, maar in het voorwerp van het geloof, Christus.
In verband met deze zekerheid kunnen we verschillende lijnen aangeven. Er zijn in ieder geval vier onderscheidingen te maken.
I. De Heidelbergse Catechismus zegt in zondag 32 (antw. 86) dat elk bij zichzelf van zijn geloof uit de vruchten verzekerd kan zijn. We vinden hier een bepaalde "sluitrede”. Zo wordt het ook genoemd: de praktische sluitrede, omdat deze rust op de praktijk van het leven, op de vruchten van het geloof. Men besluit op grond van duidelijk waarneembare goede werken dat men een kind van God is. Die werken zijn niet de grond, maar ze geven wel aan dat de grond aanwezig is. Maar wie van u denkt: Ik zie goede werken bij mijzelf en dus besluit ik daaruit dat ik zeker zal zalig worden? We zullen dat nooit zo zeggen. De Farizeeër zei dat wel. Gods kinderen kunnen juist vaak geen vruchten vinden in hun leven. Het is wel waar dat een slordig leven en ook een leven zonder vruchten een oorzaak is van onzekerheid. Afwezigheid van vruchten leidt tot twijfel, maar de aanwezigheid van vruchten brengt ons niet tot vastheid. Zondag 32 kan het zo bedoelen: als er vruchten van geloof in uw leven zijn, dan zal u dat bewaren voor een voortdurend twijfelen. En verder kan het ook voorkomen dat u, wanneer u wel vruchten opmerkt in uw leven, kunt zeggen: deze vruchten vloeien slechts voort vanuit de verbondenheid met Christus.
II. We kunnen ook spreken van een andere sluitrede, die te maken heeft met de ìnnerlijke doorleving van het geloof. In de Dordtsche Leerregels (I,12) is sprake van verzekerdheid op grond van de vruchten der verkiezing. Genoemd worden dan: het waar geloof in Christus, kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz. Deze vruchten nemen de uitverkorenen in zichzelf (!) met een geestelijke blijdschap waar. Het gaat hier, strikt genomen, niet over de goede werken, maar over de innerlijke beleving, over de bevinding. Iets anders als hetgeen onder I werd besproken.
Onder I ging het over de praktische sluitrede, maar onder dit deel zouden we kunnen spreken van de mystieke of de bevindelijke sluitrede. Maar het genoemde artikel uit de Leerregels zegt het zelf ook al: de uitverkorenen worden bij onderscheiden trappen en met ongelijke mate verzekerd van hun innerlijke beleving. Het Avondmaalsformulier constateert juist dat Gods kinderen nog veel gebreken en ellendigheid in zich bevinden, zoals: geen volkomen geloof en geen genoegzame ijver om God te dienen. Deze beide sluitreden kunnen slechts functioneren in direct verband met het steunen op de gerechtigheid van Christus. Vanuit Hem krijgen zij hun waarde en betekenis.
Ik meen dat bij sommige oude schrijvers, zoals Petrus immens, deze sluitrede in een nog weer iets andere vorm voorkomt (in zijn boek: de godvruchtige Avondmaalganger). Hij spreekt hierover vooral in de derde preek. Hij zegt daar: "en dan volgt ten derde…., dat ik beredeneer (!): Wanneer ik mijn hart bij dit alles (bedoeld zijn de kentekenen, in Gods Woord genoemd) leg, ik zou niet durven of kunnen ontkennen, dat ik niet slechts door bevatting iets ken van die genadegestalten, maar dat ik het ook heb bij bevinding; ik mag dan in nederigheid besluiten, dat ik een kind van God ben”. Wat hier staat, is nauw verwant met wat we lazen in DL I,12. Het is in overeenstemming met onze belijdenis, dat we deze regels onderschrijven. Toch zal lang niet ieder van Gods kinderen hier rust in vinden. Integendeel, men moet toch ook de woorden uit het Avondmaalsformulier toestemmen. Deze zouden weer tot onzekerheid kunnen leiden. Ik herhaal dus nogmaals: dit kan als steun gegeven worden, maar de eigenlijke grond ligt elders, namelijk in het woord der belofte en vooral daarin in Christus.
U zou er goed aan doen de bedoelde preek van Petrus Immens eens aandachtig hierbij te lezen. U komt daar inderdaad iets van een sluitrede, een redenering tegen.
III Ook weer nauw verwant hiermee is de zekerheid des gevoels. Deze term wordt gebruikt in onderscheid met de zekerheid des geloofs. Ooit was er een wijsgeer, die zei: Ik denk, dus ik besta. Tegenwoordig zegt de moderne mens: Ik voel, dus ik besta. Moderne mensen menen dan ook in het gevoel vastheid te kunnen vinden. Ik voel nu blijdschap en ik ervaar mijn geloof, dus ik ben een kind van God. In deze tijd, waarin de mens geneigd is alles te bouwen op gevoel, komt dat heel veel voor. Men zou kunnen denken aan evangelische kringen, waarin het gevoel een belangrijke rol speelt. Maar het kan evengoed voorkomen onder ons. Juist in kringen, waarin de bevinding als noodzakelijk geldt, kan het gevoel ook een heel grote rol spelen. Ten goede en ten kwade. Het gevoel van de nabijheid van de Heere kan een ongekende vastheid geven. Als het Woord inslaat en als de Heere toont van u af te weten, verdrijft dat alle twijfel. Dan zeggen we met de psalmist: Dit weet ik, dat God met mij is. Toch kan het gevoel ook wel heel gevaarlijk zijn. Als iemand zich niet ziek voelt, betekent dat nog niet dat hij gezond is. Als iemand een goed gevoel heeft bij het geloof en bij Gods Woord, betekent dat helemaal niet dat de weg veilig is. Veel mensen dekken hun losse en wereldse levensstijl bijvoorbeeld toe met de opmerking: ik voel me er goed bij; ik zie niet in dat het verkeerd is. Dat komt heel vaak voor, helaas. Of men voelt zich als David, die zich zo goed voelde, dat hij sprak: Ik zal niet wankelen in eeuwigheid. Maar ziedaar, de volgende dag kan datzelfde gevoel zeggen: Ik ben alles kwijt. Toen Gij Uw aangezicht verbergde, werd ik verschrikt Psalm 30:8).
Het gevoel, hoe belangrijk ook, is niet een vaste en bestendige grond voor het vertrouwen. Er is iets nodig, dat in alle omstandigheden steun geeft, en dat is dan tenslotte:
IV de zekerheid des geloofs.
In de Redelijke Godsdienst van Wilhelmus à Brakel vindt u onder het hoofdstuk over het geloof ook aandacht voor de zekerheid. Hij ziet het geloof vooral als vertrouwen. Hoe krijgen we deel aan dat vertrouwen? Hij geeft zeven trappen aan, om daartoe te komen. Deze zijn als volgt: overtuiging van ellende, kennis van Christus en Zijn aanbieding, begeerte, toevluchtnemen, aannemen, toevertrouwen, met als uiteindelijk gevolg de verzekering. Zekerheid is hier niet een redenering, die kort en bondig erop neer komt, dat het in de Bijbel staat en dat we dat dus kunnen en mogen aannemen. Want zo werkt het niet. In Laodicea zal men zeker wel de beloften hebben aangegrepen, maar dat deed men volgens het woord van Christus ten onrechte. Zo kan er, zoals reeds werd gesteld, een valse gerustheid zijn. En deze is vrij algemeen. Dat was in de dagen van Christus reeds zo en dat is ongetwijfeld nog zo. De twee (Formalist en Huichelaar) die over de muur geklommen waren in de Christenreis, zagen daarin geen enkel bezwaar en, zo zeiden ze, dat doet men al sinds mensenheugenis.
Waarop rust onze zekerheid, zo wij daarin mogen delen? Brakel geeft een weg van worsteling daartoe aan; toch is daarvoor geen model te geven. Maar de delen, waarover hij spreekt, zijn herkenbaar voor ieder.
We moeten goed onderscheiden. Zekerheid verkrijgt men niet op grond van de weg die men gaat. Zekerheid ligt alleen in het Woord van God. Geen gevoel, geen kennis zonder meer, maar het gefundeerd staan in de Schrift. Dat is het laatste en enige houvast. Christus en Zijn Woord. Niemand kan een ander fundament leggen. Hij is de kostbare Hoeksteen, waarop het gehele gebouw rust. In de afbraak van verkeerde steunpunten blijft de Heere Jezus alleen over. Het zij verre van mij, aldus Paulus, dat ik zou roemen anders dan in het kruis van Christus. Dat geloof in Christus en de beloften van het evangelie geeft ook kracht in dagen van ongevoeligheid en gemis aan merkbaar innerlijke beleving. Oude vromen van weleer waren boven hun gevoel uitgekomen en mochten ook in dagen van veel bekommering leven uit de vaste grond. Deze zekerheid rustte op het Woord, maar de wortels van dat geloof hadden zich vastgegrepen juist door de stormen en de harde winters heen. Dat kunt u ook aantreffen in de zaken, die Brakel noemde. Het is geoefend geloof. Deze grondslagen vormen de enige echte basis voor zekerheid. De overige genoemde vormen zijn daar alle van afgeleid.
Hopelijk mag u iets van deze dingen in uw leven herkennen? Om nog een ander beeld van Bunyan te gebruiken: in de poel wankelmoedigheid liggen de stenen van de belofte. Daarop kan en mag de aangevochten kerk gaan. Deze beloften mogen we aangrijpen in dagen van duisternis. Het is uw enige hoop. Vertrouw op de Heere met uw gehele hart en steun op uw vermogen niet. In Psalm 130 komt de dichter vanuit grote diepten tot ongekende hoogten van zekerheid. "Hij zal Israel verlossen van al zijn  ongerechtigheden!” Hij komt daartoe via de ladder van het geloof, dat zegt: "Ik hoop op Zijn Woord”. Toen Job sprak: "Ik weet: mijn Verlosser leeft”, voelde hij er niets van. Toch wist hij het zeker. Toen Noach in de ark zat, boven de onstuimig kolkende stromen, bij het hoorbaar kraken en steunen van de ark, heeft hij strijd gekend, maar hij mocht weten dat de Heere getrouw is. In zulke tijden vertoont het geloof zich het sterkst.
           
 
 
DE BEKERING          2007
 
Zondag 33 stelt de bekering aan de orde. Liever en beter gezegd: de waarachtige bekering. De Catechismus heeft telkens de neiging om onderscheid te maken tussen waar en vals, schijn en zijn. Neem er nota van. De Heere Jezus Zelf heeft dat onderscheid in Zijn onderwijs telkens sterk beklemtoond. Vooral in de gelijkenissen. De rechte prediking zal dat ook doen.
We kijken misschien wel wat vreemd op dat nu pas over de bekering wordt gesproken. Men signaleert wel eens het gevaar dat wedergeboorte en bekering te ver vooruit geschoven worden, als we deze bezien vanuit de rechtvaardiging. Hier echter vinden we het ogenschijnlijk vreemde verschijnsel dat de bekering na de rechtvaardiging wordt behandeld.
Nee, dat kan geen volgorde in tijd zijn. In de heilsorde plaatsen we deze begrippen anders. Het opmerkelijke verschijnsel hier hangt samen met het feit, dat de bekering hier niet als een momentopname, als het begin van het geestelijke leven wordt gezien; integendeel, het gaat hier om de bekering als een proces, een levenslange levensgezel. Dat blijkt ook uit de woorden "hoe langer hoe meer” uit antwoord 89.
In het gangbare spraakgebruik gebeurt dat meestal anders. Dat hoort u al in de bekende aanduiding dat iemand een bekeerd mens is. Dat kan zeker leiden tot een misverstand. Petrus was in die zin wel bekeerd, maar hij moest toch ook nog weer bekeerd worden (als ge eens bekeerd zult zijn… (Luk.22:32). Niettemin spreekt ook Gods Woord over mensen die zich wel of niet bekeerd hebben (Luk.10:13; 11:32). Het lijkt me heel goed om  het fundamentele eerste begin te benoemen en daarom kunnen we rustig spreken van bekeerde mensen.
Er is wel iets anders in ons spraakgebruik dat mij persoonlijk wel eens verwondert. Vaak hoort u om u heen zeggen, en misschien zegt u het zelf ook wel, dat een mens bekeerd moet wòrden. We spreken erover in passieve, lijdelijke zin; het moet over ons komen vanuit de hand des Heeren en de werking van Zijn Heilige Geest. Maar u weet wellicht toch ook dat Gods Woord bijna altijd spreekt over het actieve bevel: Bekeert u! Joh. 12:40 is de enige plaats waar gesproken wordt over "bekeerd worden”. Daartegenover staan wel dertig nadrukkelijke bevelen, die de bekering van ons eisen. We hebben er dus eigenlijk iets anders van gemaakt. Het passieve spraakgebruik behoort wel bij de wedergeboorte (Joh.3:3,7), maar niet bij de bekering. Het kan een teken zijn dat we op dit punt niet in balans zijn. De bekering is de actieve zijde van de passieve wedergeboorte. Twee woorden. Houd nu vast dat beide aspecten waar zijn. Streep niet de bekering weg tegen de wedergeboorte; omgekeerd mag dat ook niet. Houd vast dat de Heere bekering van ons eist. Alleen het ernstig nemen van deze eis kan een middel in Gods hand zijn om ons te overtuigen van onze schuld. Spreken we alleen over bekeerd worden, dan verdoezelen we de schuld; ook al kunt u het niet, het is wel zeker en stellig schuld! Een schuld, die uitdrijven mag tot Christus.
Zondag 33 spreekt over de bekering. Deze wordt beschouwd vanuit een tweeërlei gezichtspunt (twee stukken). Nu dus geen drie, maar twee stukken. De drie stukken kennen we ook vanuit ons leerboek. Drie is een belangrijk getal in de Bijbel (Drie-eenheid, drie stukken, drie ambten, drie kruisen, driedeling van het heelal > onder, boven, op de aarde [Ex.20:4; Filip.2:10]).
Het getal twee komt ook veel voor. Daarom zegt men terecht wel eens dat we met twee woorden moeten spreken. Gaat u maar na: Oude en Nieuwe Testament; wet en evangelie; bevel en belofte; roeping en verkiezing; recht en genade; staat van vernedering en verhoging; Goddelijke en menselijke natuur; oude en nieuwe mens; Doop en Avondmaal.
Heel spoedig gaan wij, mensen, één van beiden te zwaar beklemtonen. De genoemde tweedelingen vragen alle om evenwicht. Geen compromis, geen grijze tussenweg, geen gulden middenweg, maar een balans. De slinger van de klok gaat heen en weer, van links naar rechts en omgekeerd. Hij kan niet blijven hangen in het midden, want dan staat de klok stil. Zo is het ook met ons. We zoeken geen middenpositie, maar een zoeken van beide lijnen. Spreken we over de roeping, dan komen we vandaaruit noodzakelijk ook te spreken over de verkiezing, en omgekeerd. Hoe het ook zij, 
Houd de beide lijnen steeds voor ogen.
Zo ook hier met de oude en de nieuwe mens, met afsterving en opstanding, met droefheid en blijdschap. Vooral die laatste woorden worden door menigeen eenzijdig benaderd. De een beklemtoont droefheid als kenmerk, weer een ander spreekt zo over de blijdschap als het een en al. Het is voor ons allen trouwens niet eenvoudig om het evenwicht in deze zaken in het oog te houden. Daar moeten we eerlijk in zijn. Ook voorgangers. U denkt natuurlijk, zoals zovelen, aan de twee of drie punten van een preek. Men luistert in de bank soms met het horloge in de hand. Het derde of het tweede punt komt er slecht af? Ik wil er dan terloops nog eens een keer op wijzen dat schijn bedriegt. De drie punten van de preek lopen niet gelijk met de drie stukken; dat behoeft tenminste niet zo te zijn. Verder is het eerste punt van een preek meestal veel langer, omdat daarbij ook allerlei inleidende vragen rond de tekst worden behandeld. Maar, toegegeven, het is me ook vaak overkomen dat er voor het derde punt te weinig tijd over was……
De uitwerking van de Catechismus is breed: afsterving van de oude mens en opstanding van de nieuwe mens. Sterven en opstaan herinneren ons aan de weg van de Heere Jezus. Zijn vernedering en verhoging. Alleen vanuit Hem kan er gesproken worden over onze afsterving en opstanding. Zonder Hem zou dat nooit kunnen. Zijn weg wil de Heilige Geest uitwerken in het hart. Gods volk kan en wil alleen maar sterven aan zonde en wereld, als ze Zijn dood gedurig voor ogen heeft. Hoe kunnen dode zondaren ooit opstaan? Alleen door Zijn opstanding. Zo staat hier Christus op de voorgrond van deze zondag 33. Ligt hier ook niet de oplossing voor het bekeerd worden? Zoek Hem te kennen en hoe langer hoe meer te kennen als de Bron van alle zaligheid en verlossing. Ook hier gaat het niet om de christen maar om de Christus. Hoe dan? Allereerst door hier te horen dat er in Christus een mogelijkheid is tot bekering; daarna ook dat de enige weg voor Gods kerk een leven uit Hem is.  Zoals Paulus het zei: "opdat ik Hem kenne….”. De Heere heeft Zelf ook gesproken van het ingaan door Hem als de Deur en Hij wil die belofte waarmaken en Hij zal dat doen voor Zijn gehele kerk.
Het sterven en opstaan is een proces zoals we daar in een ander verband over lezen in de dagen van David; in 2 Sam. 3:1 staat: "En er was een lange oorlog tussen het huis van Saul, en tussen het huis van David. Doch David ging en werd sterker; maar die van het huis van Saul gingen en werden zwakker”.
Hoe langer hoe meer. Dit proces wordt ook nader ingevuld met de beide woorden leedwezen en vreugde. Misschien denken we dat deze beide gevoelens niet tegelijk kunnen bestaan. Maar zeker kunnen deze gemengde gevoelens (een uitdrukking midden uit het dagelijkse leven!) wel tegelijk bestaan. Ouders kunnen blij zijn met hun kinderen en tegelijk toch ook met droefheid dat ene kind missen, dat er niet meer is. In deze beide praktische begrippen komt wel uit dat we zo geneigd zijn tot eenzijdigheid. Er zijn mensen die zo blij willen zijn dat ze ervoor pleiten dat we in de kerk in de handen klappen. Dat staat in de Bijbel? Ik stel daar tegenover dat Gods Woord ook spreekt van een scheuren van de klederen en een neerzitten in zak en as. Wie het een wil, moet vanuit de balans bezien, ook het andere willen.
Het is tegelijk ook waar dat we geen versomberd beeld mogen geven van het geloofsleven. Daar kan niemand jaloers op worden. Nee, we moeten zelfs de droefheid in de binnenkamer achterlaten en het aangezicht zalven.
Zeer centrale en schriftuurlijke aanduidingen vinden we tenslotte in het spreken over de oude en de nieuwe mens. De oude mens, jongelui, behoeft niet persé een oud mens te zijn. De oude mens kan ook actief zijn in een jong leven. Er wordt met deze benaming bedoeld dat hij al zo oud is als de val in het paradijs. Hij wordt meestal ook heel oud, want hij sterft pas als de natuurlijke dood komt voor Gods kerk. Zoals een oude jas er vuil en versleten uit kan zien, zo ziet het portret van de oude mens er ook afzichtelijk en gruwelijk uit. Hier kun je nu echt spreken van het oude liedje der zonde, ook al denk je misschien wel dat jouw muziek (?) zo fris en nieuw is als de laatste mode.
Ouderen hebben lichamelijk een zekere weerstand opgebouwd en zo is het ook met de oude mens. Hij is taai en vasthoudend; hij kan bijna wel op sterven liggen, maar hij staat de volgende dag weer kwiek en fit op zijn voeten. Nee, het hoeft ook niet een goddeloos monster te zijn in de uitleving. Hij zingt rustig de psalmen mee en hij gaat netjes mee naar de kerk. Hij zou ook wel voor de oude waarheid kunnen zijn, maar evengoed heeft hij ook veel op met alles wat in de kerk nieuw lijkt. Hij geniet misschien wel van uiterlijke vernieuwing en allerlei moderne en eigentijdse vormen. Hij weet best dat het de kortste weg is naar kerkafbraak.
Heerlijk daartegenover is het dat de Bijbel zo uniek spreekt over de nieuwe mens. Nieuw heeft tegenover het oude een glans van ongereptheid over zich. Zoals het verse sneeuwdek een maagdelijke en zuivere taal spreekt. We kunnen een nieuw heup krijgen of een nieuwe knie; maar een geheel nieuwe mens! Dat moet iets buitengewoons zijn. U zou zich kunnen vergissen door te denken dat nieuwe berijming en nieuwe vertaling en nieuwe liturgische vormen vruchten zijn van innerlijke vernieuwing. Maar dat kunt u zo niet stellen. Deze komen slechts voort (in veel gevallen) uit een gevoel van een geestelijke leegheid; je kunt dan hopen dat nieuwe dingen de oude glans  terug brengen, maar dat werkt zo niet. Wie in Christus is, is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden. En vanuit die vernieuwing kunnen er bij tijd en wijle natuurlijk ook wel eens normale en vernieuwende veranderingen tot stand gebracht worden.
Maar zoals nu een nieuw pak goed zit en prettig aanvoelt, zo zal die nieuwe mens een alleraangenaamst gevoel brengen. Ja, ik weet wel dat u en ik dat zo weinig, veel te weinig beleven en meemaken, maar daarmee is en blijft het wel waar. Nieuwe gedachten, nieuwe wegen, nieuwe vrienden, nieuwe lusten en lasten…. Deze nieuwe mens brengt met zich mee: een ernstige lust en liefde om naar de wil Gods in alle goede werken te leven. Is dat niet buitengewoon aantrekkelijk? Daar zit de wereld, de maatschappij om te springen. De sleutel tot die innerlijke en uiterlijke  vernieuwing ligt nu in Christus, Die dit uitwerkt door Zijn Heilige Geest.
Onze Catechismus vertolkt deze lijnen op een uitnemende wijze. Laten we deze taal blijven spreken. Meer nog: laten we deze geestelijk en innerlijke vernieuwing zoeken met ingespannen krachten. Hoe vaak spreekt Gods Woord niet over iets nieuws? Een nieuw gebod, een nieuw verbond, een nieuw lied, een nieuw hart, een nieuw graf, een nieuw schepsel, een nieuwe hemel, een nieuwe aarde, en ga zo maar door. Het is alles nieuw geworden. Dit nieuwe is tegelijk de oude wijn, waarvan de Heere Jezus sprak: "Niemand begeert terstond nieuwe, want de oude is beter” Luk.5:39).
           
KENNIS DER ELLENDE        2007
 
Diepte
 
De Heidelberger besteedt aan de behandeling van de ellendekennis drie zondagen (2 t/m 4). De manier waarop dit gedaan wordt, is min of meer opvallend. Drie zondagen, dat is op zichzelf genomen niet veel. Geen brede behandeling, wel een diepgaande analyse. Dus geen lange, onafzienbare weg, waar de zondaar in blijft steken. Er zit voortgang in.
Het gaat heel radicaal toe. Er vallen harde uitspraken over de ernst van de doodstaat: geneigd God en de naaste te haten; in zonden ontvangen en geboren; onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Deze visie op de mens laat weinig heel van een positief mensbeeld. Deze uitspraken staan ook wel op gespannen voet met allerlei uitdrukkingen, die we om ons heen tegenwoordig wel eens horen. Zoals bijvoorbeeld: je bent een parel in Gods hand. God is blij met u, enz. Voorzover deze uitdrukkingen mensen wil bewaren voor een minderwaardigheidsgevoel, zijn deze woorden verstaanbaar; maar er iklinkt geen Bijbels mensbeeld in door.
De lijn van deze zondagen is als een fuik: de weg wordt steeds enger en nauwer, totdat we geheel vastlopen. Zondag 2 staat ons niet toe te vluchten in een wettische oplossing; de wet vraagt geen gedetailleerde geboden slechts, zoals de Farizeeër dat ziet,maar de wet vraagt liefde. En die liefde missen we, dus er is geen hoop vanuit de wet. De wet maakt de toestand alleen maar erger.
Zondag 3 doet enkele excuses verstommen: Kan God het ook gedaan hebben? Of zijn Adam en Eva de schuld? Nee, mijn natuur is verdorven, dus ik ben het zèlf. Zondag 4 is ook van groot belang. Velen zullen de uitvlucht bedenken, ook in deze tegenwoordige tijd: We behoeven niet zo ontmoedigend ver door te gaan op het pad van de ellendekennis, want God is barmhartig. Men stelt dat dan voorop. Ook weer een uitvlucht, die we graag te baat nemen. Daarmee zouden we de onderwijzer de mond kunnen snoeren. Maar nee, daar wil de Heidelberger nu niet van weten. Dat is veel gezegd. Nù gaat het daar niet om; het gaat er nu om dat we niet te snel over barmhartigheid spreken, ten koste van Gods strenge eisen. Begrijpen we de bedoeling? Niet om ons tot stikkens toe benauwd te maken wordt dit gezegd; nee, wie hier nu al over barmhartigheid spreekt, maakt het kruis van Christus overbodig. Hij doet feitelijk, al lijkt het zo niet, ernstig tekort aan de volle en heerlijke bediening van Christus. 
Overigens houden we vast aan de reeds eerder gemaakte opmerking, dat deze weg van ellendekennis niet eenmalig is, zodat alles in één keer geleerd wordt; het gehele leven door wordt deze stroom uitgediept en komen de zaken steeds weer terug (vraag 115). Wij struikelen allen in vele (Jak.3:2). De zaligsprekingen geven hier ook duidelijke lijnen: hongeren en dorsten alsook het treuren worden genoemd als doorgaande zaken. Denk ook aan de bekende bede, die dagelijks aan de orde komt: Vergeef ons onze schulden…
voorstadium?
Na dit gezegd te hebben, zou ik de volgende vraag onder ogen willen zien: Is men nu al binnen de poort van het nieuwe leven als men bovenstaande wegen vanuit zondag 2-4 bewandelt, of gaat het hier slechts om een toeleidende weg, die voorafgaat aan het zaligmakend geloof? Een bekende vraag.
Spurgeon merkt ergens op, dat Bunyan de pelgrim reeds naar binnen doet gaan, terwijl de weg naar het kruis nog verre is. Meerderen hebben in deze zondagen de invloeden van Luther gezien, die stelde dat de boete voorafgaat aan het geloof. Bij Calvijn zou dat anders zijn, want hij ging er van uit dat de boete juist functioneert binnen het geloof, vanuit de levende bediening van Gods Geest. Ik noemde al eerder de studie van C.G. Graafland, die zich met deze vragen heeft bezig gehouden. Hij komt tot buitengewoon opmerkelijke uitspraken op dit punt; trouwens, zijn gehele studie over Ursinus en Olevianus bevat heel wat schokkende conclusies. Ik noem er enkele in het voorbijgaan, zonder er nader op in te gaan. Ik beperk me gemakshalve tot Olevianus.
Deze blijkt invloeden te zijn ondergaan, niet alleen van Calvijn, maar vooral ook van Melanchton  en Luther. Het genadeverbond is opgericht met Christus en in Hem met de uitverkoren; Prof. Van Genderen heeft deze stelling indertijd afgezwakt. Bij Calvijn vinden we meer de gedachte dat het genadeverbond is opgericht met het gehele volk, dus de gehele verbondsgemeente. De wet komt tot allen, het evangelie tot de gelovigen, aldus Olevianus. Hij beklemtoont dat Woord en prediking slechts zwakke middelen zijn, zonder de bediening van de Geest. Hij leerde ook de bekende onderscheiding tussen wezen en bediening van het verbond, een stelling die ook te vinden is bij dr. Steenblok.  
Zie hiervoor Graafland (Van Calvijn tot Comrie, blz. 42 -107). Voor dit artikel is nu de volgende gedachte van belang, dat Olevianus ook de stelling verdedigt dat de ontdekte zondaar nog niet in het genadeverbond is (blz. 85). Het behoort bij het stadium van de voorbereiding tot het geloof. 
Calvijn daarentegen heeft de wet wel een plaatsgegeven binnen het verbond der genade. Bij hem "blijft de zondekennis toch een gestalte van de door de Geest gewerkte  genade”….
Ik wil hier niet te diep op ingaan maar zoveel is wel duidelijk dat de opstellers van de Catechismus volgens Graafland op de Lutherse lijn zitten (de ellendekennis staat buiten het geloof), terwijl Calvijn de ellendekennis plaatst binnen het zaligmakend geloof. Ik kan de juistheid van deze conclusie niet beoordelen, maar het belang hiervan is groot. Wel merk ik op, dat de Catechismus in z’n geheel niet deze indruk wekt.
Immers, als we de lijn doortrekken, dan begint het zaligmakend werk van de Heilige Geest bij zondag 6. Daar komt ook voor het eerst in deze opvatting Christus in beeld. Alles wat voorafgaat, is slechts werk van de wet, een toeleidende weg. Alleen diegenen worden zalig, die zeker zijn van hun aandeel in Christus. Dat is de praktische gevolgtrekking.
Christus
Deze gedachte kunnen we ook in onze tijd door meerderen horen uitspreken in de prediking. Belangrijker is nog het persoonlijk belang van hen die zekerheid missen aangaande hun deel aan Christus. Hopelijk zijn deze vragen ook voor u als lezer urgent en van persoonlijk gewicht.
U gevoelt wellicht de last van uw schuld en u hoopt op Gods genade in Christus? U mag daar soms iets van ondervinden en het kan u troosten als u hoort van Zijn reddende zondaarsliefde. Evenwel neemt u bij uzelf zoveel duisternis en "ongestalten” waar, dat u elke vastheid mist. Niettemin kent u iets van de droefheid naar God en van het zien op Jezus, maar het is alles vol gebrek en er blijft altijd nog een gemis over. De Heere zal, zo hoopt u, Zijn werk voor u voleinden. Maar hoe nu als mensen sterven in een levende droefheid over de zonde, zonder zeker te zijn van hun aandeel in Christus? Als dat gebeurde met uw vader of moeder, wat moet u daar dan van denken? We zouden de vraag kunnen stellen wat Olevianus of Calvijn daar nu van zouden zeggen, maar belangrijker is wat de Heere daar nu van zegt.
Hoe zou het er nu bij gestaan hebben met de discipelen, als ze bij het kruis waren gestorven, zonder het persoonlijke weten dat Jezus sterven moest voor de verzoening van hun zonden? Waren zij nu wel of niet op de weg der zaligheid?
Praktische vragen!
Het gaat hier nu niet om de vraag of we rusten mogen in de kennis van onze ellende. Dat kan en mag in geen geval. Niettemin komt ook dat wel voor. Men acht zich dan recht bekommerd en dat hebben we toch niet van onszelf en zo gaan we rusten in ons gemis. We zijn rijk in onze armoede, buiten de bewuste kennis van Christus.
Bedenken we nu wel dat de kennis van Christus niet alleen betreft Zijn priesterlijke bediening, waardoor Hij de schuld der zonde verzoent. Reeds in zondag 2 komen we de naam van de Zaligmaker tegen. Er staat dan, als het gaat om de hoofdsom van de wet: dat leert ons Christus in een hoofdsom. Hier komt het profetisch ambt van de Heere Jezus aan de orde. Het onderwijs in de wet en de  vloek der wet kan niet buiten Christus omgaan. Wordt Zijn werk erin gemist, dan worden we met de wet een Farizeeër en zoeken we onze redding in een wettisch leven. Ontdekking aan onze verlorenheid is geen werk van de mens, ook niet van de wet alleen. De Heilige Geest overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel. Daarom kunnen we niet zo maar de eerste zondagen buiten de leerschool van de Geest stellen. Leert de natuur werkelijk dat we geneigd zijn God en de naaste te haten en zal de van nature zo trotse mens in eigen kracht kunnen belijden dat hij geneigd is tot alle kwaad? Kunnen we vanuit onszelf vragen naar de Middelaar, Die de schuld wegneemt?
Ik meen dat de prediking in onze kerken ook altijd zo geweest is en nog is, dat er pastorale leiding werd gegeven aan hen die bekommerd zijn over hun zonden. We mogen de lammeren van de kudde niet verwaarlozen. De grote Herder der schapen belooft het dat Hij het verlorene zal zoeken, het weggedrevene zal wederbrengen, het gebrokene zal verbinden, het zieke zal sterken (Ezech. 34:16). Saulus at en dronk in geen drie dagen, toen de Heere hem staande had gehouden met de treffende woorden: "Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij?” Toen Annanias naar hem gezonden werd, wees hem de Heere op Saulus met de woorden: Zie, hij bidt. De woorden die Annanias tot hem sprak, getuigen ervan dat Hij reeds kennis had mogen maken met Christus: "De Heere heeft mij gezonden, Die u verschenen is op de weg….” (Hand.9:17).
In de prediking kunnen deze mensen niet gebouwd worden met allerlei gemoedelijkheid. Een voorkomende tekst, een psalm die inslaat, het kunnen niet de gronden zijn waarop we rusten. De Heildelberger gaat mensen halverwege hun ellende niet troosten en te vroeg opbeuren. De weg van deze zondagen is duidelijk: de breuk moet gepeild worden tot op de bodem. Laat de prediker geen rust geven buiten Christus, maar juist elke vluchtpoging verijdelen, zodat de volle openbaring van de Heere Jezus steeds weer mag klinken, nadat de Heere daar Zelf plaats voor gemaakt heeft.
Hij heeft de wet volbracht. Hij kan volmaakt onderwijs geven in de eis der wet. In Hem ligt dan ook de enige uitweg vanuit de vloek der wet. Hem zal de Geest verheerlijken.
           
EEN WAAR GELOOF         2007
 
We gaan verder met nog enkele accenten te leggen betreffende de leerdienst, waarin m.n. de Heidelbergse Catechismus wordt behandeld.
Ik wil dan deze keer uw aandacht bepalen bij hetgeen ons leerboek zegt over het geloof. Dat gebeurt in zondag 7. Deze zondag is één van de meest bepalende delen uit de Catechismus.
Wat allereerst opvalt is, dat de Catechismus spreekt over een wáár geloof. Zelfs tot driemaal toe in zondag 7. Daar moet wel een gerichte bedoeling achter liggen. Dat moet dus in de prediking ook steeds weer aan de orde komen! Wat is goud? We onderscheiden meerdere graden in de echtheid ervan. Doublé lijkt er sprekend op, maar is het niet. Lood wordt niet nagemaakt, maar goud wordt nagebootst. Het waardevolle wordt heel dikwijls vergezeld door een namaakproduct. De zalf, die in de tempel werd gebruikt, mocht daarbuiten niet vervaardigd worden door het volk. Het was speciaal bedoeld voor de tempel. Hoogwaardige kwaliteit. Uit de waarschuwing voor namaak blijkt dan dat het verschijnsel van imitatie wel voorkwam. Er is schijnliefde, schijnvroomheid, schijngeloof. Daarom bad de dichter: "Zie, of er een schadelijke weg bij mij is en leid mij op de eeuwige weg” Psalm 139:24).
De douane op Schiphol nam verleden week een apparaat in gebruik, waardoor de passanten zo worden doorgelicht, alsof ze er zonder kleren stonden. Dat is bittere noodzaak. In de kerk is een dergelijk instrument ook nodig, maar mensen beschikken er niet over. Alleen de Heere doorgrondt ons geheel en al.
Dit ware geloof nu lijft in Christus in. Daardoor kan men ook de weldaden van Christus aannemen. Eerst de Persoon, daarna Zijn gaven. Zo behoort het te zijn. Christus ingelijfd; het is een wòrden, passief dus, maar dan wel door het geloof. Denk maar aan een ent, die op een stam geplaatst wordt. Dan valt er een diepe verbondenheid met Christus. Zijn Persoon wordt dan uitermate dierbaar. Tevoren bestond de afstand. Er was geen liefde, slechts natuurlijke onachtzaamheid (Jesaja 53). Bij deze inlijving valt het doek, verdwijnen de schellen van de ogen. En dan is het: "Blijf in Mij en Ik in u” (Joh.15:4). Het geloof verbindt aan Christus; en deze inlijving wordt als een eerste zaak genoemd, waaruit al het andere voortvloeit.
Het geloof zelf valt in twee delen uiteen, namelijk in kennis en vertrouwen. Het is verleidelijk voor velen om het stellig weten op te vatten als een vorm van historisch geloven. Daaronder verstaan we louter intellectuele kennis, zonder de warmte van het hart, zonder de gloed van een levend geloof. Zondag 7 wordt soms zo uitgelegd. Men zou kunnen menen dat de formulering van de Catechismus ook misschien aanleiding gegeven heeft tot deze gedachte.
Is dat zo? Nee, er is alles voor te zeggen om het geloof ook te bestempelen als zaligmakende "kennis”. Zo heeft ook Calvijn het geloof getoonzet. In navolging van het woord van Christus: "Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen en Jezus Christus, Die Gij gezonden hebt” (Joh.17:3). Het is een geestelijke kennis, in liefde en vanuit een warm hart. En dat is van groot belang. Men heeft in het verleden gestreden over de vraag of het geloof zetelt in het verstand, de wil of het gevoel. Het verstand dan niet opgevat als een kille beschouwing, zonder gevoel en besef van de diepe inhoud van de geloofswaarheden. Een verlicht verstand blijkt van het grootste belang.
Ik ben met velen niet zo gerust op dit element in onze tijd. Onze tijd is in geestelijk opzicht uiterst gevoelsmatig ingericht. Begrijpelijk overigens wel. Wie zoekt niet, als het goed is, een gevoelig besef van de nabijheid van de Heere in het eigen hart? Maar juist in dagen waarin emotie en ervaring zulke gewilde artikelen zijn, hebben we de norm van een verlicht verstand nodig. Hoe heilzaam kan dan ook juist nu de correctie van ons leerboek zijn. Maar juist daarom zal de Catechismus heel velen juist wel niet meer aanspreken. Een geloof dat zich uit in handgeklap en in opspringen en in voetgestamp, dat heeft weinig van doen met deze kennis, maar spreekt de massa aan als teken van echtheid. Maar het staat toch ook in de Bijbel, zegt men dan? Ja, maar er staat ook in de Bijbel dat de dichter zijn vlees met een zak had bekleed en dat hij as op zijn hoofd strooide? Dat doen we toch ook niet? Waarom het een wel en het andere niet? Het heeft te maken met de zeef die we in onze tijd gebruiken.
Je merkt het op de catechisatie en op de kansel hoe moeizaam het proces, het leerproces verloopt. Het lijkt er niet in te willen. Het mag niet te veel nadenken van ons vragen. Voor predikanten die werk hebben gemaakt van die preek, die toch helaas voor velen te hoog gegrepen was, een grote teleurstelling. Maar dit gebrek aan kennis, ik bedoel geestelijke kennis, is een open deur voor dwaling en ketterij.
Ook in een ander opzicht kunnen we leren van zondag 7. Want het geloof wordt genoemd een stellig weten. Zeker weten dus! Het klinkt in onze tijd verdacht om te zeggen iets zeker te weten. Men hoort er hoogmoed in. Vaak terecht. Maar lang niet altijd en doorgaans. Je wilt toch zeker weten of je echt geslaagd bent voor dat examen en je rust toch niet voordat je weet dat de uitslag in het ziekenhuis duidelijk is? De Heere maant tot zekerheid. Roeping en verkiezing vastmaken, de vaste ankerbodem zoeken, de rotsgrond vinden als een vast fundament. Weten datr je het goede medicijn hebt en dat het onschadelijk is.
Maar kan dat wel? Kunnen we het wel ooit zeker weten? Kardinaal Simonis, ongetwijfeld een vroom man in menselijk opzicht, verklaard nog onlangs de zekere hoop te missen. Kijk er maar niet op neer, maar zoek wel naar een beter fundament.
Ik kom gelukkig nog mensen tegen, die de vraag stellen wanneer we het nu zeker kunnen weten. En zeg eens wat je daarvan denkt? Dan valt er echt heel veel af, als het gesteld wordt in het licht van Gods Woord. Een stellig weten, waardoor ik àlles voor waarachtig houde dat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft…. Wie kan dat zo maar nazeggen? Als we een fractie van het Woord nog maar goed kennen en verstaan?
Sommigen hebben de gedachte wel verdedigd dat het geloof in haar wezen geen zekerheid kent, maar wel in haar welwezen. Als het geloof op de top staat, is er zekerheid, maar heel vaak ook is die er niet. Onder de oude schrijvers dacht men verschillend over deze vraag. De Catechismus stelt hier dat de zekerheid behoort tot de kern van het geloof. Dus zijn gelovigen ten allen tijde ook verzekerd? Gods Woord leert ons anders. Het geloof is wel zeker, maar de gelovige zelf niet. Het geloof is met veel zwakheid gemengd, maar het wezen van het geloof is wel zekerheid. Maar helpt dat u verder? Ik vraag u dan waarom u zo graag een zeker weten begeert? Het zou kunnen dat u het entreebewijs voor de hemel graag in uw portefeuille hebt…. Waarmee is aangegeven dat we ook kunnen leren van de strijd en van de twijfel, mits deze een goede uitwerking mag hebben. Leid hieruit niet af dat een levend christen voortdurend en continu leeft in grote twijfels…..
De Catechismus wijst ons de weg van het vertrouwen als de weg naar zekerheid. Je moet maar vertrouwen dat het goed zit, zeggen mensen soms tegen u. Dat kan heel oppervlakkig klinken en ook wel zo zijn. Toch is er wel zeker een verband tussen zekerheid en vertrouwen. Niet zo maar vertrouwen, maar op de Heere vertrouwen. Dat is het echte vertrouwen.
Het werk van de Drieënige God is volkomen betrouwbaar. Christus heeft gezegd: Ik zal u rust geven. We worden opgeroepen met de woorden van de psalmist: Vertrouw op Hem te allen tijd, o gij volk (Psalm 62:8). Zo klinken alom in Gods Woord de meest ruime nodigingen om te steunen op de Heere. Mag men altijd vertrouwen en mag iedereen dat doen? In welke gevallen en in welke niet? Er zijn zoveel vragen, die feitelijk het vertrouwen op de Heere ondermijnen. De kern is: is er enig bezwaar of obstakel in u te noemen, dat reden geeft om niet tot Christus te gaan? Integendeel, in de Heere zijn uitkomsten tegen elke nood. Als de nood werkelijk hoog oprijst, wordt u gedwongen de toevlucht te nemen tot de Heere. Dan bent u bevreesd langer te aarzelen, zodat u bij wijze van spreken niet kunt gaan slapen voordat u weet dat het goed is tussen de Heere en uw ziel.
Dat vertrouwen mogen we aanprijzen en we mogen het horen verkondigen. Juist de mens van onze tijd heeft vertrouwen nodig. Niet in de mens, maar in God. Hoor hoe de Catechismus het zegt: "een vast vertrouwen, hetwelk de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is, uit louter genade, alleen om de verdiensten van Christus wil”. Hoe hebben onze vaderen zich uitgeput om het vertrouwen te verankeren in het binnenste heiligdom, in het werk van Christus, in zuivere genade, zonder iets van de mens.
De zekerheid, hier omschreven, is geen dorre redenering; het woord vertrouwen geeft juist aan dat het gaat om een levende relatie. Vertrouwen komt niet tot stand door middel van een optelsom. Het is tegelijk ook een bestreden vertrouwen, dat iedere dag weer opnieuw waar moet worden en zijn. Verder speelt het Evangelie een belangrijke en allesbeslissende rol in dit vertrouwen. De laatste grond ligt in het Woord, want dat ligt buiten uw ziel. Het ligt hoger dan uw gedachten en onbereikbaar voor duivel en wereld.
Dat brengt ook tot mijn laatste overweging: waarop richt zich het geloof? Reeds is gezegd dat het voorwerp van het geloof de Heer Jezus Christus is, geopenbaard in het Woord. Nu lopen er twee lijnen in zondag 7.
Er staat eerst dat een christen alles voor waarachtig houdt wat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft (antw.21). Daarna lezen we in antwoord 22, dat een christen gelooft al wat ons in het Evangelie beloofd wordt. In het eerste geval gaat het om het gehele Woord van God, in het tweede om een selectie, namelijk om de beloften. Hoe is dit bedoeld?
In het tweede antwoord lijkt het er een ogenblik op dat het geloof een Bijbel in de Bijbel kent en aanneemt. Zou dat zo zijn, dan is dat levensgevaarlijk. Moderne theologen gaan inderdaad uit van een bepaalde pit of kern, temidden van de bast en het omhulsel van de Bijbel. Ieder kan dan zelf uitmaken wat voor hem die kern uitmaakt. Behoudende christenen zullen eerlijk moeten erkennen dat ook zij in de praktijk vaak een kleine Bijbel hebben. Daarom is het zo’n rijke belofte dat de Heilige Geest in alle waarheid, in de volle waarheid, zal leiden.
Hoe kan nu gezegd worden, dat het geloof zich vooral richt op de beloften? Omdat het geloof niet van de bedreigingen, maar slechts van de beloften der zaligheid leven kan. Men kan van de dreiging niet leven.
Zeker, er kan een tijd zijn dat u niets anders in Gods Woord leest dan oordelen en gerichten. Alles veroordeelt u en u vindt nergens houvast. Is dat wel eens zo geweest? De vraag is dan met welk recht u wel de beloften gelooft en de bedreigingen niet? Als u alles gelooft, wat God in Zijn Woord geopenbaard heeft, dan is dat inclusief alle oordelen en vloeken. Dan staat de wet beschuldigend tegenover u. U hebt geen enkel recht in uzelf om alleen de beloften te geloven.
Dit dilemma kan maar door Eèn worden opgelost en dat heeft Hij ook gedaan. De Heere Jezus heeft de wet gedragen in Zijn binnenste, met alle oordelen en gerichten, die daarmee verbonden zijn. En daarom blijft nu voor Zijn kerk de belofte over. Maar dan ook alleen in Hem en met toe-eigening van het vonnis der wet op uzelf. Dan zijn alle beloften in Christus ja en amen. Ja in Hem, amen in het hart van Zijn kerk. Ook in uw hart? Hier ligt, ook voor u en mij, het recht om de beloften in Christus te omhelzen.
          
 
 
 
 
 
VERZOENING DOOR VOLDOENING       2007
 
Anselmus
 
Tot de meer opvallende gedeelten uit de Catechismus behoren zeker ook de zondagen 5 en 6.
Het is ook u misschien wel eens opgevallen, dat deze beide zondagen met inhgehouden pas, enigermate vertraagd, de weg tot Christus bewandelen. Men zou immers toch verwachten, nu er zo veelbelovend boven staat: "Van des mensen verlossing”, dat nu direct de volle rijkdom van Christus wordt voorgesteld. Dat mag nu toch wel verwacht worden na de zondagen over de wet, die gezorgd hebben voor veel duisternis en onrust.
Maar het lijkt er zelfs op, dat de weg nog verder naar beneden gaat. Op de vraag naar genade wordt geantwoord dat er betaald moet worden en dat er niemand is die dat kan. Toch zal de mens of de menselijke natuur dat moeten doen. De mens moet betalen terwijl hij dat nooit kan. Daarom kan feitelijk alleen God Zelf het probleem oplossen. Zo wordt bijna op logische wijze beredeneerd dat de Middelaar zowel God als mens moet zijn.
Meerderen hebben dat de opstellers wel kwalijk genomen. Waarom die eisen en claims, terwijl bewust over Christus nog niet wordt gesproken? Men kan toch niet over Christus spreken als over een onbekende, terwijl we weet hebben van Zijn openbaring in het Woord? IK behoef toch niet via zon en sterrenbeelden uit te zoeken waar Amsterdam ligt, terwijl de kaart me kort en goed de weg wijst? Misschien hebt u zelf deze gedachten ook wel eens gehad.
Men noemt de wijze van denken, zoals de Catechismus dat doet,  "Anselmiaans”. Hier wordt, zo denken velen, aan de menselijke redenering teveel waarde gehecht. Om het met een moeilijk, maar toch bekend woord aan te duiden: het is scholastiek, wat we hier vinden.
Anselmus van Canterbury heeft in de Middeleeuwen nieuwe impulsen gegeven aan de verzoeningsleer. Als het over verzoening gaat, denken heel veel theologen dat de mèns het is, die verzoend moet worden. De mens moet in de weg van berouw het eens worden met God. Of de mens gaat gebukt onder een schuldgevoel en nu openbaart Christus hem de liefde Gods. God behoeft niet verzoend te worden, want er is geen toorn in God.
Maar moet God niet verzoend worden? Is dat niet de kern van de zaak? Daar heeft de reeds genoemde Anselmus de nadruk op gelegd. Er moet verzoening naar God toe plaats vinden. Er moet aan God een prijs betaald worden. Deze gedachten liggen helder uitgedrukt in de zondagen 5 en 6. De vraag is: Was de weg van het recht en van de betaling aan dat recht noodzakelijk? God kan toch, zegt men wel, zonder meer vergeven? Is God werkelijk die harde schuldeiser, Die het onmogelijke vraagt, ja, Die zelfs Zijn eigen Zoon laat sterven?
Anselmus wil in zijn bekende boek (Waarom werd God mens?) aantonen dat er absoluut geen andere weg kon bestaan. Zijn tegenpool, Dunscotus, ook levend in dezelfde tijd, was daarentegen van mening dat de kruistheologie niet alleen overbodig was, maar zelfs getuigde van willekeur. Vele bekende theologen waren het met Anselmus eens: er is geen andere weg dan de weg van de menswording van de Zoon van God. We kunnen dan de namen noemen van mensen als Beza, Voetius en John Owen. Anderen gingen niet zover; ze meenden dat er niet van absolute noodzaak kon worden gesproken, maar wel dat het hoogst passend was dat het zo ging zoals het is gegaan (Augustinus en Calvijn).
Kenmerkende gedachten voor Anselmus en eveneens voor ons leerboek zijn de volgende: de zonde is van een buitengewoon ernstig en zwaar gewicht. De zonde "zo maar” vergeven is schending van de Goddelijke rechtsorde. Zou er niet werkelijk een rechtsgang bestaan, dan heerste de wanorde, dan loopt alles uit op de chaos, dan regeert de willekeur. Daarom moet er wel voldaan worden aan het recht van God. God kan dus twee dingen doen: Hij kan òf de zonde straffen òf voldoening aanvaarden uit een andere bron. Omdat nu Christus zorgt voor voldoening, heeft Zijn offer een oneindige waardij. Hij is immers Gods Zoon.
Praktijk
U denkt wellicht dat dit een theologische kwestie is. Toch is dat niet het geval. Het gaat hier om een zaak van groot praktisch gewicht. Niet alleen moderne theologen, maar ook veel christenen uit het heden krijgen hier duidelijk schriftuurlijk onderwijs.
Het is trouwens niet zo, dat hier vanuit de menselijke rede (het denken) wordt gedacht; de gehele opbouw bestaat uit Bijbelse elementen.
Het zou kunnen dat ook in uw leven deze wezenlijke lijnen ontbreken. Althans, in het spreken van veel eigentijdse christenen gaat het om andere dingen. Niet de lijn van deze zondagen, maar die van het gevoel bepaalt het geloof bij velen. Hebben we er een goed gevoel bij, dan dromen we van de hemel. Het geloof steunt voor velen op zaken als stichting en ernst, op wetswerken en menselijke vroomheid. In koor zal vrijwel iedereen spreken over God als over een God van liefde. Tegenstanders van de verzoening door voldoening wijzen op de gelijkenis van de verloren zoon; daarin wordt toch ook geen enkele vorm van betaling gevraagd? Zo kunnen velen niet leven met de gedachte dat de zonde zo loodzwaar en ernstig is. Moeten we er zo zwaar aan tillen? De bekende klacht tegen de prediking! We kunnen het nauwelijke verdragen dat God zou toornen en dat Hij een verterend vuur is.
Deze genoemde Anselmus heeft eens de gevleugelde en bekende woorden gesproken: Gij hebt nog nimmer beseft hoe zwaar de zonde is. De moderne mens zoekt warmte in een kille wereld, hij zoekt veiligheid in onveilige situaties, hij moet juist verlost worden van al zijn schuldgevoelens.
Als u ook zo denkt, moet u wel beseffen dat de Catechismus, een van onze kerkelijke Belijdenisge-schriften, een heel andere toon aanslaat. Is ons leerboek eng en benauwd? O nee, de naam van Christus klinkt heel erg ruim. Dat verwijt mag u onze vaderen nooit maken. Er staat: "Onze Heere Jezus Christus, Die ons van God tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en tot een volkomen verlossing geschonken is".
Goed, een inderdaad ruime verkondiging, maar wel een lange omweg. Geloof toch direct zonder omwegen in Christus. Dat wil de Catechismus ook, maar via een zekere en een gefundeerde weg. Het gevaar van het klimmen over de muur is levensgroot aanwezig, zoals Bunyan aantoont.
Neem nu de eis van betaling: God wil dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede…. Daarom moeten wij volkomen betalen. Er zijn er toch ook anderzijds velen (geweest), die hier geen onbekende weg zien. Men kreeg te maken met de rechtvaardige eisen van Gods recht. Zo hebt u het ook gevoeld? Volkomen betalen en zuiver voor God staan, dat mag de Heere van ons eisen. En zodoende gaat de weg onverhoopt de diepte in. Natuurlijk zult u in die omstandigheden geweten hebben dat het in de Bijbel staat: Christus verlost van de vloek der wet. Maar u wist dat net eender, zoals de discipelen bij het kruis konden weten dat alles goed zou komen, terwijl die wetenschap hen niet kon troosten. Weten en weten is twee. Zo komt de Catechismus in uw nood, in uw vragen naast u zitten en wil u leiden tot Christus. En, nu die eis tot betaling klonk, moet u, zo zegt de Catechismus, oppassen voor een groot gevaar, namelijk dat u niet denkt zelf te kunnen voldoen. Daarom worden de eisen zwaar aangedraaid. Zo, dat u niet zult vluchten in uw eigen werkheiligheid, in de werken der wet, zoals Paulus zegt. Wij kunnen zelf in generlei wijze betalen. Maar wat moeten we dàn? Op dit punt gaat het leerboek consequent heenwerken naar de Heere Jezus, Die God en mens is. Maar dat moet verklaard worden. Hij moet mens zijn, om in uw plaats, in uw natuur te kunnen gaan staan. Hij moet God zijn, omdat u het niet kunt en omdat alleen Goddelijke hulp een Goddelijke prijs op tafel kan leggen.
Had nu de Catechismus direct al snel de naam van Christus genoemd, dan zou u de diepte en de hoogte van Zijn heerlijke bediening, van Zijn Persoon en van Zijn werk, niet zien. Juist door deze uitdieping van Gods gerechtigheid wordt de genade veel meer overvloedig. Daar moet het wel om gaan. Op school gaat het ook zo: kinderen krijgen niet het antwoord op de som direct erbij geschreven, maar ze moeten zelf gaan leren hoe ze het antwoord kunnen vinden.
Het zou toch heel nuttig en opbouwend zijn, als we dit onderwijs ter harte zouden mogen nemen. Ten eerste om op die wijze bewaard te worden voor bedrog. Ten tweede omdat daardoor de verlossing en de liefde Gods groter en sterker wordt.
Zonder dit blijven grote delen van Gods Woord voor ons onverstaanbaar. Zonder dat hebben we, als we eerlijk zijn, weinig begrip voor Paulus. Zonder dat hebben we helaas een verkeerd Godsbeeld. Het beeld van God, slechts als de Liefdevolle, heeft de massa juist niet behouden bij de dienst van God. Dat beeld was niet te rijmen met alle noden en rampen, die er in de wereld plaats vinden. Vanuit het recht van God worden juist heel veel zaken doorzichtiger en duidelijker.
Hoe is dat nu met u?
Hebt u het rijke en volle antwoord reeds gehoord: Onze Heere Jezus…..? Of kunt u misschien nog best wel buiten Hem uzelf op de been houden? U hebt "gelukkig”niet al te veel last van zware aanvechtingen, enz. De ene dag gaat het goed, de volgende gaat het minder. Maar die volheid in Christus vindt u niet bij uzelf. Veler geestelijk leven kwakkelt en is tobberig en mistig. Ons leerboek zegt u dan dat er oorzaken zijn. U denkt het zelf in orde te kunnen maken, maar dat kan nooit. Hij kan die prijs der ziele, dat rantsoen aan God in tijd noch eeuwigheid voldoen. Daarom is de prediking van Heidelberg zo nodig. Er moet volkomen betaald worden. Niet alleen u moet met God verzoend worden, maar omgekeerd moet een heilig God ook vrede vinden met u, zoals u als goddeloze in uzelf bent. Volg biddend die weg van de Catechismus. Dan zult u ook dat heldere en zekere antwoord persoonlijk mogen uitspreken, in waarheid: Mijn Heere Jezus Christus! Nog wel van God geschonken!
Laat de prediking niet zwichten voor de wens, die reeds Israel in de dagen van Jesaja uitte: Schouwt ons niet wat recht is; spreek tot ons zachte dingen; schouwt ons bedriegerijen (30:10). Het is waarlijk niet een kwestie van accenten. Het gaat om leven en dood. Zeg ook niet tot onze Heidelbergers dat het ook wel anders kan.
Zeker zal niet ieder op dezelfde manier kunnen spreken over deze lessen, zoals de Catechismus dat doet. Daarin is de Heere geheel vrij. Maar de prediker moet het zo wel brengen.
EN gelukkig, terwijl de Catechismus ons allerlei eisen voorhoudt, zien we toch reeds door de mist de Zon doorbreken. Ook in deze zondagen wordt er toch al gesproken over een Middelaar en Verlosser (vraag 15). Het voornaamste is: Gods kerk wordt uiteindelijk niet gedreven door angst voor deze rechtvaardige God. Nee, als het goed is, heb ik de Heere in al Zijn deugden lief, ook in Zijn  recht en heiligheid. De weg van Christus wordt ook in Gods Woord niet anders getekend: "Daarom, komende in de wereld, zegt Hij: Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild; brandoffers voor de zonde hebben u niet behaagd. Toen sprak Ik: Zie, Ik kom … om Uw wil te doen, o God” (Hebr.10:5v).

           
 
 

HET GEBED          2007
 
De Heidelberger behandelt ter afsluiting het gebed. Door ons leerboek bijzonder treffend genoemd het voornaamste stuk der dankbaarheid. Dat is heel opvallend. Op een andere plaats staat dat we Gode met ons ganse leven dankbaarheid bewijzen zullen. Dan denken we aan een getuigend leven naar buiten, aan een uitleven van de vreze des Heeren voor de mensen; hier echter worden we gedreven naar de binnenkamer.
Er ligt in zondag 45 een zekere tegenstelling. Aan de ene kant is er sprake van dankbaarheid, aan de andere kant wordt het gebed geplaatst aan het begin van het geestelijke leven. God wil Zijn genade en de Heilige Geest alleen geven aan diegenen, die Hem met hartelijk zuchten daarom bidden en daarvoor danken. Wie de Heilige Geest nog mist en daarbij Gods genade, moet en mag daarom bidden. Dus onbekeerden moeten en mogen bidden om de Heilige Geest. Ook in het eerste begin, in het eerste der drie stukken. Maar in het derde stuk neemt het gebed opnieuw de voornaamste plaats in. En natuurlijk ook in het tweede stuk. Daarom staat erbij: zonder ophouden. Het gebed omspant het gehele leven, van a tot z.
De Heere bindt ons aan het gebed. Hij wil Zijn genade en de Heilige Geest alleen geven aan diegenen…. Hij verbond daaraan tevens Zijn belofte. Gevoelen we niet te kunnen bidden, dan mogen we bidden om een gebed, zoals de discipelen deden. Soms wordt tegenover het gebed het geloof gesteld. Je kunt wel altijd blijven bidden om de Heilige Geest, zo zegt men dan, maar je moet geloven! Dat is echter geen tegenstelling. Het geloof bloeit alleen op de lage gronden van de afhankelijkheid, waar ook het gebed te vinden is. Als men zo nadrukkelijk wijst op het geloofsbevel tegenover het gebed, dan wil men daarmee de genade meer in handen van de mens leggen. Die gedachte wordt door ons leerboek niet gevoed.
Wat is het daarentegen een groot voorrecht, dat het geloof hand in hand met het gebed gaat. Zonder het gebed kon er niets van komen. Zonder het gebed geen geloof en geen genade in Christus.
Hier spreekt de Catechismus dus enerzijds tegen onbekeerden, anderzijds tegen Gods volk. Maar wat leren we juist hier dat we onbekwaam daartoe zijn. Wie nog leeft buiten Christus, zal dit menigmaal onderbouwen met de tegenwerping dat we niet bidden kunnen. Dat argument wordt ons echter ontnomen. Als u in het water geraakt en de verdrinking nabij bent, gaat u geen theoretische afweging maken of u wel roepen kunt en of er wel iemand in de buurt is. Dus smeek de Heere en roep tot Hem om bekering en geloof.
Ook Gods kinderen leren hun diepe afhankelijkheid. Eigenlijk komen zij er pas echt goed achter dat ze niet bidden kunnen. Juist ook in het stuk der dankbaarheid. Naast afhankelijkheid komt hier ook duidelijk ons aller schuld openbaar. Wat komt de Heere dankbaarheid tekort aan ons, zeker aan Zijn volk.
De voortsnellende wijzers van de tijd doen een felle aanval op het gebed. Hebt u er tijd voor om de dag met God te beginnen? Neemt u er de tijd voor? U hèbt er wel tijd voor. Iets eerder opstaan schept ruime mogelijkheden voor velen, al zeg ik niet dat dit voor allen geldt. Sommigen moeten al heel vroeg opstaan. Dan kan misschien de avond uitkomst bieden. Maar als het gejaagde leven bij wijze van spreken in je bloed zit en je zelfs zondags niet meer echt tot rust komt, wat komt er dan van een biddend leven terecht? Dus ligt hier heel veel schuld. Het feit dat velen klagen over verdorring van het innerlijke leven, wijst o.m. op nalatigheid inzake het gebedsleven. Jakobus verwijt het ons: ”… gij hebt niet omdat ge niet bidt; Gij bidt en ontvangt niet, omdat gij kwalijk bidt….” (4:2,3). Het is ook voor onze tijd geschreven. Het is wel ontdekkend: we bidden niet en als we bidden, bidden we verkeerd. Dan blijft er niet veel over. Wat kan dan nog uitkomst bieden? Alleen het …….gebed. Er is geen nood zo diep en geen machteloosheid zo groot of het gebed blijft over; voor de machteloze en voor de meest radeloze of wanhopige, voor de meest goddeloze en voor de verst afgewekene. Dus ook voor u en voor jou, en voor mij. Het gebed zegt dat ik alles verkeerd en krom doe, ook vooral het gebed; tegelijk is voor die verkeerde gebeden maar één medicijn te vinden, namelijk het gebed. Het gebed op grond van de altijd biddende en dankende Hogepriester. Hij wordt nooit met stomheid geslagen in Zijn werk bij het reukofferaltaar. Hij geeft het gebed nooit op, zoals wij dat zo vaak wel doen. Hij heeft nooit gebrek aan gronden en argumenten voor het gebed, want Hij bidt op grond van Zijn volbrachte werk. Hij behoeft nooit beschaamd te staan, vanwege schuld en nalatigheden. Dat is een groot wonder. Na Zijn volbrachte werk in kruis en opstanding gaat Hij niet genieten van de rust, maar blijft Hij onvermoeid bidden en doorbidden voor de Zijnen. En als zij het niet meer kunnen of misschien wel in slaap vallen onder hun gebed, of zo vaak een geschonden en een gehavend gebed met een gebroken geklank opzenden, is Zijn gebed ook ten allen tijde naar God voor de heiligen. En door Zijn Geest, inwonend in het hart der Zijnen, werkt Hij dat gebed en leert Hij hen pas goed en recht smeken om genade. Dat is de enige uitkomst voor onze biddeloosheid. Hij gaat door als wij afbreken. Het moet alles van Hem komen en van Hem alleen. Het voornaamste stuk der dankbaarheid ligt boven het stof. Als Petrus niet bidt maar integendeel vloekt, ligt zijn enige behoud in het gebed van de Heere Jezus. Daarom komt het goed met de kerk.
Vraag en antwoord 117 geeft enkele lijnen aan waaraan het rechte gebed moet voldoen. Wat behoort tot zulk een gebed wat Gode aangenaam is en van Hem verhoord wordt? U denkt misschien dat het nu weer ingewikkeld wordt en dat er weer allerlei plichten en lasten worden opgebonden, als u wilt bidden. Zeker wel als u let op die drie lijnen die er in het antwoord worden getrokken. Maar het wordt nìet ingewikkeld en moeilijk; het eenvoudige gebd van de tollenaar voldeed aan deze richtlijnen. En dat gebed was heel kort een eenvoudig.
Het kan geen kwaad onze gebeden ter toetsing naast dit antwoord te leggen. De drie lijnen hebben te maken met: tot Wie u bidt, wie er bidt en hoe u bidt. Het adres is belangrijk. Denk aan de telefoon. U moet het juiste nummer hebben, anders bent u verkeerd verbonden. Of, met een ander beeld gezegd: u moet de zender goed afstemmen, anders krijgt u stoorzenders. Beide beelden hebben te maken met "contact”. Hebben we contact met de Heere? Oefenen we in het gebed ook gemeenschap met God? Laat het niet alleen opgaan in een uitspreken van uw noden, zonder dat u gevoelt dat er contact is. Dit heeft ook te maken met het ontvangen van een antwoord, dat de Heere geeft. In een telefoongesprek komt het van twee kanten. Gaat dat ook zo als we bidden? En hoe zouden we antwoord kunnen krijgen?
Dat zijn geen makkelijke vragen. De Heere kan antwoord geven in de weg der omstandigheden. Een bepaalde gebeurtenis kan een antwoord zijn op uw gebed. Daarbij is het ook zo, dat hoorbare antwoorden niet gegeven worden. Toch spreekt de Heere wel tot bidders. Hij doet dat met name door Zijn Woord. Een tekst kan haarscherp aansluiten op uw persoonlijke nood. Daarbij kan er kracht in meekomen. U bent, als u dat meemaakt, kennelijk overtuigd dat de Heere gesproken heeft. Merk op mijn ziel, wat antwoord God u geeft. Daarom behoren Woord en gebed ook bij elkaar. In welke volgorde? Voor beide mogelijkheden is iets te zeggen. Eerst Gods Woord lezen en daarna bidden kan ons gebed gericht doen zijn op het spreken van de Heere. Dan bepaalt Gods Woord mede de inhoud van het gebed. Het kan leiden tot een pleiten op het Woord der belofte. Het kan leiden tot schuldbelijdenis, als de Heere ontdekkend spreekt in Zijn Woord. Maar eerst bidden en daarna de Bijbel ter hand nemen, ook dat kan een goede orde zijn. Zo bezien kan het leiden tot het ontvangen van een antwoord, al kunnen we de Heere daartoe nooit dwingen.
We kunnen ook op een andere manier antwoord van de Heere krijgen. Het kan zijn dat we tijdens het gebed een duidelijk en opvallend besef hebben van Gods tegenwoordigheid, van Zijn luisterend oor. Dan hebben we het gevoel dat ons gebed wordt overgenomen, dat we onze noden kwijt kunnen. Dat kan op een onverklaarbare wijze telkens weer gevoeld worden. De bidder krijgt dan een een innerlijke overtuiging dat de Heere er van afweet. Een vrouw uit een van mijn vorige gemeenten zei eens, toen het ging over een bepaalde nood: Ik zal er een gebedszaak van maken. Ze bedoelde ermee de zaak nadrukkelijk bij de Heere aan de orde te stellen. Er was een predikant die tijdens het kanselgebed bad voor een kind, dat op sterven lag. Na het amen zei hij: Gemeente, dit kind sterft niet. Hoe kon hij dat nu weten? Hij had tijdens het gebed werkelijk contact met God gehad.
Toch moeten we ervoor oppassen dat we de verhoring van het gebed niet uitsluitend binden aan buitengewone dingen. Ook als we niets ervaren tijdens het gebed, is daarmee het gebed nog niet afgewezen. Want het reeds genoemde antwoord spreekt ook over een opmerkelijk gegeven, namelijk het geloof. De Heere wil om de Heere Christus wil het gebed zeker verhoren, gelijk Hij in Zijn Woord beloofd heeft. Ik kan er in dit bestek niet op ingaan hoe de Heere verhoort. Maar hier staat dat de bidder geloven mag dat de Heere het gebed verhoort, ook als geen bijzondere zaken worden ervaren. Die verhoring hangt samen met twee zaken: het volbrachte werk van Christus en de belofte in Zijn Woord. En er wordt ten overvloede bij gezegd dat wij het onwaardig zijn. Hoe velen zullen dat geloof beoefenen in hun gebed? Is ons gebed niet beschamend vaak een gebed zonder verwachting? Er ligt in de verdienste van Christus een vaste grond, zo staat hier. Alleen op grond daarvan. Uw onwaardigheid is geen belemmering. Hier vraagt de Catechismus dus reeds geloof van iedere bidder. Is dit niet een vicieuze cirkel? IK moet bidden om geloof en ik moet tegelijk bidden in geloof….. Nu kunnen we dogmatisch de spanning hier geheel uit wegpraten. Naar twee kanten. Maar denk dan nog eens aan die drenkeling. En denk aan Christus, ook aan het Woord, de belofte. Daar ligt de vaste grond.
En het heeft ook alles te maken met de tweede lijn: uw nood en ellendigheid recht en grondig kennen! Het gebed is het krachtigst als er nood is. Die nood moet u recht een grondig kennen en daar moet de prediking toe leiden. Deze moet diep ontdekkend en ontgrondend zijn, opdat u zou roepen tot God.
Tenslotte: ik las dezer dagen het gebed van Amos, toen  Hij de oordelen des Heeren zag. Hij riep alleen maar: Heere, Heere, vergeef toch, wie zou er van Jakob blijven staan, want hij is klein. En in een volgende gedeelte: Heere, Heere, houd toch op… (Amos 7:2,5). Toen berouwde zulks de Heere, zo staat er; het zal niet geschieden.
Gelukkig als er zulke bidders zijn. Voor de nood van land en volk en van de  kerk. De Heere laat Zich verbidden. Het zal niet geschieden. Dat nodigt uit tot het gebed. En hoe zou het dan komen, dat er toch in deze dagen zo weinig opbloei van het leven en zo weinig verhoring, zo weinig contact is? Zou Jakobus de vinger bij de wonde leggen, ook voor ons? Onderzoeken we daarom allen onszelf in het licht van zondag 45.
 
 

ZONDAG 23               2007
 
een moment?
 
Zondag 23 is in de Heidelberger Catechismus ongetwijfeld van centrale betekenis. Vroeger was het wel eens zo, dat predikanten beoordeeld werden op hun preek over deze zondag. Ging het over de rechtvaardiging, dan moest blijken hoe de voorganger stond tegenover de praktijk van het geloofsleven. Was dit zuiver, dan was men gerust. Het had te maken met met een sterk accent op de rechtvaardiging in de vierschaar der consciëntie.
De rechtvaardiging werd gezien als "de grote zaak”, waar de meesten nog voor stonden en waarvoor ze ook vaak wel bleven staan tot aan de dood toe. De rechtvaardiging was een fase die soms heel ver verwijderd was van de wedergeboorte. Allerlei termen en uitdrukkingen, die ik hier niet allemaal zal noemen, gaven aan dat er heel wat kon zijn, terwijl de schuld nog open stond. Ook in onze tijd horen we deze klanken soms nog om ons heen en er heerst veel verschil van mening over deze feiten.
Ik was er, heel veel jaren geleden, eens bij toen ds. R. Kok sr. aan een bekende van hem vroeg hoe het erbij stond. Het antwoord van de vrouw luidde: "Ik sta nog voor de grote zaak”. Zijn wedervraag luidde: "Hebt u het wel eens mogen geloven?” Daarop antwoordde de vrouw bevestigend. Zijn raad aan haar luidde: "Dan moet u het 24 uur per dag geloven”.
Dit voorval geeft dan aan welk gevaar er bestond als men sterk uitging van de eenmalige beleving van de rechtvaardigmaking, zoals men deze dan noemde. Men wist feitelijk precies waar men aangeland was op de weg ter zaligheid. Er was ook wel het besef van een nieuw leven, maar de volle, onaangevochten vastheid en zekerheid werd nog gemist. Anderen hadden daarover verteld. Op die manier kan er een zekere lijdelijke houding ontstaan. Er ontstond soms een bepaalde concurrentie tussen kinderen Gods. En ook een vastgeroest zitten op beleefde beloften en genaden. Terwijl juist Gods Woord aangeeft dat niet een wedergeborene, maar een goddeloze wordt gerechtvaardigd. En er moest dan heel wat gebeuren, om allerlei verkregen gronden kwijt te raken en te leren instemmen met de woorden van zondag 23, die een sterke zelfveroordeling inhouden. De orde des heils is geen ladder, die van sport tot sport hoger voert, integendeel. En bovendien, het is ook opmerkelijk dat men soms al zo lang en zo ver kon gekomen zijn zonder de kern van het geloof in Christus en Zijn vrijspraak beleefd en geloofd te hebben.
In zijn Dogmatiek merkt wijlen Prof. Van Genderen op, dat niet ontkend kan worden dat sommigen de rechtvaardiging heel persoonlijk en diepgaand konden beleven, zoals hierboven geschetst, maar dat het gevaar niet denkbeeldig was dat men in een afwachtende houding terecht kwam. Dat is dan toch een belemmering voor het genadeleven.
Nu is het betreurenswaardig, dat met het afnemende spreken over de vierschaar der consciëntie, ook de geloofskennis van de rechtvaardiging zelf afgenomen lijkt te zijn. Anders gezegd: we horen niet alleen weinig meer over de momentelijke beleving van de rechtvaardiging, maar ook helaas steeds minder over de rechtvaardiging door het geloof zèlf. Men spreekt in deze tijd meer over zingevingsvragen; men heeft andere behoeften dan in de dagen van de Reformatie. De zin van het leven vraagt meer aandacht dan de vergeving der zonden. Toch is dat laatste onopgeefbaar. De vraag wordt ons allen gesteld, nu en eens onontkoombaar: Hoe zijt gij rechtvaardig voor God?
een proces
Gods Woord spreekt immers helder en klaar over de rechtvaardiging, reeds in het OT., en dan met name in de psalmen (Psalm 6, 32, 51, 85, 130, 143 ea) . Maar ook de profeten spraken er vaak over, zoals Jesaja 53 en Zacharia 3 bijvoorbeeld. Het is vooral Paulus die ervan weet in de Romeinenbrief en ook in zijn schrijven aan de Galaten. De Catechismus verbindt de rechtvaardiging meer het geloof, dan met de beleving. Dus, kunnen we stellen, waar waarachtig geloof is, daar is ook het besef van het rechtvaardig zijn voor God? Het omgekeerde is in ieder geval waar. Geloof buiten de rechtvaardiging is geen waar geloof? Zo wordt het wel gesteld. Ds. Paauwe  is bekend geworden vanwege deze stelling. Ik heb nog nooit echt  het verschil kunnen ontdekken dat hem zou onderscheiden van meerdere dienaren, die ook een sterk accent plaatsen op het rechtvaardigend geloof. Iedere rechte prediker trouwens behoort dat zo te doen. Zonde en genade zijn de centrale thema’s van de prediking. Christus is de grond van alle genade. Hij is de Poort ten leven en buiten Hem kan men niet werkelijk rusten. Maar rechte kennis van eigen nood en ellende is een onderdeel van het leven uit Christus (Profeet), evenals de heiliging deel uitmaakt van Zijn Koninklijke bediening. Bloesem behoort bij het vruchtbeginsel en het zou dwaas zijn de bloesem weg te slaan omdat het nog geen volgroeide appel is. Het genadeleven gaat niet op in de zekerheid. Er leidt een weg naartoe. Nu kan men wel op de weg naar de vrijstad zijn en dat is een verblijdende zaak, maar men kan op die weg niet op een rustbank langs de weg gaan zitten. Er was sprake van een voortgedreven worden naar de hoornen van het altaar. Diezelfde houding moge een ieder kenmerken, die waarlijk op weg is naar Christus. Dan is het: Niets is er waar ik in kan rusten. Nu zal de ene prediker een scherpere lijn aangeven dan de ander. Mogen zondaren bemoedigd worden, terwijl ze de bewuste kennis der vrijspraak nog missen? Hoeveel beloften zijn er juist niet voor de door onweders voortgedrevenen, de ongetroosten!
Het is het meest Bijbels als in de eerste beginselen al reeds de grondtrekken ingewikkeld zijn van het volle heil in Christus. Een geloof in beginsel, dat dan meer en meer uitgediept wordt door een toenemen en opwassen in de kennis van Christus Jezus. Maar de dingen liggen voor eigen waarneming lang niet altijd zo helder en duidelijk als wel te wensen zou zijn. Dat geeft dan toch veel strijd en gemis en twijfel. En voor al deze kwalen is toch maar één middel.
de kern
Ik onderstreep dus de noodzaak van het zoeken naar de vrijspraak, en dan is het allermeest nodig dat deze gehoord wordt in de vierschaar Gods. Dat gericht Gods is van oneindig veel meer gewicht dan de vierschaar in het hart!
Waarom? Ieder, die de Heere vreest, zal vastheid zoeken en houvast begeren in Christus, als het goed is. Hoe rechtvaardig voor God? Voor God! Daar gaat het om. Er zijn mensen, die zichzelf rechtvaardigen, zoals de Farizeeër deed. Niet de eigen rechtbank van mijn hart, maar die van de hoogste Rechter maakt alles uit. Bij de rechtvaardiging behoort juist, volgens de bekende woorden van de Heildelberger, dat mijn geweten mij aanklaagt. Het geweten is dus niet de rechter, die het beslist. Een scharnier in dit antwoord is juist, dat het eigen geweten geheel en al aan de kant van de Rechter is komen te staan. Het stemt volkomen in met de beschuldiging van het gericht. Dus de vierschaar van het geweten moet heenwijzen naar de vierschaar Gods.
Niet het geweten, maar: …."nòchtans God, zonder enige verdienste mijnerzijds, uit louter genade mij de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent”. God spreekt vrij. Als uw kerkenraad de beste gedachten van u heeft, is dat misschien een steun, maar het zegt lang niet alles. Als de mensen u ervoor houden, hoeft dat niet verkeerd te zijn, maar u kunt er niets mee. Geen goed gerucht kan u redden, geen goede naam, maar alleen de uitspraak van de daartoe bevóegde rechter maakt uit wie u bent. Als u in een bepaalde zaak bericht hebt gekregen van het hof, dat u onschuldig bent, maakt dat bericht een einde aan de onzekerheid. Het stempel van de rechter. Zo ook hier. Niet de buurvrouw, niet de mensen, niet de buurt, maar alleen de officiële uitspraak van de hemel is beslissend. Dat is de kracht van de rechtvaardiging. Dat maakt aan alle twijfels een einde. Het hoogste hof zegt: "Komt dan, laat ons samen richten….” Ik boog me en geloofde en mijn God sprak mij vrij. Dat is de uitnemende rijkdom van het rechtvaardigende spreken Gods. Dan worden we gebouwd op de hoeksteen Christus. Dan wordt Zijn verzoening en Zijn bedekking ontvouwd en meer en meer verklaard. Dan spreekt Hij het uit: Indien gij Mij zoekt, laat dezen heengaan. In de rechtvaardiging worden puntjes werkelijk op hun plaats gezet.
En dat gaat dan ook weer samen met de afsnijding van alles wat van de mens is. Hoe meer men ontdaan is van de eigen stam, des te meer zal men alles in Christus vinden. Ik noemde hierboven ds. Kok. In het jongeste nummer van het blad "Oude Paden” worden enkele zeer sprekende woorden van hem aangehaald over de afsnijding. Lees het maar eens na. Het gaat in alles hierom, hoe we onszelf kwijt kunnen raken, zo radikaal mogelijk, en tegelijk hoe we zo radikaal mogelijk in Christus kunnen roemen. En het eerste hangt met het tweede nauw samen.
De verkregen zekerheid is zo groot, dat de ware christen zich mag tooien met de volkomen gerechtigheid van Christus. Het woordje "evenals” uit het antwoord geeft dat duidelijk aan. Het spreekt van vaste zekerheid: evenals had ik nooit zonde gedaan…. Zo sterk en zeker kan er gesproken worden en dat kan alleen vanuit de rechtvaardiging, door het geloof in het Woord. We moeten vaststellen dat deze gefundeerde zekerheid bij de oude vromen veel meer vertolkers vond dan nu onder ons. Deze mensen leefden vaak uit een sterke blijmoedigheid omdat ze innerlijk houvast kenden. Het lijkt erop, dat het geestelijke leven in deze dagen bij u en bij mij meer een kwijnend bestaan lijdt. Daarom is het zo belangrijk dat alle registers opengaan, als er over de rechtvaardiging radikaal wordt gesproken.Lees daarover psalm 32 en Romeinen 5 maar eens biddend op na.
Hoe kan dat nu zo sterk gezegd worden?
Omdat tenslotte het woord rechtvaardiging niet op te vatten is als een rechtvaardigmaking in die zin dat er iets in of aan de zondaar plotseling verandert. Er verandert in de feiten van zijn leven niets. Hij is nog geheel en al zondaar en goddeloze. Hij is dan, zoals Luther aangaf, tegelijk zondaar en tegelijk rechtvaardig. En die uitspraak geeft al aan dat er twee kanten aan de zaak zijn. Het is maar net aan welke zijde van het schip u de netten uitwerpt.
Het is dan ook geen feitelijke rechtvaardigmaking, maar een rechtvaardigverklaring. Dat ligt mede opgesloten in de woorden van het antwoord dat "ik nog steeds tot alle boosheid geneigd ben”. En het woord "evenals” geeft natuurlijk ook reeds aan dat ik niet zelf alle gerechtighweid volbracht heb, maar dat het is alsòf ik dat gedaan heb, in Christus.
In feite zijn  drie kleine aanduidingen van het grootste belang in dit antwoord: eerst "al is het dat”, daarna "nochtans” en tenslotte "evenals”. Kunnen we deze woorden begrijpen en plaatsen in ons eigen leven? Dan klinkt de roemtaal: Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het Die rechtvaardigt, wie is het Die verdoemt? Christus is het, Die gestorven is…..
            
HEILIGMAKING         2007
 
 
We zijn nog steeds doende enkele opvallende en sprekende lijnen te ontdekken in de Catechismus; dat gebeurt, zoals u zich zult herinneren, in het kader van de leerdienst.
Na stilgestaan te hebben bij de  rechtvaardiging, moet er nu ook zeker gesproken worden over de heiliging. Over het verband daartussen bestaat veel onduidelijkheid. Bij anderen, bij ons, bij mij. Dit verband is namelijk diep geestelijk en het is niet zo maar in volle omvang te bevatten. Maar de Catechismus geeft duidelijke accenten.
Waar liggen de knelpunten?
Ik wil het duidelijk maken vanuit de benamingen, die gebruikt worden. Men gebruikte voorheen altijd de aanduidingen: rechtvaardigmaking en heiligmaking. Deze aanduidingen hebben zich in de loop der tijd gewijzigd. Het is nu: rechtvaardiging en heiliging. 
Geen rechtvaardigmaking, maar rechtvaardiging. Want, zo stelt men terecht, men wordt niet recht-vaardig gemáákt, maar men wordt rechtvaardig verklaard. Als de zondaar wordt gerechtvaardigd, verandert er aan hem als zodanig niets. Hij blijft dezelfde goddeloze. Zo is hij tegelijk rechtvaardig en tegelijk ook zondaar.
Maar natuurlijk wil de Heere ook dat de zondaar vernieuwd wordt en dat gebeurt nu in de heiliging. Deze heiliging echter kan wèl aangeduid worden als heiligmáking. Want er komt een proces van verandering en vernieuwing op gang. De Heere eist dat ook: Zijt heilig, want Ik ben heilig. U hebt het vroeger op catechisatie al geleerd: in de rechtvaardiging verandert de zondaar niet, maar dat gebeurt wel in de heiligmaking. Moet na de rechtvaardiging nu de mens zeld aan de slag? Is het nu zijn beurt om vanuit de dankbaarheid de Heere offers te brengen? Of is heiliging ook geheel het werk van de Heere en hebben we er niets aan toe te voegen? Dat zijn de vragen!
Het verband nu tussen rechtvaardiging en heiligmaking wordt heel verschillend ingevuld. De grootste uitschieters vinden we bij Rome. De Roomse kerk maakt de heiliging (eigen werken) tot basis en voorwaarde voor de rechtvaardiging. Dat gebeurt eigenlijk al bij de genade van de doop (gratia infusa). U kunt  zich voorstellen waar dit toe leidt. Er is pas vastheid aangaande de rechtvaardiging en God wil mij de zonden pas vergeven, als ik een bepaalde mate van heiligheid bezit. Maar het is juist andersom. De rechtvaardiging vormt de grondslag voor de heiligmaking. Bij Rome verdwijnt alles in de mist van de eigen werken; alles is afhankelijk van mezelf. Ik word dan op mijzelf geheeel terug geworpen. Mijn zonden worden me vergeven, als ik er zelf al iets aan gedaan heb.
Is dat Rooms?
Heel zeker weten, maar er lopen wel allerlei vertakkingen van deze gedachte naar reformatorische christenen, naar u en mij. Dat heeft heilloze gevolgen. We komen daardoor weer opnieuw in het werkverbond terecht. Zondaren moeten op die manier eigenlijk alles zelf doen, alsof er nooit een Zaligmaker was verschenen. Zodoende vallen we terug in het wetticisme.
Hoe kan het dat deze Roomse gedachte ook onder ons voorkomt? De naam Kohlbrugge toont dat al duidelijk aan. Hij heeft zich zijn gehele leven bewogen rond het thema van de heiligmaking. Velen hebben hem ervan beschuldigd dat hij de heiligmaking tekort deed. Hij verklaarde, aldus bijvoorbeeld DaCosta, op de een of andere manier de heiliging te veel vanuit de rechtvaardiging. Hij bedoelde te zeggen dat u, als u echt krachtig hebt mogen geloven in de rechtvaardigende vrijspraak in Christus, dat u dan ook een heilige bent. Hij was er verder ook bang voor dat men zou vervallen tot werkheiligheid. Hij signaleerde het Roomse streven bij velen. Rechtvaardig willen zijn op grond van eigen heiligheidsstrevingen. Vergeving en verzoening aten afhangen van eigen vorderingen. Als mensen vastlopen in de heiliging, verliezen ze het zicht op de vergeving en de zekerheid des geloofs.
Wat zegt de Catechismus hierover?
Ik geef weer wat vraag en antwoord 87 hierover zegt: Aangezien wij uit onze ellendigheid, zonder enige verdienste onzerzijds, alleen uit genade door Christus verlost zijn, waarom moeten wij dan nog goede werken doen?
Antw. Daarom, dat Christus, nadat Hij ons met Zijn bloed gekocht en vrijgemaakt heeft, ons ook door Zijn Heiligen Geest tot Zijn evenbeeld vernieuwt, opdat wij ons met ons ganse leven Gode dankbaar voor Zijn weldaden bewijzen a, en Hij door ons geprezen worde.
U hoort in de vraag verlegenheid. Waarom mòeten wij goede werken doen? Dat riekt naar dwang, naar een wet, naar Rome.
In het antwoord vinden we in ieder geval twee duidelijke accenten voor ons onderwerp. Hier geen Roomse smet; dat zien we aan het woordje "nadat”. Eerst heeft Christus Zijn Kerk met Zijn bloed gekocht (1); nadat dat heeft plaats gevonden, heiligt Hij hen (2). Hìj heiligt! Dat geeft duidelijk de volgorde aan; tegelijk ook dat het geen werk van mensen is. Het gaat hier om een logische orde. Christus is ook gegeven tot heiligmaking (1 Kor.1:30). Schriftuurlijk onderwijs in optima forma. Lees het nog eens, als de zin u nog niet duidelijk is!
De praktijk echter is dikwijls heel anders. Wie iets heeft mogen zien en beleven van de vrijspraak in Christus en zodoende de kracht van de rechtvaardiging heeft ondervonden, dreigt telkens weer te vervallen in een vorm van zelfbediening. Het Roomse juk der dienstbaarheid kan menigmaal opnieuw weer knellen. Dat gaat bijna vanzelf; u hoeft er niets voor te doen. U hebt, hoop ik, een tijd gekend dat u mocht leven uit het volbrachte werk van Christus. Er was een drang om de Heere uit liefde en dankbaarheid te dienen. Een vermaak in de dienst van de Heere. Uw hart ging uit tot de Heere Jezus. Zijn dienst vervulde u en de zondag was of is een feestdag.
Dat is misschien al lang geleden. Omdat ik van zondag tot zondag veel mensen mag spreken, neem ik dat waar uit hun mond. Iemand zei pas tegen me: Na mijn bekering doe ik meer zonden dan daarvoor. Oude zonden komen boven, de wereld trekt alsof er nooit een bekering geweest is; u merkt steeds meer dat uw zondige natuur niet bekeerd wordt. Het vlees begeert tegen de Geest, alzo dat u niet doet wat u eigenlijk zou wilen doen (Gal.5:17). Hoe u die tekst ook verklaart (het kan op twee manieren), het is en blijft een treurige constatering. De Heilige Geest ontdekt in de heiliging dieper dan ooit. En als we nu geen verbetering zien in ons leven, kunnen we dan toch telkens weer opnieuw, voor de zoveelste keer, staat maken op het bloed van Christus? De zonden moeten toch nagelaten worden? Dan gaat het niet om allerlei openbare kwaden; maar dan gaat het om de macht van het vlees. Paulus riep uit: "Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde” (Rom.7:14). De dagelijkse zonden verduisteren het zicht op Christus. U hebt de Heilige Geest voor de zoveelste keer bedroefd. Het wordt  gevaarlijk als we daaraan gaan wennen en het normaal gaan vinden. Dan leidt het tot een slordig leven. Maar velen gevoelen het wel dat de satan hen met vuisten slaat. Dat kan leiden tot allerlei gevoelens. Men kan er moedeloos onder worden. Voor anderen kunt u het best geloven, maar bij u ligt dat anders. Moedeloosheid heeft echter te maken met ongeloof en zodoende kwijnt daardoor alles weg.
Het echte leven heeft nimmer vrede in deze toestand. Eigenlijk komt men steeds dieper in het moeras en dat lijkt me het beeld van onze tijd. Het zwakt af en wat moeten we nu? Hoe krijgen we weer een ander hart en waar ligt de oplossing? Nog steeds werken aan zelfverbetering? Merkt u soms ook niet dat u eigenlijk weer helemaal onder de wet leeft?
Men zegt dan wel eens: God is gelukkig getrouw! Alles lijkt toch goed. Maar zijn we daarmee echt boven de nood uit? Paulus zegt dat niet zonder meer zo tegen de Galaten en de Heere Jezus stelt op die manier ook Laodicea niet gerust. Integendeel, Hij zegt dat Hij hen, zonder bekering, uit Zijn mond zal spuwen. Ik kan persoonlijk niet erg meekomen met zovelen, die te snel de bezwaren wegwuiven en de ernst van de situatie ontkennen. Dit geldt voor het persoonlijke en ook voor het geestelijke leven. Het lek lijkt weer boven de waterlijn; het doet geen kwaad meer. Ik denk dan vaak aan de Joden die allemaal om het hardst riepen tegen Jeremia, dat het niet kon bestaan dat de tempel zou vallen. Maar het gebeurde tòch.
Hoe dan ook, er is stellig geen andere weg dan de weg te gaan tot Christus. Terug naar de rechtvaardigende kracht van Christus’ bloed. Hij vernieuwt naar Zijn evenbeeld, nadat Hij gekocht en vrijgemaakt heeft (antwoord 87). Kohlbrugge zou u daar onmiddellijk op wijzen. Maar hij zei dat wel tot mensen die daar geestelijk mee worstelden. Voor die worstelaars moet benadrukt worden dat Christus heiligt en vernieuwt. Het is Zijn werk. Geef het Hem eens en voor altijd in handen. Hij is toch gegeven tot heiligmaking? Hoor naar Zijn stem, als Hij zegt: Ik heb tegen u dat ge uw eerste liefde hebt verlaten. Maar dan geldt ook Zijn belofte dat niemand hen uit Zijn hand kan rukken. Zondag 11 zegt zo mooi dat Gods kinderen àlles in Hem hebben. Kom vanuit de noden der heiliging tot de vastheid van de rechtvaardiging. Blijf toch niet in uzelf dwalen en wankelen.
Hier zal de rechte prediking uitkomst kunnen bieden.
Door enerzijds telkens weer opnieuw heen te wijzen naar de volkomen offerande van Christus. Hij is heden Dezelfde als gisteren. En dat blijft Hij tot in der eeuwigheid.
Tegelijk zal de prediking ook overtuigend de schuld van Gods levende kerk moeten voorstellen. En dat doen we vaak veel te weinig; zodoende sussen we mensen in slaap.
De vruchten moeten toch openbaren wie we zijn. Als we Christus nodig hebben, moet ook de noodzaak, de diepe noodzaak van Zijn werk gepredikt en beleefd worden. De noodzaak van de heiligmaking! Dan moeten de zonden ook schuld worden, telkens weer. Hoedanig behoorde ge te zijn in heilige wandel. Als de prediking dat niet doet, is de uitwerking noodlottig. Dan ontstaat steeds meer de geest van Laodicea; we zijn dan rijk en verrijkt. Gods levende kerk kan alleen maar wenen en aangedaan zijn over de geestelijke nood van hun hart en over de nood van de kerk.
De Heidelberger zegt ook dat we ons Gode dankbaar zullen bewijzen en Hij door ons geprezen moet worden. Dat gebeurt niet in een werelds leven en het komt tekort als we in slaap gepreekt worden, omdat het toch immers wel goed met ons is. En als die pediking de schuld voorstelt en de mens, kon het zijn, in de nood bengt, dan blijft de volkomenheid van Christus over voor allen die Hem nodig hebben.
Ik ben bang dat we allemaal met elkaar de breuk toch te licht genezen. Op en onder de kansel. Zijn we echt vastgelopen met onszelf? Werd er toen een uitweg in Christus geopend, telkens opnieuw? Die uitweg is er, ook voor onze tijd. Maar er is wel een krachtige geestelijke opwekking nodig, een vernieuwde bediening van de Heilige Geest, Die de hof van de kerk moet doorwaaien. Op die manier worden uw gangen bevestigd en zal er weer eer in ons land, in onze kerk, in ons hart wonen. De getrouwe wachter moet de nood en de schuld van onze geesteloosheid aan de kaak stellen, opdat we het oud vertrouwen mogen voeden en opdat we de onnaspeurlijke rijkdom van Christus temeer mogen zien.
Jaagt de heilgmaking na, zonder welke niemand de Heere zien zal.
 
 
           
Voorwerpelijk – onderwerpelijk       2009

Meermalen heb ik in het verleden het bekende onderscheid voorwerpelijk en onderwerpelijk gebruikt. In de geschiedenis van onze kerken zijn deze woorden bekend geworden. Een jonge lezer van ons blad vroeg me naar de betekenis van deze woorden. Ik heb hem wel een persoonlijk antwoord gegeven, maar het lijkt me goed ook in ons blad aan deze woorden enige aandacht te geven.
Ik heb, net als de vraagsteller, het boekje van Ds. I. Kieviet, getiteld: Voorwerpelijke – onderwerpe-lijke prediking eis der Schrift,  erbij gezocht. Deze Ds. Kieviet stond destijds o.m. in Baarn. Hij heeft zich vooral bezig gehouden met allerlei vragen rondom de bevindelijke prediking. Een markante persoonlijkheid. In Baarn (dit ter inleiding) was als een wonder plaats gekomen voor een predikant van de Gereformeerde Bond. In die vacature werd hij beroepen en hij kwam zodoende in die gemeente. Als er ’s morgens een confessionele predikant had gepreekt, zei Kieviet ’s avonds: Jullie hebben vanmorgen onder een valse leer gezeten. Hij was dus nogal onomwonden in zijn benadering. Toen hij werd bevestigd, wijdde zijn bevestiger uit over het wonder dat er nu een predikant als Kieviet mocht worden bevestigd. In Baarn  kerkten veel mensen die behoorden tot de elite van het dorp. Deze behoorden echter meestal tot de confessionelen; geen vrienden van de prediking van Kieviet. Het moet toen gebeurd zijn dat de bevestiger opgaf psalm 126. Toen hij was toegekomen aan de regels: " toen hieven zelfs de heidenen aan, God heeft bij hen wat groots gedaan”. keek hij bij het woord "heidenen” veelbetekenend en met een hoofdknik naar deze groep mensen, die daarna, zo heet het, nooit meer in de kerk kwam. Wel een heel straffe benadering! Deze Ds. Kieviet gaf in zijn prediking ook ruimte voor de "vierschaarbeleving”, een term, die ik nu niet nader verklaren kan, maar die misschien een nieuwe vraag oproept.
Welnu, Kieviet schreef zijn boekje en gaf daardoor bekendheid aan de hierboven vermelde woorden. Wat betekenen deze woorden precies? We kunnen de beide begrippen ook weergeven met de woorden: objectief en subjectief, echter weer niet met de begrippen: theoretisch en praktisch. Ik kan objectief spreken over een huis, zonder dat ik allerlei gevoelens van waardering of afkeuring ter sprake breng. Ik onthoud me dus van allerlei menselijke subjectieve meningen en oordelen.
Dit voorbeeld kan ons een beetje helpen om de betreffende woorden te verklaren. Voorwerpelijke prediking handelt over het evangelie "op zich”. Zoals het in de Bijbel staat. Meer objectief, zonder dat we spreken over onze persoonlijke verwerking en onze bevindelijke doorleving. Misschien zeg ik nu al iets te veel. Want Gods Woord zelf is reeds bevindelijk van aard en heeft reeds in zich de persoonlijke verwerking van het evangelie. Schriftuurlijk preken in de goede zin is al bevindelijk preken. Ik geef enkele voorbeelden: Nathan gaf aan David het Woord van God door over zijn zonde in de vorm van een verhaal; David dacht helemaal niet aan zichzelf. Het werd echter persoonlijk, dus onderwerpelijk, toen Nathan zei: "Gij zijt die man”. Of deze tekst: "De Heere is waarlijk opgestaan en is van Simon gezien” (Luk.24:34). Het eerste is de meer obtiektieve, voorwerpelijke waarheid (waarlijk opgestaan), het tweede meer de subjectieve, onderwerpelijke beleving van Simon. In 1 Cor.15 meldt Paulus de opstanding: ik maak u bekend het evangelie dat ik u verkondigd heb….enz. In alle verschijningen die hij dan noemt, ligt al een schat aan bevinding. Echt strikt persoonlijk wordt het als hij zegt "ten laatste van allen is hij ook van mij, als van een ontijdig geborene, gezien”. Of: "Gelijk een appelboom onder de bomen des wouds, alzo is mijn Liefste onder de zonen (voorwerpelijk); ik heb grote lust aan Zijn schaduw en zit eronder en Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet” (Hoogl.2:3). Deze tweedeling vindt u in ontelbaar veel meer teksten.
Vroeger hadden de meeste preken een bepaalde vorm, een indeling, die duidelijk maakt wat deze woorden betekenen. Voor de tussenzang werd de tekst verklaard. Heel stipt en uitvoerig. Het gebodene werd met heel veel schriftplaatsen onderbouwd. Men noemde in die tijd de preken ook wel leerredenen, en inderdaad kunnen we wel zeggen dat het zeer sterk lerend en onderwijzend was. De gemeente van nu zou er moeite mee hebben. Na de tussenzang kwam dan de toepassing. Er waren onbekeerden, bekommerden en verzekerden in de gemeente. Deze werden dan vaak apart, vanuit die tekst, aangesproken. Wij kennen dat gebruik zo niet meer; de toepassing is hopelijk doorgaans door de hele preek verwerkt.
Het mag dus wel duidelijk zijn dat deze voorwerpelijke prediking van het hoogste belang moet worden geacht. Gods Woord moet tenvolle aan het Woord komen en het vraagt een diepgaande verklaring. In de geschiedenis van onze kerken (ik heb het dan over een vijftig jaar geleden) sprak men over bepaalde predikanten als over voorwerpelijke dominees. Hoorders misten er het strikt persoonlijke element in, naar hun persoonlijke mening althans. Maar als wij nu deze voorwerpelijke preken lezen, moeten we zeggen dat de meeste ervan diepgravend en geestelijk van setting waren. Het waren gedegen vertolkingen van hetgeen de Heere in die tekst wilde bekend maken.
Wat boden dan de onderwerpelijke preken meer, wat was de toegevoegde waarde ervan? Men zei wel: waar de een al "amen” zegt, gaat de ander nog verder. Er werd meer uitwerking gegeven aan de persoonlijke spits, aan zaken als bevinding en beleving (ik vermijd het verwante begrip "ervaring”, want dit is wel een modern woord,, maar het dekt niet de inhoud van de beide andere woorden) en het werk van de Heilige Geest, Die in alle waarheid leidt. In mijn jeugd heb ik nog mensen gekend, die pas echt begonnen te luisteren na de tussenzang, dus bij de toepassing. Het andere lag boven hun bevattingsvermogen of buiten hun eigenlijke interessesfeer, wat natuurlijk onjuist was.
In de onderwerpelijke prediking komen de zaken van de doorleving aan de orde. Hoe ontdekt de Heere mensen aan hun schuld en hoe mogen zij Christus door het geloof leren omhelzen? Wat is het verschil tussen schijn en zijn, tussen ware en valse genade? Hoe komen zij ertoe om hun zaligheid niet te zoeken in het eigen hart, zodat het buiten hen in Christus wordt gevonden? Hoe leren we de drie Personen in ons hart kennen en op welke wijze krijgen we deel aan rechtvaardiging en heiliging? Voor zulke vragen werd een grote plaats ingeruimd in de prediking uit die tijd, zoals deze klonk in onze kerken. Gebeurt dat dan nu niet meer? Zeker nog wel, maar iedere tijd heeft zijn eigen vertolking en het is onmiskenbaar dat deze vertolking toen een heel sterk accent aan de preek gaf.
Ja, het gebeurt zeker ook nu nog en ook door dienaren van nu. We trachten dat te doen zoveel als in ons vermogen ligt. Maar tegelijk moet worden vastgesteld dat de prediking over de volle breedte van de kerk heel veel verloren heeft aan kracht en diepgang.
We konden er al gelukkig mee zijn, als er werkelijk voluit voorwerpelijk zou worden gepreekt op elke kansel. Maar gebeurt dat? In veel moderne preken wordt de tekst niet meer zo sterk uitgewerkt. Er wordt uitgehaald wat voor ons nog relevant en van belang is. Met het grote gevaar dat we er uit halen wat wij mooi vinden en ons aanspreekt. We laten liggen wat we niet begrijpen of wat niet op ons boodschappenlijstje staat. Er is veel wat voor de moderne mens niet meer van het hoogste belang is. Wezenlijk zaken zoals de vergeving der zonden en de heiliging van het leven. Wat de mens van deze tijd raakt, zijn zaken als nabijheid en zingeving. Gods Woord wordt toegesneden op de behoeften van de mens. Ik wil beslist geen afbreuk doen aan ernstige ijver van velen om het Woord van God te vertolken, maar de eerlijkheid gebiedt wel te zeggen dat hier een van de oorzaken ligt van de geestelijke vervreemding. Wij hebben daar als predikanten, misschien goedbedoeld, aan meegewerkt door bijvoorbeeld in te spelen op de zucht naar versimpeling van de preek. Of door die accenten in te slikken, waarvan je bewust weet dat deze niet populair zijn bij de gemeente van nu. Veel preken zijn zo overmatig vriendelijk en zoetelijk, te weinig krachtig en scherp als het bekende tweesnijdend scherpe zwaard. Er wordt ook zo vaak van uitgegaan dat men het wel eens is met de Heere en dat we delen in de werking van Gods Geest. Ik heb een vrouw gekend, die zei: "Ik houd van een eerlijke preek”. Of we er altijd van houden is nog maar de vraag, maar Gods volk heeft daar wel echt behoefte aan en vraagt er ook naar.
 Zijn we er onbewust niet gevoelig voor wat de gemeente van de preek zegt? Hier ligt voor iedere dienaar schuld, voor mij en voor anderen. Maar het gaat er wel om dat we trachten op onze hoede te zijn voor dit gevaar.
Dus hebben we echt behoefte aan de zuivere schriftuurlijke, voorwerpelijke prediking. De preken zouden winnen aan Bijbelse diepgang; de eerlijkheid van mensen als Nathan, Micha, Johannes de Doper, Paulus, Jakobus enz. is ook nu nog heilzaam voor mij en voor u. Bij elk van de genoemde namen kunt u voorbeelden zoeken van uitdrukkingen die zij toen gebruikten en die nu grote opschudding zouden veroorzaken. Er gaapt niet zelden een kloof tussen het Woord en de kansel van u.
Het voorwerpelijke moet eerst en vooral aan de orde gesteld worden. Daarvan afgeleid komt dan de toepassing breder aan de orde. Dat is nog niet zo eenvoudig. Ieder weet dat teksten soms worden gebruikt en misbruikt om de eigen belevingswereld te dienen. Er is in bepaalde kringen zelfs een pseudo- "bevindelijke”  duiding gegeven aan veel teksten. Men legt er dingen in die toch die betekenis totaal niet hebben. In de Oude kerk was het Origines die een diepere, geestelijke zin verbond aan Gods Woord. Ik hoorde onlangs nog enkele uitdrukkingen. Jonathan sprak de woorden: "De pijlen zijn van u af en verder” (1 Sam. 22:22); daarmee geeft men dan aan dat men meer moet leren. Of de vraag van Izak aan Jakob: "Hoe is dit dat gij het zo haast gevonden hebt, mijn zoon?” (Gen.27:20), om aan te duiden dat men niet zuiver aan het heil gekomen is. Dat zijn vormen van oneigenlijk gebruik.
Maar de diepe geestelijke zin voor onze tijd aan te geven, vraagt meer. Wij zijn geneigd te denken vanuit onze situatie naar de tekst, maar het is beter om vanuit de tekst naar onze situatie te gaan. Toch valt het me vaak op hoe verrassend actueel Gods Woord is. Ook in zaken van beleving en verwerking. Het is onmiskenbaar dat de echte bevindelijke prediking juist ook de moderne mens aanspreekt en in het hart aangrijpt. Heel wat zogenaamde praktische preken van onze tijd zouden overbodig zijn, als we de zuivere geestelijke lijnen van Gods Woord zouden zien en doortrekken. Ik vat samen: een schriftuurlijke preek is een schriftuurlijk-- bevindelijke preek. Gods Woord heeft alles te zeggen tegen zowel het hoofd als het hart. En beide zaken zijn van het grootste belang. Voorwerpelijk- onderwerpelijke prediking: eis der Schrift. Het hoort bij elkaar: "Des Heeren wet nochtans, verspreidt volmaakter glans, omdat ze ’t hart bekeert”; en ook: "Des Heeren vrees is rein, zij opent een fontein van heil, dat nooit vergaat”.
 
 
 
CALVIJN           2009
 
Enige weken terug gaf ik mijn vrees te kennen dat het vele spreken over Darwin, inclusief alle argumenten pro en contra de evolutieleer, gevaarlijk is. Zeker als er mensen, die een plaats van betekenis innemen, opschuiven in hun positiekeus.
Hoe is dat met Calvijn? Hoe werkt een Calvijnjaar, zoals we dat nu beleven? U hebt er allemaal wel iets over gehoord of meegemaakt. Ik wil met u hardop nadenken over deze vraag.
Een voordeel van het herdenken van Calvijn is, dat heel veel mensen met hun neus boven op de zaak van de Reformatie gedrukt worden. Balkenende verklaart een Calvinist te zijn. De Institutie, De StatenBijbel en de Heildelbergse Catechismus stonden thuis naast elkaar en er werd bij tijden naar gegrepen. Er zijn er meer geweest die hun verhouding tot Calvijn hebben bepaald. In de debatavonden over Calvijn bleek dat ook duidelijk. Soms verrassend hoe mensen uit een heel andere hoek van kerk en samenleving toch met waardering konden spreken over Calvijn en het in hem ook over het Christendom.
In moderne termen zou je kunnen zeggen dat het Calvijnjaar de (on)bewuste bedoeling heeft om de Reformator te promoten onder ons volk. Een te waarderen streven, dat we zonder meer moeten steunen. Mede ook omdat het niet alleen en vooral om Calvijn gaat; het Woord van God komt zodoende onder de aandacht van de mensen.
Nu het in onze tijd zo moeilijk is om ons volk te bereiken  met het evangelie, kunnen we dankbaar vaststellen dat op deze manier de loopplank naar velen die zich onkerkelijken noemen, is uitgelegd.
Hoogtepunt van dit alles is de herdenkingsbijeenkomst in Dordrecht, waar onze premier, het werd reeds gezegd, zich ontpopte als een Calvinist. De burgemeester van Dordrecht stelde zelfs opnieuw een Nationale Synode voor, zoals in 1618/1619. Bijna net als toen. De Staten zijn er dus ook bij betrokken. Ook onze vorstin was present als bezoekster van de tentoonstelling. En zo is er meer te noemen.
Tegelijk echter is er sprake van een zeker nadeel. Calvijn heeft zich, als ik het zo eens zeggen mag, wat omgekleed en hij heeft zich wat aangepast aan wat mensen in deze tijd van hem verlangen. Er worden allerlei vermommingen zelfs aangebracht om de mensen maar de indruk te geven dat  Calvijn heus wel meevalt. Zo konden we bijvoorbeeld lezen dat genieten van seksualiteit mag van Calvijn. En zo werden er meer ideeën gelanceerd. De moderne Calvijn. Dus: welk kostuum zullen wìj hem aantrekken?
Wat onze premier vooral aansprak, waren zijn morele kracht en zijn intellektuele kennis van de Bijbel.
Daartegenover waren er ook onmiskenbaar die bleven volharden in hun scherpe afwijzing van de Geneefse reformator, zoals de Roomse pater Bodar.
Zo heeft alles zijn schaduwkanten.
Zoals het met Calvijn gaat, gaat het misschien ook wel met de Bijbel. Om deze te introduceren bij de man van de straat, worden soms ook allerlei aanpassingen aangebracht om de invloed zo ruim mogelijk te vergroten. In zekere zin doen we dat allemaal? Het is goed als de dominee op de kansel de dingen zo kan voorstellen dat ook onze jeugd het goede ervan kan inzien. Ook Paulus paste deze tactiek toe, toen hij de Joden en Jood en de Grieken een Griek was; hij trachtte de hoorders met list te vangen. Het is het bekende dilemma tussen de duiven en de slangen, tussen duiven en haviken en tussen list en waarheid. We moeten steeds aan het nadenken blijven waar de grenzen liggen.
Het beeld van de Bijbel kan in onze dagen best wat bijstelling naar de waarheid toe gebruiken. Hoeden we ons toch allen voor een verregaand uitselecteren van zaken die ons niet liggen. De discipelen hadden er ook mee te maken. Wat de Heere Jezus zei over het lijden dat aanstaande was, stond voor hen niet "in de Bijbel”. Hoe vaak betrap je jezelf er ook niet op, dat er teksten in de Bijbel staan die je kritisch bevragen over de eerlijkheidsgraad van je bevattingen. Mij overkomt het tenminste wel en ik denk vast en zeker dat dit een algemene kwaal is, hoewel dit mij  niet verontschuldigt.
Tracht uzelf eens vast te stellen wat voor u de kern van de waarheid der Schrift is? We struikelen ook hier dagelijks in vele.
Toch tegelijk oppassen voor deze trant van redeneren. Ook al komt het veelvuldig voor, we moeten waakzaam blijven tegen deze vormen van aanpassing. Het moet toch onze oprechte bedoeling zijn om pal te staan voor de waarheid Gods.
Ik wil ten aanzien van Calvijn zo maar eens wat zaken naar voren brengen, die in dit Calvijnjaar ook belangrijk zijn. Ik bedoel dit niet puur als antistof tegen wat we nu om ons heen horen. Het gaat me er gewoon om zaken te noemen, die ook voor ons van grote betekenis zijn.
In deze weken na Pinksteren zijn de volgende regelen voor ons heel sprekend: "In de eerste plaats moeten we weten, dat al wat Christus tot zaligheid van het menselijk geslacht geleden en gedaan heeft, voor ons zonder nut en van geen gewicht blijft , zolang Christus buiten ons is en wij van Hem gescheiden zijn (III,I,1). Want zonder resultaat zouden de leraars roepen, indien niet Christus, de inwendige Leermeester, Zelf door Zijn Geest tot Zich trok hen, die Hem van de Vader gegeven zijn”
(III,I,4). In de eerste hoofdstukken van boek III staan veel meer woorden ven gelijke strekking. Hier staat dat we de Heilige Geest zo nodig hebben; en ook waartoe we Hem nodig hebben. Deze Geest nu is gekomen om al uw gemis en onrust weg te nemen door zondaren te leiden tot Christus.
Calvijn heeft hier veel zicht op de noodzaak van de toepassende bediening van de Heilige Geest.
Uit mijn aantekeningen over boek III zou veel meer te noemen zijn, maar ik maak een tamelijk willekeurige keus; in dit Calvijnjaar willen we met elkaar op deze plaats enige bescheiden aandacht geven aan zijn betekenis.
Vanaf III,III gaat het over de boetvaardigheid. Deze, waarmee C de bekering bedoelt, volgt op het geloof. Luther liet de boetvaardigheid, het berouw, voorafgaan aan het geloof. Ik kan me goed vinden in wat Ds. Egas onlangs verklaarde dat Luther hem meer nog aanspreekt als Calvijn (als ik hem tenminste goed begrepen heb), want zo ervaar ik dat ook wel, maar in dit opzicht staat Calvijn dichter bij ons. Er is wel een beginnende vrees en ontdekking, maar die kan overgaan.
Feitelijk plaats Calvijn de weg tot bekering (vrees, angst, verootmoediging, verbrijzeling, III,III,3) binnen het zaligmakend geloof. Dat lost veel problemen, ook van nu, op. Deze regels zijn van belang in de discussie over de toeleidende weg. Het wil zeggen dat ook zaken als gemis en berouw en ontdekking niet buiten het geloof in Christus omgaan. Dan kent hij zowel de boetvaardigheid vanuit de wet( Kain, Judas, enz.) alsook die vanuit het evangelie. Het betekent dat zij die worstelen met
Hun zonden, reeds delen in de bediening van Christus.
In III,III,15 vinden we weer iets anders, namelijk de waarschuwing niet door al te grote droefheid over de zonde overmand te worden. Men moet er zich te zijner tijd ook van afwenden.
Calvijn spreekt dan over het vasten (16). Ons leven moet een voortdurend vasten zijn (pronk en weelde vermijdend). Ons gehele leven moet een voortdurende boete zijn. Let ook op de volgende uitspraak, die in onze situatie van het grootste belang is: "Daarom ben ik van oordeel dat hij het meest gevorderd is, die zichzelf het meest heeft leren mishagen”.
Deze hoofdstukken tonen aan dat Calvijn ook zeer bekend was met de roerselen van het menselijke hart. Zeker kunnen we stellen dat de leer bij hem vooral sterk in het oog springt, maar de aanzet voor de lijnen van de Nadere Reformatie zijn in principe heel duidelijk bij hem aanwezig. De preken van Calvijn zouden ons misschien in onze voorstelling teleurstellen. De uitwerking is niet zo sterk op het hart gericht als we zouden verwachten. Ik herinner me dat ik in mijn Flakkese tijd eens een geoefende christen aantrof, die preken vn Calvijn las. Op de vraag hoe ze daartoe gekomen was, gaf ze ten antwoord, dat hoe meer de mens de onbetrouwbaarheid van zijn eigen hart leert kennen, hij ook des te meer behoefte krijgt aan de grote verken Gods, die geheel buiten het eigen hart liggen. Niettemin spreekt Calvijn ook duidelijke woorden om tot het hart te komen.
Het is ook opvallend dat Calvijn heel vaak Bernardus van Clairveaux citeert. Hij is goed thuis in zijn geschriften. Zoals u wellicht weet, was deze Bernardus een mysticus, die de meditatieve kant van het geloof beklemtoonde en beleefde.
In hoofdstuk XII spreekt Calvijn over Gods rechterstoel. Hij kan ook zeggen dat "de strengheid van ons onderzoek zover moet gaan, totdat het ons tot een volkomen verslagenheid gebracht heeft, en ons op die wijze toebereid heeft tot het ontvangen van Christus genade. Want hij vergist zich die meent dat hij in staat is die te genieten, indien hij niet eerst de hoogheid zijns harten heeft neergeworpen”.
"Door zulk een verbrijzeling moet uw hart gewond zijn, indien ge met de nederigen naar Gods woorden verhoogd wilt worden”.
In XIII,3 vinden we de bekende woorden dat twijfelen, veranderlijk zijn, op en neer gedreven worden, aarzelen, in het onzekere verkeren, wankel staan, en eindelijk wanhopen, geen geloof is.
In XIX,1 deelt hij de mensen in vier groepen in: de heidenen, de naamchristenen, huichelaars en wedergeborenen.
Nu ik dit alles zo lees, komt het uitermate boeiend naar me toe. Wat een nuttig en gezaghebbend onderwijs voor onze tijd. We hebben deze woorden nodig. Het moge ons allen de weg des Heeren te meer doen kennen.
Bovenstaande citaten kunnen ons een welkome aanvulling geven op alles wat er in deze dagen betreffende deze reformator over ons heen komt. Ik kon slechts een kleine greep doen uit overvloedig materiaal. Neemt u het zelf ter hand.
En verder hopen we met elkaar dat de aandacht voor Calvijn ten goede komt aan de vermeerdering en versterking g van het geloof, zowel van ons volk als ook onder ons.
De kansel, de stoel van Calvijn zijn interessante voorwerpen; de graven der profeten ook; maar hun woorden hebben eeuwigheidswaarde en daar gaat het om.
 
 
Doperdom           2011
 
De laatste maanden verschijnen er regelmatig artikelen over de Doopsgezinden of, anders genoemd, de Wederdopers. Menno Simonsz was een Fries geestelijke, die op gematigde wijze ook het doperse gedachtengoed vertolkte. Omdat ook kerkelijke kringen soms dopers worden genoemd of dat ook zijn, is het goed aandacht te geven aan deze stroming.
geschiedenis
Het Anabaptisme (Doperdom) was een nevenstroning van de Reformatie. Luther heeft ondervonden  dat zijn volgelingen verder gingen dan hij zelf. Het waren vooral de Duitse boeren die onder leiding van Thomas Munzer zich van hem afkeerden, omdat hij in hun ogen veel te halfslachtig was. Zo kwamen zij er toe zich te onttrekken aan hun adelijke heren en meesters en deze opstand heeft geleid tot veel bloedvergieten. Luther moest zich wel distancieren van deze groepen, om zodoende zijn vaandels onbezoedeld te bewaren tegenover allerlei laster.
De Wederdopers wilden de kerk zien als een gemeenschap van zuiver geestelijke mensen. De Geest en het geestelijke waren voor hen het een en het al. Dat bracht hen ertoe de wereld te ontvlieden. We komen deze elementen nog tegen tot in onze tijd toe. Denk aan groepen zoals de Amish en de Hutterites in Canada en de VS, die nog steeds leven in aparte, afgescheiden kolonies. Zij zijn daar vanuit Europa terechtgekomen omdat zij lange tijd wreed vervolgd werden. Zij trachten nog steeds de verworvenheden van de moderne techniek buiten de deur te houden.
In Nederland werd dit streven vooral bekend bij iemand als Jean de Labadie, die gewerkt heeft op meerdere plaatsen in ons land. In Middelburg wilde hij een gemeente van volmaakte gelovigen stichten. In Friesland hebben hij en zijn geestverwanten (onder wie de begaafde en bekende Anna Marie van Schuurman) lange tijd in een klooster bij Wiewerd gebivakkeerd. Zo was een algemene trek van deze groepen dat zij wereldmijding voorstonden in plaats van wereldwijding. Zaken als de overheid en het leger waren zo van de wereld, dat geen christen zich daarmee kon en mocht vermoeien. Men stond verder geweldloosheid voor.
Ik gaf al iets aan van hun gedachten. Het zal ons min  of meer bekend voorkomen, als we horen dat zij de Schrift zien als een dode letter. Het Woord was slechts uitwendig, terwijl het inwendige licht, de sprekende stem van God in een mensenhart, het enige is dat geldt voor een christen. Het staat toch in de Bijbel (2 Cor.3) dat de letter doodt en de Geest levend maakt? Men legt deze woorden verkeerd uit als we dat er in zouden lezen. Het gaat hier om de letter van de wet (gegrift in de tafelen van Mozes); de wet, vervat in deze letter doodt. Hier wordt niet de letter van de Schrift bedoeld. Deze heeft wel zeker betekenis voor ons. Dit neemt niet weg dat het spreken van de Heere door Zijn Geest in ons hart meer is dan het lezen van de Bijbel. Maar d Heere spreekt wel door het Woord als middel.
Alles wat uiterlijk is, wordt veracht. Kerkelijke formulieren en ambten worden door hen niet erkend. De doop als een teken en zegel van het verbond van God, heeft als zodanig voor hen geen enkele waarde; de volwassendoop, die door de geestelijke mens werd begeerd en ondergaan, was het enige echte.
Onze Belijdenis noemt hen o.m. in artikel 18 van de NGB. Daar wordt vermeld dat de Wederdopers loochenen dat Christus het vlees van Zijn moeder aangenomen heeft. Naar hun bevatting heeft de Heere Jezus Zijn lichaam uit de hemel meegebracht. Dat was voor hen de enige garantie dat Hij vrij kon blijven van de zonde. De zonde zit immers in de menselijke natuur en het lichaam op zichzelf is zondig. Wij menen daartegenover juist niet dat de zonde alleen maar zit in het vlees en in het lichaam. De zonde heeft zich evenzeer genesteld in onze geest. Het tegendeel van genade is niet de natuur, maar de zonde.
Wie zo denkt (namelijk dat de zonde schuilt in het vlees en het lichaam) komt vanzelf tot verachting van alles wat natuurlijk en lichamelijk is. Het geestelijke leven wordt beperkt tot de ziel en de zaligheid. In de prediking moet het niet gaan om ons leven in de wereld; het gaat uitsluitend om geestelijke en innerlijke zaken. Ons werk en ons huwelijk, de school en het gezin, geldbesteding en vrije tijd zijn in deze visie dingen die niets met het geloof te maken hebben.
invloed
Er zijn er die heel snel concluderen dat deze doperse lijnen aan te wijzen zijn binnen de Reformatorische kerken. Dat is ten dele juist. Als u het bovenstaande hebt overwogen, zult u bepaalde trekken herkennen in kringen van de Evangelische beweging. Ook daar immers de nadruk op het radicale, op het geestelijke en het volmaakte.
In hoeverre vinden  we deze dingen ook in de kerk terug? De reeds genoemde tegenstelling tussen het uitwendige en het innerlijke heeft een doperse achtergrond. Er zijn mensen, ook in onze eigen kringen, die alles wat uiterlijk is, terzijde schuiven als van geen waarde. De uitwendige roeping kan niets uitrichten, de uiterlijke prediking zal geen effect hebben, de uitwendige verbondsgemeente mist alle geestelijke kracht. Daarbij wordt dan het innerlijke overgeaccentueerd. Geloof blijft beperkt tot het innerlijke leven. In de preek mag het alleen gaan om de redding der ziel en de weg naar de hemel. Wordt er gepreekt over een genezing door Christus verricht, dan wordt de kwaal onmiddellijk vergeestelijkt. Ondanks de schriftwoorden dat het natuurlijke eerst is en het geestelijke daarna volgt (1 Cor.15:46). We moeten wel de geestelijke zin verstaan, maar niet met voorbijgaan van de natuurlijke aanleiding.
Op deze manier worden de middelen veracht. Als de Schrift een dode letter is, dan spreekt God minder door Zijn Woord dan door Zijn Geest in het hart. Paulus spreekt echter niet van een dode letter, maar van een dodende letter. De letter der wet doet wel zeker iets. Dat geldt in feite ook van de letter van de Bijbel. De Heere maant ons de Schriften te onderzoeken, want "die zijn het die van Mij getuigen”. Het Woord zal niet ledig wederkeren maar het zal doen wat God behaagt. De Reformatie heeft er de klemtoon op gelegd dat de Heere niet anders spreekt dan alleen door Zijn Woord. Toch kan het gebeuren dat een inwendig hoorbare stem meer waard geacht wordt dan een hele Bijbel. Als ook onder ons soms wordt gesproken van de uiterlijke roeping, ligt het gevaar op de loer dat we die roeping als onvoldoende terzijde leggen. De inwendige roeping is het enige dat kracht doet. Dat is in feit ook waar. Maar daarmee mag de roeping door het Woord niet verworpen worden. De Dordtsche Leerregels hebben het over de ernstige roeping in plaats van de uitwendige roeping. U merkt het verschil. Wat de Heere ernstig meent, is maar niet een uitwendig iets, nee, het wordt ons voorgehouden met Goddelijke ernst.
U begrijpt dat allerlei inwendige stemmen en visioenen ons leiden naar het moeras van inbeelding en misleiding. Daarom is de Schrift de enige norm en regel voor ons leven. Als we niet spreken naar het Woord, is er geen dageraad.
bezinning
Ik herinner mij dat in mijn studentijd de waarschuwing voor doperse invloeden van tijd tot tijd werd aangescherpt. Inmiddels zijn we vijftig jaar verder en is er wel wat veranderd. Zeker kan het zijn nut hebben de gevaren van de doperse mystiek in gedachten te houden. Maar in onze tijd is men ver doorgeslagen en hoeft men waarlijk niet meer alleen dit gevaar te signaleren. Nu komen de gevaren weer uit een andere hoek.
Tegenwoordig wordt juist het uiterlijke en het aardse- lichamelijke leven overbelicht. Maatschappelijke onderwerpen vragen brede aandacht, ook onder ons. Het leven van hier en nu staat op de voorgrond. Zingeving is het artikel waar de moderne christen naar vraagt. Er ontstaat steeds meer een gapoende kloof tussen de zondagse preek, waarin geestelijke dingen terecht aan de orde worden gesteld en de werkweek, waarin het gaat om heel ander dingen. Op het werk en in het gezin kun je niets met bekering en wedergeboorte; dat dreigen abstracte begrippen te worden. Het zijn de eindeloze vragen hoe ik mijn leven beleef, hoe ik omga met mijn lichaam, wat sexualiteit betekent voor een gehandicapte, wat de achtergronden zijn van onze homofiele naaste, hoe we kunnen werken aan ons huwelijk, en ga dan zo maar door.
Gods Woord typert het leven van de natuurlijke mens als een bedenken van aardse dingen (Filip.3:19). Gods volk zal het tot smart zijn dat zij zo vaak bezet zijn met de zorgvuldigheden der wereld. Deze belemmeren de groei van het zaad. Moeten we dan niet nadenken over onze aardse positie en over de enige troost die ook in het leven geldt? Natuurlijk wel, maar dat moet dan wel gebeuren vanuit de kern van het geestelijke leven, vanuit het geloof, vanuit de Geest. De Heere Jezus heeft het zo gezegd: "Zoek eerst het Koninkrijk Gods en al deze dingen zullen u toegeworpen worden”(Matth.6:33). De Heere schenkt met Christus alle dingen.
In onze dagen staan de aardse prioriteiten hoog op de agenda; we zijn er van de vroege morgen tot de late avond mee bezig. Als dit ons leven wordt, zal een prediking van geloof en bekering, van rechtvaardiging en heilging, al spoedig overkomen als wereldvreemd. We zijn in onze tijd niet zozeer doorgeslagen in het doperse denken; veeleer heeft het horizontalistische denken ons in een houdgreep. Voor velen is een praktische preek tegenwoordig een preek die blijft steken in deze aardse vragen. 
Maar is het moderne leven dan niet een moeilijke opgave? Eist het onze aandacht niet volledig op? Zeker, maar deze vragen verbleken toch als we die ene vraag stellen: "Mijn ziele, doorziet gij uw lot, hoe zult gij rechtvaardig verschijnen voor God?” En als deze ene vraag echt wordt beantwoord, kijken we toch heel anders aan tegen de moderne vragen van deze tijd? Dan hebben we zicht op de enige troost, die ook geldt voor ziel en lichaam beide.
De Heere Christus heeft het zo gezegd: "Al deze dingen zoeken de heidenen” (Matth.6:32). Wij moeten door het geloof God en Christus betrekken bij het aardse leven. Kohlbruggehad het over een spijker en een speld, waarover we bij God in het gebed mogen aanhouden. De duivel heeft Christus een aantal aardse vragen voorgehouden en het enige antwoord daarop was: "Er staat geschreven”.
Vanuit de opstanding van Christus klinkt de oproep: "Indien ge dan met Chrisus opgewekt zijt, zoekt de dingen die boven zijn en niet die op de aarde zijn” (Coll.3:1v). Kennen wij deze opwekking uit het zondegraf? Dan worden we niet wereldvreemd en staan we niet buiten de tijd.Nee, dan staan we naast Danile die alle vragen beleefde vanuit het thema van zonde en genade. Alle vragen die ons ooit kunnen bezig houden, worden door de Heere zo belicht: "Eén ding is nodig!” Zo worden de dingen ook nog eens eenvoudig, vanuit de wijsheid Gods. Het enige antwoord daarop is: "Eén ding heb ik van de Heere begeerd; dat zal ik zoeken, dat ik al de dagen  van ijn leven mocht wonen in het huis des Heeren”.
          
 
 
 
   
 
GODSBEELD          2011
 
Prof. H.G. L. Peels sprak verleden week voor de ambtsdragerconferentie van onze Kerken over het Godsbeeld. Zijn inleiding ging nader bepaald over Gods heiligheid en hij ziet daarin de meest wezenlijke grondtrek in de  openbaring Gods. Het onderwerp is onze aandacht meer dan waard.
De Bijbel schrijft aan God allerlei eigenschappen of deugden toe, zoals liefde, rechtvaardigheid, wijsheid; er zijn er meer te noemen. Gods heiligheid neemt temidden van Gods deugden volgens de professor een prominente plaats in.   „Gods heiligheid ontvouwt zich op velerlei wijzen. Hij is de gans Andere, onaantastbaar, majestueus verheven, oneindig gescheiden van deze wereld. Nog meer omdat er een diepe kloof is tussen Hem en de zonde. Maar Hij is ook de zeer Nabije. In het samengaan van deze twee aspecten ligt het wonder van de Bijbelse openbaring van God”,  zo omschrijft hij deze eigenschap van God. Gods heiligheid stempelt Zijn gehele omgang met ons, mensen en ons spreken over God moet omgekeerd ook weer gekenmerkt worden door diezelfde heiligheid. Prof. Peels geeft ook aan dat Gods heiligheid in deze tijd onder druk staat. Mensen bepalen zelf wie God is. Hij noemt dat de humanisering van het Godsbeeld. Vanuit allerlei religies haalt men aansprekende elementen weg en met behulp daarvan ontstaat dan het moderne Godsbeeld, dat echter niet ontleend is aan de Bijbel.
Wie hierover nadenkt, weet dat dit eigenlijk al sinds mensenheugenis bestaat. De Heere verbood Israël in het tweede gebod een beeld van Hem te maken. Heidense afgodsbeelden werden gemaakt van hout en steen. Daarmee wil de Heere op geen enkele wijze iets te maken hebben. Hij is veel te groot voor welk beeld dan ook. Het was de vreselijke zonde van Aäron dat hij als hogepriester eraan meewerkte om de heilige God voor te stellen als een kalf. Kennelijk echter wilde het volk dat. Zo gebeurt dat dan ook in onze tijd. De heilige God wordt neergehaald naar het platvloerse wereldse niveau. We scheppen ons een God, Die voldoet aan onze voorwaarden. In onze tijd is dat een God, Die de hand op je schouder legt en ons troostend nabij wil zijn in onze moeiten.
Die voorstelling komen we inderdaad overal tegen. In de volksmond heet het dat God liefde is. En Zijn liefde wordt bij het horen van allerlei leed en rampspoed dan ook direct sterk betwijfeld. "Als God dan liefde is, dan zou dat niet gebeuren”. Hoe komen de mensen aan deze voorstelling? Het staat in de Bijbel, dus het is niet onwaar; maar het complete Bijbelse spreken over God is veel omvattender. Gods toorn wordt door Zijn liefde niet verzwakt. Gods liefde is ook liefde tot Zijn heilig recht en Zijn wet. Echte liefde voor mens en wereld ligt ook daarin dat wij verlost worden van de zonde en dat we andere mensen zullen worden. Gods liefde is liefde tot het volmaakt goede en daarom strijdt deze liefde met elke vorm van zonde en kwaad. Onze catechismus zegt: God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig. Ook in die vraag treffen we de menselijke zucht aan om God naar onze hand te zetten.
Heeft de kerk dit beeld van God niet zelf aan de wereld geleerd? In de eerste zondagen van ons leerboek en ook daarna kunnen we het Bijbelse Godsbeeld vinden, al is het tegelijk zo dat elk menselijk spreken over God een spreken "op afstand” is. In het tegenwoordige spreken over God is geen plaats voor Gods oordelen. Toch spreekt Gods Woord daar juist wel over. Denk aan de zondvloed, aan de verwoesting van Sodom en Gomorra, aan de verwoesting van Jeruzalem enz. Zo moeten we persoonlijk de Heere ook leren kennen. Daardoor wordt de zonde werkelijk tot zonde en blijkt de noodzaak van de verzoening. U hebt de dagelijkse omgang met de Bijbel als Gods Woord meer dan nodig, om telkens weer het beeld van God u te kunnen voorstellen. U zult ook steeds weer nieuwe lijnen daarin ontdekken.
Het zal ons ongetwijfeld ook aanspreken dat Prof. Peels  in het spoor van de Catechismus hieruit conclusies trekt voor de eredienst. Maar natuurlijk heeft het ook alles te maken met ons gebedsleven en onze omgang met het Woord en de sacramenten.
Ik wil hierover nog even verder met u denken en dan betrek ik hetgeen werd gezegd ook op het beeld van de Heere Jezus als de Zoon van God. Er is een voorstelling die ervan uitgaat dat God een toornend God is en dat Jezus enkel liefde is. Deze gedachte strijdt met het onderwijs van de Schrift. Ik vrees echter dat het moderne Godsbeeld ook wordt toegepast op de persoon van Christus. Hij is de menselijke openbaring van Gods liefde. En alweer zeg ik dan dat dit waar is. Maar Hij is oneindig veel meer. Hij is de Zoon van God, delend in hetzelfde wezen als de Vader. Hij is even heilig als God dat is. Hij haat de zonde evenzeer als Zijn Vader in de hemel. Het is verbazend hoezeer zich dat aan onze aandacht telkens weer lijkt te onttrekken. Zijn heiligheid blijkt duidelijk in Zijn onderwijs van de wet in Mattheus 5, Hij spreekt eerlijk en onbevangen over de hel, Hij vervloekt de onvruchtbare vijgenboom, Hij spreekt Zijn oordelen uit over de Farizeeën en zo zijn er veel meer voorbeelden te geven. Nemen we deze woorden wel ernstig genoeg? Gebruiken we het Evangelie van Christus niet vaak als een pleister op een wond, die niet uitgedrukt en gereinigd is? Kunt u zich een Jezus voorstellen Die vijfduizend mensen ziet heengaan, bij Hem vandaan, vanwege de ergernis die Zijn woorden hen hadden gegeven? En kunnen we ons voorstellen dat de discipelen allen aan Hem geërgerd werden?
Zo is het waarneembaar dat er ook op dit terrein een scheefgroei optreedt. Verkeerde beeldvorming speelt ons parten. We scheppen ons eigen goden en godsbeelden, die weinig te maken hebben met de schriftuurlijke kaders. Gods heiligheid moet de liturgie bepalen, maar ook de prediking. Hopelijk wordt er recht gedaan aan de waarheid, waarover ook de Heere Jezus Zelf nadrukkelijk sprak.
Betekent dit nu dat de prediking een schrikwekkend karakter krijgt? Leidt dit niet tot een versmalling van het Evangelie? Verliest de gemeente daardoor niet haar houvast? Als dit houvast verkeerd is, dan moeten we het verliezen en prijsgeven. Maar het Evangelie wordt zeker niet geminimaliseerd. Want wat van God geldt, geldt ook van Zijn Zoon. Hij is de Bewogene, die de schare niet zomaar wegstuurt. Hij heeft alom zieken en ellendigen willen genezen en redden. Hij sprak over de vergeving der zonden en over de ware rust, die er bij Hem te vinden is. Zijn toorn en Zijn liefde komen tot een hechte eenheid in Zijn offer aan het kruis. Tegen de donkere achtergrond van Gods oordelen wordt Zijn bloed dierbaar. Zijn lijden als Borg was een lijden onder de heiligheid Gods. Daar kon geen woord van ter aarde vallen, zoals we dat zien in de lijdensweg die Hij moest gaan. Hij heeft de beker geledigd uit liefde tot Zijn Vader en Zijn God. Daardoor blijft er geen zonde van Zijn Kerk onverzoend. Juist Zijn bitter lijden en sterven bepaalt mij bij de ernst en de omvang van mijn zonde en schuld. Door de Geest der genade en der gebeden gaan zondaren zien Wie zij doorstoken hebben. In Zijn Borgwerk ligt de volle rijke liefde van God verklaard. Maar u begrijpt het gevaar: als we ons zelf een God voorstellen naar ons idee, dan maken we het offer van Christus overbodig. Dan weegt de zonde niet en verschrikken de oordelen van God niet en dan trekt het kruis van Christus ons ook niet. Dan wordt Jezus een goede vriend en dan geeft Hij zin aan ons bestaan en voldoet Hij aan al ònze verwachtingen.
Nemen we Gods heiligheid weg dan ontvalt ons het gehele Woord van God. We houden dan geen Evangelie meer over. Het gaat om een eerlijke prediking waarin zondaren ook eerlijk worden behandeld; eerlijk, maar wel gefundeerd en afdoende. Het is waar dat er in de preken zeker ook eenzijdige godsbeelden doorklinken, die naar andere kanten het evenwicht verliezen. Maar dat is niet de eigenlijke kwaal van onze tijd. Als het goed is, zijn die preken het meest gunnend en ruim, die het kruis stellen tegen de achtergrond van de vloek der wet. Vertrouw u toe aan deze Drieënige God, Die genade en waarheid weet samen te smeden tot een heerlijke eenheid.
"De wet is door Mozes gegeven; de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden” (Joh.1:17). Wees bang voor de zonde, maar niet voor God. Heb deze God lief vanuit Zijn zondaarsliefde. Deze liefde moge ons ervoor behoeden dat we  behouden zouden willen worden ten koste van Gods eer.
"Door al Uw deugen aangespoord, hebt Gij Uw Woord, en trouw verheven”.
 
 
 
 
BELIJDENIS           2011
 
Tijdens de laatst gehouden ontmoetingsdag van onze stichting, hebben we stil gestaan bij de betekenis van de Belijdenisgeschriften, speciaal bij de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Wat van een kerkelijke belijdenis geldt, kan ook betrokken worden op onze jongeren, die belijdenis des geloofs hebben afgelegd of die dat nog zullen doen. Op dat laatste wil ik in deze tijd van het jaar nader ingaan.
belijden
Op een Engels kerkhof stonden op een kindergraf eens de volgende woorden: "Johnnie? Yes, Lord” In deze enkele ingrijpende woorden komt heel duidelijk uit, dat de Heere ons roept en dat er een antwoord gevraagd wordt. Voor dit kind werd dit waar toen hij moest sterven. Door Gods genade mocht hij daar een eenvoudig antwoord op geven. Hij kon sterven door het geloof in Christus. Hij kon sterven omdat hij in zijn korte leven de stem van de goede Herder had leren kennen.
Onze belijdenis, zowel de kerkelijke als de persoonlijke, wil ook een antwoord zijn op het Woord van God. Het gaat om Woord en ant-woord.
In Zijn Woord komt de Heere in de vorm van het genadeverbond tot ons. Dat verbond spreekt van "twee delen”. In de Doop wordt het spreken van God gehoord in beloften en bedreigingen, in roeping en in aanbod. "Mijn zoon, geef Mij uw hart”. De Heere vraagt ons dringend: "Wie zegt gíj dat Ik ben?” (Matth.16:15). De Bijbel bevat dus niet zozeer mededelingen die vrijblijvend naar ons toekomen. In het verbond wordt duidelijk dat er ook van onze kant een reactie moet komen. Het gaat niet om een reclamefolder, maar om een offerte, waarop we moeten antwoorden. Welnu, onze belijdenis wil zo’n antwoord zijn. 
Telkens als er gepreekt wordt, vraagt de Heere ons om dat antwoord. We geven ook allemaal telkens weer antwoord. Ook als we denken nog niet toe te zijn aan een antwoord. Van nature wijzen we alle vragen en bevelen van de Heere af. Veelzeggend is de gelijkenis over de twee zonen die in de wijngaard moesten werken (Matth.21:28v). Het antwoord van de één luidde "Ik wil niet”. Zo klonk het reeds in het paradijs. Zo is Israel omgegaan met de wet en zo gaan wij allen van huisuit om met het Evangelie. Gods Woord is een treurig relaas van onze afwijzing.
Maar gelukkig zijn er ook, die een welwillend antwoord geven. Dat antwoord leren zij geven, zoals de reeds genoemde zoon. Hij zei eerst niet te willen, maar daarna kreeg hij berouw en ging hij aan het werk. Neezeggers worden jazeggers. Door het geloof dat de Heilige Geest werkt in het hart. In Jeremia 3: 22 zegt de Heere: "Bekeert u, gij afkerige kinderen…”; het antwoord luidde: "Ziet, hier zijn wij, want Gij zijt de Heere onze God”. In Johannes 1 lezen  we dat de Zijnen Hem (Christus) niet aangenomen hebben. Ook de wereld, de duisternis, heeft het Licht niet aanvaard; integendeel, de duistere machten hebben geprobeerd het Licht tegen te houden. Toch staat er dan ineens, als een onverwachts wonder: "Zovelen Hem aangenomen hebben….” (vers 12). De Heere zorgt ervoor dat er toch zijn die Hem aannemen. Gelukkig als dat antwoord in je hart is gewerkt.
Het is ja of nee. Of is er nog een derde mogelijkheid? Felix zond Paulus "voor ditmaal” weg. Hij stelde het uit. De andere zoon uit de gelijkenis toonde aanvankelijk grote bereidheid. Ik ga, heer, zo sprak hij. Het staat er nog sprekender: Ik, heer! Hij noemde zijn vader zelfs heer. Wat een gehoorzame jongen. Maar hij ging niet. Zo zijn er ook allerlei schijnantwoorden, die goed klinken, maar waarbij het er toch op neerkomt, dat er niets van terecht komt. Dat is een gevaarlijke weg. De Heere vermeldt ook deze zoon om ons te brengen tot een ernstig zelfonderzoek. Ook als we menen dat we slechts antwoorden kunnen door in te stemmen met alleen de waarheid van Gods Woord, is dat een schijnoplossing. Doen we bewust alleen belijdenis van de waarheid, dan is ook dat een afwijzend antwoord. Het trof me dat Ds. Labee in "De Saambinder” het zakelijk niet anders stelde. Hij maakte duidelijk dat de eis en het bevel van de Heere klemmend naar ons toekomen.
beamen
Belijden betekent in het Grieks: hetzelfde zeggen. Als we echt belijdenis mogen doen, spreken we slechts de Heere na. Dan zijn we het met Hem eens geworden en is de discussie geëindigd. We zijn het eens geworden met de weg der verlossing in Jezus Christus, Zijn Zoon. We denken op gelijke wijze over de zonde als de Heere. Maar dat belijden en dat naspreken is een levenslange oefening.
We vinden hiervan een mooi voorbeeld in 2 Corinthe 1:20. Ook daar gaat het om de  tweeslag van Woord en ant-woord.
Paulus stond in de gemeente onder verdenking. Hij hield zich niet aan zijn woord. Hij had beloofd te zullen komen, maar het was er niet van gekomen. Kritiek op zijn handel en wandel kan snel leiden tot kritiek op zijn boodschap. Men zei ten onrechte over hem dat hij een man was van ja en nee. Paulus maakt naar aanleiding daarvan duidelijk dat zijn boodschap niet een schipperen was tussen ja en nee. Dat zou zo kunnen worden opgevat. Natuurlijk, er zijn twee kanten aan een zaak, maar uiteindelijk moet de kern duidelijk en helder zijn. We mogen niet ruim zijn in de beloften (ja) en bijvoorbeeld later in de preek, in de toepassing, de deur weer op slot doen (nee). Zo ligt er een spanning als het Woord gebracht wordt. Wel die twee kanten laten zien, maar niet laveren tussen ja en nee. Geen tussenweg of een compromis, geen wazige vertolking van het Evangelie. Als u vraagt aan uw arts of uw kwaal ernstig is, verwacht u een eerlijk antwoord.
Paulus: "Want de Zoon van God, Jezus Christus, Die onder u door ons is gepredikt, namelijk door mij, en Silvánus, en Timotheüs, was niet ja en neen, maar is geweest ja in Hem. Want zovele beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem ja, en zijn in Hem amen, Gode tot heerlijkheid door ons”. Gods Woord is een jawoord. De Heere zegt in Christus: ja. Het is ja "in Hem”. Geen ja en nee. Maar wel: ja óf nee! Buiten Hem zegt de Heere: nee. Alle beloften, heel het Woord is vast in Christus. Op een tollenaarsvraag antwoordt de Heere met een helder "ja”. Het komt er op aan of we in Christus zijn. In Hem is het gehele Woord van God één lange toezegging, die de Heere waar zal maken. Maar wie buiten Christus leeft en Hem miskent, krijgt eenmaal een duidelijk "nee” te horen: Gaat weg van Mij, Ik heb u nooit gekend. Het is ja of nee.
Wat opent zich hier het Evangelie. Elke bladzijde van Gods Woord bevat beloften. Die vele beloften zijn betrouwbaar, omdat ze vast liggen in het bloed van Christus. Het is trouw al wat Hij ooit beval. Uw smeking, uw gebed, uw vraag wil de Heere beantwoorden met een jawoord. De melaatse vroeg het: "Indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen” (Matth.8:2,3). Wat een heerlijk antwoord gaf de Heere: "Ik wil, word gereinigd”.
Paulus voegt er daarna nog iets aan toe. De beloften zijn in Hem ja en…… in Hem amen. Het woord "amen” ziet nu op ons antwoord. Gods Kerk leert dit genadige Woord van God be-amen. Het geloof zegt amen zowel op de vloek als op de zegen. Het gaat om Gods ja en ons amen. Hier hebt u weer die twee delen van het verbond: Woord en ant-woord. We weten dat er mensen zijn die zeggen: als de Heere ja zegt, moet ik amen zeggen; ik moet daar op ingaan. God doet iets en ik moet ook iets doen. Maar let dan op de tekst want er staat: in Hem ja en ook in Hem Amen. Het amen ligt ook vast in Christus, evenals het Evangelie slechts kan rusten in Hem. De Heere werkt door Zijn Geest ook ons amen. Onze belijdenis wordt ook door Hem gewerkt. De Heere werkt dat door de middelen. Hij maakt ons bekend onze diepe ellende en Hij werkt onrust in het hart door Zijn oordelen en gerichten. Hij toont op Zijn tijd ook de vastheid in Christus. Bij alle twijfelingen en schommelingen moet het geloof steeds weer opnieuw leren leven uit het ja van de Heere. Het kan vrezen eeuwig te zullen omkomen als Gods Woord ons laat zien dat de Heere de zonde afwijst. We kunnen nimmer het leven vinden in ons beamen van de waarheid of in de gestalten van ons eigen hart. Amen kan nooit gezegd worden zonder het ja van de Heere. Het is een amen in Hém, Gode tot heerlijkheid, door ons. We zijn  er wel bij betrokken, maar het is enkel en alleen Zijn werk. En het gaat dan ten diepste om Gods eer en heerlijkheid.
De Heere Jezus verklaarde Zich aan Martha als de Opstanding en het Leven. Hij stelde de vraag daarna: Gelooft gij dat? Die vraag komt tot ons allen. Martha kon daarop ja zeggen.
Zoals Petrus en de kamerling en vele anderen. Wat is uw en mijn antwoord op die levensvraag? De Kerk heeft deze vraag in haar Belijdenis mogen beantwoorden. In haar Belijdenis zegt ze alleen maar amen, dat wil zeggen: het is precies zoals Gods Woord het zegt. Daarom hoeft er geen enkel bezwaar te bestaan tegen de Belijdenisschriften. Het is juist een zegen dat we zo’n duidelijke Belijdenis hebben. Maar bent u een levend lid van die belijdende Kerk?
Martha was in zichzelf ook maar iemand die nog lang niet de volle rijkdom van Christus zag. Toch mocht ze dat zeggen. Denk niet dat er een volkomen geloof gevraagd wordt. Het kleinste is bij de Heere niet veracht. De grootste zondaar wordt er niet van uitgesloten. Die bekende vader kon het ondanks alles toch zeggen: "Ik geloof, Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp”. En de Heere heeft zijn zwak belijden aanvaard. Het amen van het geloof ligt niet vast in een mensenhart, maar het rust in het ja van de kant van de Heere. Er is voor u en voor mij geen andere weg. En zoek dan al die beloften maar die vast liggen in Christus. En laat u waarschuwen door al de bedreigingen vermaningen. Maar het draait alles om Hem en het ligt vast in Hem.
Aan de kamerling werd ook de vraag gesteld naar zijn geloof. Hij begeerde gedoopt te worden en Filippus wilde dat doen op voorwaarde van zijn geloof. Hij maakte het de kamerling niet makkelijk. Indien gij van gánser harte gelooft….. (Hand.8:37). Wie durft te zeggen dat hij met heel zijn hart gelooft? Toch was die vraag wel terecht. Ook de Kerk kan geen andere of minder gewichtige vraag stellen. Het geloof moet per definitie heel ons hart omvatten. Welk antwoord gaf de moorman? Hij sprak: "Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is”. Hij zei niet dat heel zijn hart erbij was. Hij kon niet steunen op de kracht van zijn geloof. Maar hij sprak zijn geloof in Christus uit. En daarin lag ook zijn persoonlijke geloof vast.
Pas op voor het ja en nee. Hoor de keus u voorgesteld: ja óf nee. Zie de kracht en de vastheid van die enkele woorden: in Hem ja en in Hem amen.
  
VERGEVING          2011
 
De actualiteit is op den duur een telkens zich herhalende cyclus, waarin steeds weer dezelfde zaken voorkomen. Ik heb in de afgelopen jaren de meeste onderwerpen wel eens besproken. Dus moet ik oppassen niet in herhaling te vallen. Daarom zo af en toe ook eens een onderwerp uit een andere sector.
Tegelijk kan ik zeggen dat het voorgenomen onderwerp, vergeving der zonden, de hoogste actualiteit in zich heeft. Wat is er belangrijker dan dat? Het onderwerp plaatst ons  midden in de verschillende opvattingen over de weg der zaligheid.
Ik zou in een gemeente preken en men vroeg me over zondag 51 te willen spreken. Je moet dan eigenlijk, net als in de eigen gemeente vroeger, een nieuwe preek maken. Dat is nuttig en goed, maar het vraagt wel aandacht. Rondtrekkende voorgangers wordt vaak gevraagd een zondag uit de Catechismus te behandelen en het is fijn dat de kerkenraden dat vragen. We hebben ons hele leven uit dit leerboek gepreekt en het zou een groot gemis zijn als dat nu niet meer kon. Mijn eerste reactie was nu voor een moment die van enig opzien. Wat moest ik nu over die kleine zondag zeggen en denken? Ik heb de preek echter kunnen houden. Daarna, dus achteraf, viel de stof meer dan anders open en zag ik daarin nog veel onderwijs, voor mijn eigen ziel en ook voor de gemeente. Ik geef daar iets van door.
ernstige schuld
In het volmaakte gebed krijgen we onderwijs van de hoogste Profeet en Leraar, Jezus Christus. In Hem ligt de vergeving der zonden. In Hem is alles volbracht. In Hem is de schuld en zonde weggedaan uit Gods boek. En juist Hij gaat desondanks nu spreken over de zonde. Hij maant ons dat we dat dagelijks moeten bidden: Vergeef ons onze zonden.   
Dus de Zaligmaker wist van de voortdurende last der zonde op het geweten van Zijn Kerk. Zoals bekend zijn er twee versies van het volmaakte gebed. In Luk.11:4 lezen we: vergeef ons onze zonden, terwijl Matth.6:12 heeft: vergeef ons onze schulden. Zonden  (meervoud) spreken al van een gevallen wereld en een verloren zondaar, maar als de zonden ook nog schulden worden genoemd, wordt het alles nog ernstiger en belastender. Juist vanmorgen las ik enkele klemmende uitspraken van Spurgeon: "Ik ben bang dat velen van ons moeten toegeven dat we ons eigen geweten niet beschuldigen van het zondige hiervan. Dat we dit soort verdorvenheden hebben is onze misdaad die we als een enorm  kwaad zouden moeten belijden. En als ik, dienaar van het Evangelie, u het zondige hiervan niet op het hart bind, heb ik de zaak gemist die er het virus van is”. Zonde is schuld. Dat betekent: wij hebben geen enkel excuus, wij verdienen de hel. Let wel: dat zegt de Heere Jezus! Ook hier is Hij de Prediker der wet, die ons bepaalt bij de grote breuken van ons bestaan. Bij de scherven van een gevallen theekopje, roepen we: wat zonde; maar als een mens in het ravijn der zonde stort, is die uitroep pas echt op zijn plaats. Een stukgevallen schepping, dat is pas zonde. En de Heere legt deze onnoemelijke ramp voor mijn verantwoording. En dat alles wordt niet door Mozes gedaan, maar door de Heiland der wereld. Maar wie zou het ook ernstiger kunnen doen? Hij heeft de last van de zonde moeten wegdragen, Hij werd schuldig gesteld voor de misdaad die Hij niet gepleegd had. Wie dus dicht bij deze Zaligmaker leeft, zal de diepste indrukken van zonde en schuld steeds weer in zich gevoelen.

dagelijkse schuld
Verder denkend zouden we ons de vraag kunnen stellen waarom we nog steeds weer over de zonde moeten spreken in ons gebed. Moet dat dagelijks? Ja, dit gebed wordt van dag tot dag gebeden. Dat kunt u zien aan de vorige bede: Geef ons heden ons dagelijks brood. Hier leest u dat dit gebed een dagelijks weerkerende bede is. Dat verbaast opnieuw. Want, zo kunt u denken, de zonden zijn toch vergeven? Dat gebeurde door Zijn eigen bloedstorting aan het kruis. Moet bijvoorbeeld ook die verlamde, tot wie de Heere sprak: "Uw zonden zijn u vergeven”, dagelijks deze bede blijven bidden?
Luther heeft de uitspraak gedaan, die later ook in de Formula Concordiae werd herhaald, dat God vergeeft met uitsluiting van alle verleden, tegenwoordige en toekomende werken. Hieruit mogen we opmaken dat God bij de rechtvaardiging alle zonden vergeeft, zonden uit het verleden, die in het heden en die van de toekomst. Vergeving is een radikale zaak. We kunnen  zeggen dat in de kruisdood van Christus de zondelast van Zijn gehele kerk eens en voorgoed weggedaan is.
Maar bevreemdt het dan niet dat we toch nog moeten blijven bidden, dagelijks, om die vergeving? Is die dan niet al reeds vergeven? Er zijn heel wat mensen die zo denken. Christenen zijn vrijgemaakte mensen voor wie het hoofdstuk over de zonde nu door het geloof in Christus voorbij is. En daarom verzet men zich tegen de uitdrukking in zondag 51 dat we nog steeds arme zondaren blijven. Deze gedachte is algemeen; velen leven hierbij. Ik hoef dat niet nader te benoemen. Ook binnen onze kerken en in ons eigen hart leeft die gedachte.
Maar bedenk dan dat het onderwijs van Christus geheel andere taal laat horen. Vergeving is niet een pinpasje, waarmee we zo maar bijna automatisch alle schulden kunnen betalen. Het is geen vrijbrief, die we als polis in de kast hebben. We moeten, naar het woord van Christus, die schuld nog dagelijks beleven, overdenken en belijden. Feitelijk beschouwd wordt de last van die schuld voor uw beleving nog dagelijks zwaarder. Ik zou dagelijks moeten vorderen, maar deze bede leert me en de praktijk onderstreept dat, dat we dagelijks volharden in de zonde. Dit kan zeker samengaan met de uitroep: Wij zijn meer dan overwinnaars! Gelukkig blijft dat staan voor Gods Kerk. Ook dagelijks. Maar wij moeten in balans blijven. We moeten in het dal van verootmoediging onze tenten opslaan. Hier wordt elke vorm van antinomiaans denken de kop in gedrukt. Dit verschijnsel komt voor bij hen die voor hun bewustzijn in sterke mate hebben mogen beleven dat zij gerechtvaardigd werden door God. Men gevoelde zo krachtig de vergeving in het eigen hart, dat het daarna niet meer mogelijk werd geacht nog te bidden om de vergeving der zonden. Dat werd gevoeld als een twijfel aan de genade van Christus. Een echte antinomiaan gaat nog verder: de Heere Jezus heeft in mijn plaats berouw getoond, dan hoef ik dat nu niet meer te doen. Hij heeft geweend over de zonde en daarom doe ik dat niet meer. Ik hoef ook geen ernst meer te maken met de wet want die heeft afgedaan.
Maar dat denken wordt hier volkomen van de hand gewezen. U moet dagelijks bedenken uw zonde en vervloeking, aangezien…..Christus zo zwaar moest lijden daaronder. Er is ook een modern antinomianisme: leef vrij uit de vergeving, die Jezus voor ons verworven heeft en zeg ons nu hoe we uit die verlossing kunnen leven tot Gods eer. En zodoende verzet men zich tegen de prediking van onze zonde en ellende, want dat is nu een gewonnen zaak. Kerken zitten vol met rijke christenen die het lek voorgoed boven water hebben. Een arme ontdekte zondaar voelt zich hoe langer hoe meer een vreemde in zo’n gemeente. Maar hier staat dat Christus door Zijn borgtocht blijft overtuigen van de schuld. Wie dagelijks dit gebed levend kan bidden, verkeert in de dichtste nabijheid van het kruis en wandelt met zijn God.
vergeven schuld
Er is nog meer te zeggen over het verband tussen Christus als de Onderwijzer en dit gebed. Verslagen bidders krijgen hier ook uit de mond van de Zaligmaker een helder zicht op de vergeving. De Heere Zelf geeft hier vrijmoedigheid om te smeken om vergeving. Hij zou ons allen de les zwaar en oordelend kunnen lezen, maar Hij raadt aan te blijven bidden om vergeving. Dat gebed deelt in een Goddelijk recht daartoe. De Heere wil zeggen: U mag dagelijks aan de hemelpoort kloppen met de bede om de vergeving der zonden. Ook als er toch nog weer tijden komen, dat de zonde in eigen oog zwaar en boos is. Tijden waarin gewanhoopt wordt aan vergeving en waarin alle vensters gesloten zijn waardoor licht zou kunnen binnenstromen. Dat gebed leert de Heere en Hij heeft graag dat we zo tot Hem komen. Dat geeft ongekende vrijmoedigheid. Hij is een Toevlucht te allen tijde. Hij is de Hoorder der gebeden. Hij vergeeft menigvuldig. Juist de Heere Jezus kan dat zeggen omdat Hij weet dat de schuld van de Kerk uit Gods boek is weggedaan. In Hosea 14: 2 lezen we: "Neem deze woorden met u, en bekeer u tot den HEERE; zeg tot Hem: Neem weg alle ongerechtigheid, en geef het goede, zo zullen wij betalen de varren onzer lippen”. U vindt daar hetzelfde. De Heere Zelf zegt aan het volk hoe ze tot Hem bidden mogen en moeten. Zeg tot Hem! De Heere zegt hen het gebed voor. Dat is dan de meest duidelijke garantie voor de vergeving ervan. Dat kan u tot aansporing zijn om de Heere met Zijn eigen woord te zoeken.
Deze bede leert ook de noodzaak van de toepassing. Want in Christus ligt alle heil opgehoopt en bewaard. In Hem is een volheid. Maar hoe krijg ik deel aan die volheid? In de weg van de doorleving van mijn schuld en in de toepassende werking van Gods Geest en dat wordt geleerd in de binnenkamer van het gebed. Het is niet genoeg te zeggen: Christus heeft de schuld weggenomen; deze voorwerpelijke waarheid vraagt om een onderwerpelijke toepassing.
Zondag 51 spreekt tenslotte over de bevinding der genade. Deze bevinding leidt tot de naaste om ook hem mild te doen delen in de vergeving. Hier komt de praktijk aan de orde. In die praktijk moet dan blijken hoezeer we zelf die vergeving hebben ontvangen. Daardoor gaat de Kerk meer en meer bestaan uit mensen die elkaar van harte de schuld belijden en die ook elkaar van harte mogen en willen vergeven. Het is, zo zegt de Heidelberger, hun voornemen om dat te doen. Let ook op die uitdrukking. U, die deze Goddelijke vergeving hebt leren bevinden in uw hart, u zult dat toch ook wel doen? Voor de ander belijden en de ander eveneens vergeven. Dat is de vrucht van deze vergevende liefde Gods. En zodoende is deze bede een krachtig gebed dat ons voert aan de stranden van de zee van eeuwige vergetelheid.
           

VERWERELDLIJKING         2011
 
Prof. Dr. A. van de Beek is bekend geworden door zijn scherpe analyses over de positie van de Kerk. Scherp omdat hij de eigenlijke nood van de Kerk diep peilt. Velen, zo zegt hij, passen slechts op de winkel; dat wil zeggen, ze modderen voort zonder werkelijke hoop. U kent dat wel: bijzondere diensten, versimpeling van de prediking, aanpassingen aan de wensen van de moderne mens. Van de Beek meent echter dat er een oordeel over de Kerk ligt. Dat is niet weg te nemen door menselijke, halve maatregelen.
Ook anderen hebben dergelijke geluiden laten horen. Ds. Dekker, studiesecretaris van de Bond voor inwendige zending, zoekt het in een soortgelijke richting. De Kerk bevindt zich in een diepe geloofscrisis. Ik kan mij vinden in veel wat door hen gezegd wordt. Van de Beek gebruikte het woord "secularisatie”, wat betekent dat de Kerk verwereldlijkt is. Haar burgerschap ligt in de hemel, maar ze heeft zich helaas verloren in de wereld. Over dat laatste gegeven wil ik enkele gedachten op papier zetten.
In welke zin is de Kerk verwereldlijkt? We hebben het hierbij om een breed en veelomvattend begrip. Laat ik trachten enkele facetten nader te bezien.
Wereldgelijkvormigheid wordt nader aangeduid als een zaak van de levensstijl. We kunnen denken aan uiterlijk waarneembare zaken zoals kleding. Daarmee hangt meer samen, zoals u begrijpt. Wie zich kleedt naar de code van de wereld, vergeet dat Gods Woord ook voorschriften geeft voor de buitenkant. Het getuigt van werelds denken als christenen zich modern-alternatief kleden in de stijl van nonchalance; het is ook werelds als zij uitsluitend dure en exclusieve kleren aan hebben in een klassieke stijl. In beide voorbeelden gebruiken we de term "werelds” dan wel in een andere betekenis. Ik wil het hier nu niet over hebben, al is de zaak van belang.
Verwereldlijking heeft ook alles te maken met de theologie en de prediking. Het is aangrijpend hoe de kerk, die stuiptrekkend ten onder lijkt te gaan, zich ten doel stelt de wereld te bereiken. De kern van de boodschap dreigt in verregaande mate aangepast te worden aan de wensen van de moderne wereldling, die zich ook als lid van de gemeente vertoont. Is het te moeilijk, dan  selecteren we op simpelheid. Stoot het af dan nemen we de aanstoot weg. We hebben er alles voor over om de wereld te bereiken. Dat is een goed streven, maar alleen binnen de kaders van de Schrift. Als we echter de eisen wegnemen ten gunste van de beloften, dan gaat het kind met het badwater overboord. Als we de Wet inslikken ter wille van het Evangelie, dan doen we afbreuk aan dat Evangelie zelf. Ik las pas nog die veelzeggende woorden van Christus in Johannes 7: "De wereld kan u niet haten, maar Mij haat zij, omdat ik van haar getuig dat haar werken boos zijn” (vers 7). Zo stond de hoogste Profeet tegenover de wereld. Dat kan nu niet anders zijn. Hebben we deze stellingen nog wel in beeld of haat de wereld ons niet meer?
Er is nog meer. Verwereldlijking in de levensstijl, in de prediking en ook in het hart.
De feitelijke kenmerken van een christen moeten we immers niet allereerst zoeken in de buitenkant, al heeft deze wel alles met geloven te maken. Calvijn geeft drie zaken aan: zelfverloochening, kruisdragen en de overdenking van het toekomende leven. We kunnen dit vanuit Gods Woord uitbreiden met: reinheid in de wandel, eerlijkheid in het beroep, barmhartigheid jegens de ellendigen, trouw aan de belijdenis. Deze typeringen gaan een spa dieper dan de dingen van de uiterlijke waarneming.
We moeten derhalve de wereldgelijkvormigheid ook en vooral zoeken in een geestelijke grondhouding, waarin men innerlijk leeft volgens wereldse beginselen. Gods Woord spreekt hier bijvoorbeeld over in Romeinen 12: 1 en 2. Het gaat daar om de vernieuwing van ons gemoed en het offer van ons leven. Duidelijke kenmerken van de postmoderne mens anno 2011 kunnen we zoeken in zaken als materialisme, hedonisme (genieting van de opbrengsten van het moderne leven), egocentrisme. Er is natuurlijk meer. Het is een uiterst ernstige zaak als christenen deze moderne kenmerken overnemen. Alles is dan gericht op het hiernumaals. We moeten opkomen voor onszelf en onze eigen rechten en belangen. We laten ons leiden en beïnvloeden door de waan van de dag, zoals we deze via de media tot ons kunnen nemen. We verliezen ons in de grote sportmanifestaties, zoals deze zich altijd wel op de een of andere manier aan ons voordoen. Pauw en Witteman, Andries en Thijs boeien ons meer dan Wisse of van der Schuit. Geestelijke zaken raken op de achtergrond. De uitvaartverzekering hebben we beter voor elkaar dan het antwoord op de vraag hoe we rechtvaardig voor God zullen verschijnen. We hebben niet meer zo heel veel belang bij de eigenlijke inhoud van de preek; we kunnen hooguit nog enige passie opbrengen voor de persoon van de voorganger. Er zijn zwaarwegende argumenten om de richting van de tweeverdieners op te gaan, waardoor de jacht van het moderne leven toeneemt. Onze enige vrije dag is dan eigenlijk nog de zondag en dus komt de kerkgang onder druk. Het gezin staat ook onder ons ruim bloot aan invloeden van de wereld; je kunt het merken aan de vele scheidingen en de alternatieve samenlevingsvormen, die ook onder ons voorkomen. Schipperen met compromissen noemen we anders; we spreken liever van evenwicht. Zo hebben we trouwens allerlei verzachtende omschrijvingen voor dingen, die eigenlijk ondermijnend zijn.
Ziedaar enkele trekken van de moderne kerkganger. Ik bedoel dan vooral diegenen in wier leven de secularisatie al ver is binnengedrongen. Er zijn er gelukkig ook, eveneens in verblijdende aantallen, die zo niet willen denken; zij trachten juist bewust en gemotiveerd en met overtuiging de dienst van de Heere voor te staan. Maar ook zij voelen wel de zuigkracht van deze tijd. Onze tijden gelijken op een stroomversnelling, een waterval, waarin alles in beweging is. Een halve eeuw geleden leefden de mensen in een rustig, dorps tempo. Nu is alles vluchtig en gespannen, inspanning leidt tot overspanning. In die maalstroom leeft de Kerk. Leven wij. Wij allen voelen ons soms verscheurd en innerlijk verdeeld. We vinden allerlei dingen "dubbel”, zoals we dat noemen.
De toch al dunne wand tussen de binnenkamer en de woonkamer als beeld van het dagelijkse leven hebben we er soms tussenuit gehaald. Wat betekent dat de ware vroomheid ons door de vingers heen glipt.
Hoe kunnen we ons wapenen tegen deze machtige aardschokken, die ons bestaan ontwrichten? Is er wel een krachtige afweer, een deugdelijk "filter” denkbaar tegen internet en blackberry? Welke Kerk of welke Synode weet duidelijk richting te geven aan deze machtige vensters naar wereld en hel? Er zijn er vrijwel niet die echt weten hoe hiermee om te gaan en die verweer weten te bieden tegen de verzoekingen. Dat alles maakt onze eeuw ingewikkeld. De woorden van de apostel over de geestelijke boosheden in de lucht zijn reëler dan ooit. Als het ’s zondags in de kerk nog gaat over wedergeboorte en rechtvaardiging, zijn dat vreemd klinkende woorden temidden van de slogans van deze tijd. En wie denkt dat één kerkdienst per zondag de oplossing is, denkt naïef en ondiep en miskent de ernst van de gevaren.
Is er nog een rustig eilandje in de bulderende bergstromen om ons heen? Dat vragen opvoeders zich af. Ouders spannen zich consciëntieus in om hun kinderen te behoeden voor de verzoekingen. Temidden van deze verwarring spreekt van de Beek dan over de feitelijke oorzaak van alle moeiten en dat zoekt hij in de verwereldlijking (secularisatie). Dat is de diagnose.
Wat is de therapie? Is er nog bekering mogelijk nu wij allen min of meer vergiftigd zijn door het moderne bestaan?  Bij de Heere zijn alle dingen mogelijk. Hier ligt dan ook de enige uitweg. Deze wordt eerst actueel als we zien dat ons werkelijk geen enkel ander middel rest. Vanuit een levend geloof alleen zullen we de consequenties van het leven met God kunnen aanvaarden. Gods Woord wijst ons de woestijn als de enige verblijfplaats van de Kerk. De weg daarheen is een vluchten uit het Sodom van deze tijd. De vrouw, die het Kind baarde, moet vluchten voor de draak en dus lijken haar kansen minimaal. Maar de Heere heeft haar daar een plaats bereid. Zij kan op de markt van het leven wel niet meer echt kopen en verkopen, maar toch houdt de Heere haar gedurende die lange tijd in leven. Met dit geloof gaat de bekering gepaard waardoor men de wereld verlaat, de oude natuur doodt en in een nieuw godzalig leven wil wandelen. Maar is dat nog wel mogelijk? Kunnen we werkelijk deze wereld ontvluchten? Hadden we indertijd de TV buiten ons bereik kunnen houden en kunnen we nog een dam opwerpen tegen de media van dit moment? Kunnen we zonder internet en mobieltje? Of zouden we zodanig met Gods Geest vervuld kunnen worden dat we met Jakob en zijn gezin de afgoden uitleveren, omdat we onze vreugde daarin niet meer kunnen vinden? Dat kan, niet vanuit eigen kracht, wel vanuit de kracht van het Evangelie van Jezus Christus.
Het is eigenlijk heel eenvoudig. In Jesaja 30 horen we ook van een diepe crisis. Het volk stopt de profeet de mond. Israel zoekt hulp bij Egypte, bij de mens. Terwijl de Heere wacht om genadig te zijn. De Heere zegt dan tot het volk: "Door wederkering en rust zoudt ge behouden worden, in stilheid en in vertrouwen zou uw sterkte zijn; doch gij hebt niet gewild” vers 15). Dat lijkt een rust die voor onze drukke tijden nauwelijks nog betekenis kan hebben. Toch zal dit woord haar geldigheid bewijzen, ook voor onze dagen. De tijden zijn moeilijker en ingewikkelder dan ooit en de verzoekingen loeren op elke hoek van de straat, maar de moeiten van Daniël in de kuil der leeuwen was niet geringer en toch werd hij daaruit verlost. Laat dat u en mij hoop geven omdat hier de enige mogelijkheid ligt voor de Kerk. Waar dit vertrouwen ontstaat en gewerkt wordt, daar verbleken alle andere schuilkelders die een sterveling zich denken kan. Hoe heeft de Heere deze wereld in Zijn algemene genade telkens weer nieuwe deuren willen openen. En hoe ook heeft Hij door de eeuwen heen Zijn Kerk staan de gehouden. Het lied klinkt daarom nog voor hen die vragen naar de Heere en Zijn sterkte: "Bezwijkt dan ooit in bitt’re smart, of bange nood mijn vlees en hart, zo zult Gij zijn voor mijn gemoed, mijn Rots, mijn Deel, mijn eeuwig Goed”.

           

HEILSZEKERHEID                                                                                                                                                                              2012

 

In een vorig artikel schreef ik iets over zekerheid. Bedoeld werd de zekerheid betreffende de waarheid van Gods Woord en het bestaan van God. Zeker weten dat God bestaat en dat Hij de Schepper van de wereld is; dat Christus ten hemel gevaren is en eenmaal zal wederkomen; zo leren we leven bij het licht en de leiding van Gods Heilige Geest en de waarheid van Gods Woord. We kunnen ook spreken over de subjectieve zekerheid des geloofs. Daarover nu iets.

 

Ik werd hierbij bepaald toen ik enkele treffende zinnen las in het bekende werk van Thomas Brooks: Heaven on earth (Hemel op aarde). De schrijver handelt hierin over de genoemde zekerheid. Brooks was een bekend Puritein; hij heeft heel veel geschreven en zijn werken worden nog steeds veel gelezen. Ik verwonder me steeds weer over de grote mate van theologische, Bijbelse en geestelijke kennis, die hij uitstraalt. Hij vooral!

Erg aansprekend en trefzeker vond ik de volgende zin uit zijn betoog: "Iedere onbevestigde christen is een Magor Missabib, een schrik voor zichzelf, ja zijn leven is een hel; vrees en twijfel zijn zijn voornaamste begeleiders en daardoor oordeelt hij zichzelf onwaardig om te leven en toch is hij bevreesd om te sterven; en werkelijk, dit is de droevige situatie van de meeste christenen”. U moet deze zin zien tegen de achtergrond van dit boek: Wie zeker mag zijn van zijn zaligheid, krijgt twee hemelen: één na dit leven en de ander reeds tijdens dit leven.

Niettemin stelt Brooks dat de zekerheid geen noodzakelijke vereiste is. "Zekerheid behoort niet tot het wezen van een christen. Het is een vereiste voor het welwezen van een christen, maar het is geen vereiste voor het wezen van een christen”. Hij omschrijft verder: "Het is één ding voor mij dat ik genade heb, het is een andere zaak voor mij om mijn genade te zien; het is één ding voor mij om te geloven, het is een andere zaak voor mij om te geloven dat ik geloof; het is één ding voor mij om geloof te hebben, het is een andere zaak voor mij om te weten dat ik geloof”.

Onder het welwezen van het geloof verstaan we het geloof in zijn volkomen gestalte, in zijn zuivere toestand; onder het wezen van het geloof verstaan we het geloof in haar normale bestaan. Het wezen heeft ieder die gelooft, ook al is het gemengd met vrees en twijfel; het welwezen hebben Gods kinderen alleen als zij ongehinderd en onbelemmerd geloof mogen beoefenen. Dat is dan het geloof in haar ideale verschijning.

Paulus was een bevestigd christen; hij beleefde het welwezen van het geloof. Heman in psalm 88 miste vrijwel elke vertroosting, er waren slechts klachten, maar hij zocht daarmee de Heere. Hij oefende een zwak en bestreden geloof, maar het wezen kende hij wel.

Onze catechismus leert ons in zondag 7 dat de zekerheid behoort tot het wezen van het geloof. "Een waar geloof is niet alleen een stellig weten of kennis, dat ik alles voor waarachtig houd dat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft, maar ook een vast vertrouwen….” Dit geloof leeft uit in zekerheid.

Maar als een christen deze vastheid nu mist? Is hij dan geen christen? Dat is niet gezegd. Het vaste geloof is er wel, maar het is met duizend zorgen en doden gemengd. Het geloof in de gelovige is wel zeker, maar de gelovige zelf is dat niet. Ook iemand als Theodorus van der Groe heeft helder gesteld dat de zekerheid behoort tot het wezen van het geloof. Brooks staat hier dus anders in. Naar ik meen wordt zijn visie ook vertolkt in de bekende Geloofsbelijdenis van Westminster.

Nu spreekt Brooks niet over het wezen van het geloof, maar over dat van een christen. Dat maakt wel enig verschil, al zal hij hetzelfde bedoeld hebben.

Is deze onderscheiding belangrijk voor de geloofszekerheid?

Men is door alle tijden bevreesd geweest voor het gevaar dat het geloof door de voorstelling van bijvoorbeeld Brooks op een lager plan gezet wordt. Als zekerheid gemist kan worden, dan kunnen bekommering en twijfel beschouwd worden als  behorend tot het geloof. Aarzeling en onvrijmoedigheid zijn dan niet langer te verwerpen zaken. Het wordt dan heel normaal dat een christen de zaken meestal mist voor zijn eigen waarneming. Het zijn maar uurtjes van korte duurtjes (rara hora, brevis mora), of zoals Latimer zei: De Heilige Geest komt en gaat (coming and going).

Er zijn meer onderscheidingen die gebruikt worden om dezelfde accenten aan te brengen. Bijvoorbeeld: de uitgaande en de wederkerende daad van het geloof. Het eerste bestaat  in veel onzekerheid, het tweede heeft de zekerheid in zich. Verder maakt men ook gebruik van het verschil tussen de zekerheid van het geloof en die van het gevoel. Deze onderscheidingen zijn ontstaan in een tijd toen er weinig verzekerde christenen werden gevonden. Nog gebeurt het dat mensen over het geloof spreken als over een zaak die enkel en alleen stoelt op gemis. Een  christen is dan iemand die in ieder geval weet waarin de grond niet ligt, terwijl hij misschien iets weet waar de grond dan wel in te vinden is. Men noemt een kind van God dan meer onbekeerd dan bekeerd, meer ongelovig dan gelovig, maar arm dan rijk……. Het past in deze beschouwing dat een kind van God de langste tijd van zijn leven buiten Christus leeft. Hij is wel op weg naar Hem, maar Hij is nog steeds de grote Onbekende. Men kan zich voor het grootste deel op de been houden met allerlei kenmerken, terwijl we het ene grote kenmerk, Jezus Christus, nog missen.

Begrijpelijk dat tegen deze achtergrond van der Groe zich sterk maakte met de stelling dat de zekerheid behoort tot het wezen van het geloof. Waar dus geloof is, daar is zekerheid. Hiermee is niet gezegd dat een christen niet kan twijfelen, maar deze twijfel behoort niet tot het geloof, maar tot de gelovige.

De prediking krijgt in deze context dan een meer ontdekkend en afsnijdend karakter. U zult dan horen dat allerlei gaven op zichzelf geen rustgrond bieden als we de Gever nog missen. Dit ligt in de lijn van wat Paulus stelt in Filip. 3: hij somt alle voorrechten op die hij had, maar het moest alles schade en drek worden vanwege de uitnemendheid van Christus. Vergeleken bij de Heere Jezus is er geen enkele parel zo schoon en heerlijk als Hij. Er kan zeker een tijd zijn dat men van de ene parel naar de andere loopt. Totdat de grote parel van absolute waarde verschijnt. Dan pas worden alle andere ingeruild. Welke parels zijn er zoal, waarin de mens meent rust te kunnen vinden? Ernst en gevoel onder de prediking zijn  parels van waarde. Het is op zich een zegen, vooral als u de diensten vaak hebt meegemaakt waarin u koud en gevoelloos de preek hoorde. Berouw over de zonde en een begeerte om de Heere te dienen zijn zegeningen uit Gods hand. Als we een Godsontmoeting mogen beleven en de Heere met Zijn beloften spreekt tot het hart kunnen dat eveneens parels genoemd worden. Haat tegen de zonde en een liefde tot Gods volk kunnen we hierbij voegen. Het is echter de neiging van het hart om hierop te rusten. En zodoende worden het gronden buiten de bewuste vereniging met Christus; ze houden ons zelfs bij Hem vandaan. Israël mocht natuurlijk niet in Elim blijven, maar dat wilde het volk wel, want het was daar goed. Kanaän was echter het doel. De prediking moet aantonen dat daarin de rust niet gevonden kan worden.

Dus afbrekend, maar met de bedoeling om dan ook de rijkdom van Christus te prediken. Een arme zondaar en een rijke Christus, het is snel gezegd, maar het houdt alles in; het is een levenslange les. En vanuit Christus krijgen alle kenmerken hun betekenis weer terug, maar dan als vruchten van Zijn bediening. In Hem is alles te vinden wat nodig is. Hij is gegeven tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligheid en een volkomen verlossing. Het zijn alleen goddelozen die door Hem gerechtvaardigd worden; geen vrome en gelovige mensen, die alles al bijna bezitten. In Christus ligt de zekerheid, door het geloof in Hem. Als we zo het wezen van het geloof bepalen, dan voorkomen we een rusten in allerlei standen en ongestalten. In gemoedelijkheden en valse gronden. Als het levenshuis gebouwd wordt, moet het fundament in de diepten gezocht worden. Rond het fundament wordt er gegraven, wordt er heel wat afgegraven, om tot de rots te komen. Geen troost dan alleen in Christus. Buiten hem moet de spade er diep in.

Dat is de weg naar de zekerheid. Buiten Christus leeft Gods volk als een Magor Missabib (Brooks). Vaak is dat toch niet het geval. Men kan zo makkelijk leven buiten de Borgtocht van Gods Zoon.

Dus geen genade buiten de bewuste kennis van Christus? Dat wil Brooks niet leren en ik zou het ook zeker niet stellen. Het kleinste, de eerste seconde, de eerste ware klacht, de eerste bekommeringen, dat alles zijn blijken van genade, die reeds voortkomen uit de kruisverdienste van Christus en uit Zijn Profetische bediening. Maar dat alles wordt niet verzelfstandigd. Dat alles laat ook, als het goed is, steeds weer een gemis achter. Als zekerheid alleen tot het welwezen of het welbevinden behoort, dan dreigen we dus te denken dat er zonder zekerheid ook wel rustbanken zijn. Zekerheid, gesteld in het wezen van het geloof, ook in haar zwakste vorm, laat de volle waarde van het geloof blinken en verheerlijkt bovenal Christus als een volkomen Zaligmaker. Zo zien we dat oude onderscheidingen hun betekenis voor vandaag nog steeds hebben. Misschien kom ik een volgende keer toe aan de vraag of er een weg is om tot de voorgestelde zekerheid te komen.

 

                                                                                                                                 

ZEKERHEID                                                                                                                                             2012

 

Het zogeheten Postmodernisme heeft velen in zijn greep. De tijd van de "grote verhalen” is voorgoed voorbij, zo zegt men. De Bijbel heeft als geen ander boek grote en indrukwekkende weergaven van de grote werken Gods. U begrijpt dan dat het Woord Gods voor de mens van nu geheel uit de gratie is. Ds. J. van Amstel gaf in dit verband een kernachtige weergave in "De Saamwerker”van de geest van deze tijd.

 

"De twijfel te boven?

Nog niet zo lang geleden is een geruchtmakend boek verschenen onder de titel: Het algemeen betwijfeld christelijk geloof. Waarop gereageerd werd met een boek dat de titel meekreeg: De twijfel te boven. Het eerstgenoemde boek heeft vele herdrukken beleefd, het laatstgenoemde heeft daarin niet gedeeld. De vraag kan meteen gesteld worden; wat zit daar achter? Het is toch niet zo dat een schrijver die een vlotte babbel heeft meer te zeggen heeft dan iemand die volstrekt buigt voor wat God ons in Zijn Woord zegt. Zit het, zoals vaak gebeurt, op de presentatie vast of op de algemene bekendheid van de schrijver? Of voelen velen zich in een tijd van twijfel helemaal thuis bij iemand die overal een vraagteken achter zet en meent dat elke uitspraak over Boven van beneden komt?

Om ons heen is het duidelijk dat menigeen zich afvraagt: wat is geloof?

We worden geconfronteerd met zovele geloven en een menigte gelovigen, door sommigen anders gelovigen genoemd in plaats van óngelovigen, want dit laatste kan vandaag echt niet meer, zegt men. Ieder gelooft wel wat. Elk mens heeft z’n eigen geloof en wie zal zeggen wie het bij het juiste eind heeft? In deze gedachtegang kun je moeilijk spreken over de uniciteit van het christelijk geloof. Dat kon vroeger nog wel, zegt men. Maar wij leven in deze tijd van wat men noemt tolerantie of zelfs van het naast elkaar bestaan van diverse geloven en daarmee het ruimte bieden aan allerlei gelovigen, die ieder voor zich mogen geloven wat zij willen. Daar moet je niet moeilijk over doen, want dan krijg je problemen en in het slechtste geval ligt het gevaar op de loer van godsdienstoorlogen, zoals er in het verleden al te veel zijn geweest. De gevolgen ervan zijn wereldwijd merkbaar.

Niemand kan zeker weten of hij het rechte en echte geloof heeft. Daarmee hoef je je ook niet druk te maken over zekerheid van het geloof. Want alles is even onzeker. In een tijd van twijfel ontbreekt niet alleen de zekerheid van het geloof. Men vindt het ook niet meer belangrijk.

Het is zelfs verdacht wanneer je aan komt zetten met: ik weet het zeker. Je vormt dan een probleem in de samenleving. Want je wordt al snel aangezien voor een intolerant mens, die zijn mening oplegt aan een ander. Men verslijt je dan voor een arrogant, eigenwijs en hoogmoedig mens. Je vertoont dan meer het beeld van de farizeeër, waar men niets van moet hebben. Je mag in deze tijd niet uitgaan van je eigen gelijk, want daarmee veroordeel je een ander, die het even goed meent als jij.

Als we nu met elkaar afspreken dat ieder zijn mening (want meer is het niet) voor zichzelf houdt, dat christenen hoogstens in hun kerken hun geloof verwoorden, dat moslims in hun moskeeën hun gedachten uiten en dat joden in hun synagogen hun overtuiging uitspreken, dan hebben we geen problemen op straat. Dan houden we elkaar op een afstand in het openbare leven en genieten we van een samenleving waar het humanisme de toon aangeeft, want voor dát geloof moet iedereen toch buigen, wil het wel zijn en wel gaan. Uiteindelijk kan zo een meerderheid een minderheid uit de samenleving bannen en hebben we een oplossing gevonden voor allerlei problemen die ontstaan uit zendingsijver. Er is op deze manier ruimte voor elke godsdienst, zelfs voor het satanisme en het occultisme. Het ideaal van het samen onder één paraplu verkeren van welk geloof dan ook, onder de bekende spreuk: Er is hoop!

Als je maar gelooft, wat het dan ook inhoudt. Want zonder geloof vaart niemand wel, zo wordt het aangegeven”.

 

Br. Van Amstel zal zeker in een volgend artikel nader ingaan op deze zaken. Het leefklimaat zoals hij dat indringend schetst, houdt ons allen bezig. Hoe kunnen we onze jongeren en ouderen bewaren bij het geloof in God en de kracht van het Woord? Ik las in Trouw een bespreking van een boek, met als titel: De vergissing van Jezus; het uitblijven van Zijn koninkrijk; geschreven door Piet Leupen. Hij heeft het gemunt op teksten zoals Mattheus 24: 34, waar staat: "Voorwaar, Ik zeg u dat dit geslacht geenszins zal voorbijgaan totdat al deze dingen zullen geschied zijn”. Omdat Jezus gewoon mens was, kon Hij Zich toch vergissen? We voelen met elkaar onmiddellijk aan dat deze redenering de waarheid over Jezus fundamenteel aantast. Veel reacties in Trouw  geven uiting aan de gedachte dat de schrijver te vrijpostig en te makkelijk over de Persoon van Christus spreekt. Maar dit boek met deze titel past precies in deze tijd. Het heilige en het Goddelijke, het is geheel verdwenen. Dat noemt men de grote verhalen uit het verleden. In de omgeving van Trouw past dat heel goed en men is al heel veel jaren gewend aan deze naïeve denkschema’s. Toch zijn er gelukkig ook daar mensen die ervan opkijken en beseffen dat hier van echt geloven niets meer heel blijft. 

Ik noem de verschijning van dit boek met deze titel om aan te geven dat de dingen aangaande God verlaagd worden tot het niveau van het menselijke. De Bijbel wordt een menselijk boek en Christus wordt alleen nog gezien als een feilbaar mens, die zich gemakkelijk kon vergissen. Op zichzelf zijn dat geen nieuwe geluiden, maar het is wel nieuw dat dit gezegd wordt door mensen die  gereformeerd heten. Daar wordt het openlijk en onomwonden gezegd, maar de kring van christenen die zo denken zonder het te zeggen en uit te spreken, is vele malen groter. Als de Heere Jezus Zich kon vergissen, is er feitelijk geen woord meer uit Zijn mond, dat nog enig houvast biedt. Hemel en hel kunnen zo maar berusten op een vergissing. Paulus kan zich natuurlijk ook vergist hebben toen hij zei dat het heil in Christus de hoogste zekerheid verschaft.

Als we dicht bij huis blijven, moeten we constateren dat jong en oud worstelen  met de vragen die onze tijd voorlegt. Het is met de tijdgeest namelijk zo dat er geen ontkomen aan is. Het zit in de lucht en we krijgen er allen mee te maken. Zelfs Gods levende volk kan godslasterlijk aangevallen worden met allerlei inwerpselen van de dwaas die zegt dat er geen God is. En wie geeft dan op al die vragen een helder antwoord? Wie niet worstelt met deze vragen, zal zich uiteindelijk uitleveren aan de grote onzekerheid en de allesoverstemmende twijfel. Hij zal tenslotte terecht komen bij de waarheid dat er geen waarheid is. Dat is de doodssteek voor het leven, voor het geluk, voor de mens, voor het geloof. En daar wil de duivel ons brengen. Tot de leugen van de wanhoop. Om eenmaal te ontdekken dat het verwerpen van de waarheid aangaan de God en Zijn Woord dé grote fatale vergissing is.

 

Hoe kunnen we tot een vaste overtuiging komen aangaande de waarheid van Gods Woord? Waar vindt je de bewijzen voor het geloof in God? Laat de Heere ZichZelf bewijzen! Hij doet dat op de meest overtuigende manier. Dat raakt dan niet alleen ons verstand, maar het gaat om een diepere overreding, namelijk die van ons hart. Jeremia heeft eens gezegd: Gij hebt mij overreed en ik ben overreed geworden. Dat is de beste overtuiging. Zo is Job tot zekerheid gekomen, zo kreeg Elia weer vast grond onder de voeten, zo heeft Petrus weer mogen leren dat Jezus Christus de Weg, de Waarheid en het Leven is en blijft. Hij vergist Zich niet. Wij vergissen ons telkens weer. Hoe gelukkig als we de vaste grond ondanks alles gevonden hebben. Dan kunnen we spreken met al Gods kinderen over de onwrikbre vastigheden, Die God Zelf gelegd heeft. Kennen wij persoonlijk deze zekerheden? Bunyan vertelt ons dat christen in het moeras Vertwijfeling terecht kwam. Men was al zestienhonderd jaar bezig om het moeras te dempen. Twintigduizend karrevrachten, ja miljoenen exemplaren "gezonde raad” brachten geen uitkomst.  Christen dreigde alle grond te verliezen. Gelukkig vertelde Evangelist hem dat hij op de stenen had moeten lopen. Zet daar uw voet. Op de stenen van de beloften.  Dit doende zult ge nimmermeer struikelen. Het zijn oude lessen, die vroeger en nu uitkomst bieden.

                                                                                                                     

 

 

 

 

2014  
 
THOMAS a KEMPIS
 
Zijn naam kwam ik de laatste tijd nog wel  eens tegen in de pers en in andere literatuur. Hij leefde in de Middeleeuwen, lang voordat de Reformatie zich aandiende (1380-1471). Zijn vroomheidsbeleving roept ook in onze tijd nog om bezinning op de vele vragen die te maken hebben met het thema van de gemeenschap met God in Christus.
Misschien hebt u wel eens iets gelezen van zijn bekend geworden werk: De imitatione Christi (over de navolging van Christus). Het werd lange tijd het na de Bijbel meest gedrukte boek. Er bestaat geen eenstemmigheid over de vraag of hij de werkelijke schrijver daarvan is. Zijn auteurschap is regelmatig onderwerp geweest van discussie. Thomas is een piëtist van de eerste orde. Hiermee is bedoeld dat hij zich vooral bezig hield met het innerlijke leven van de ziel. De blik van de piëtist is uitsluitend naar binnen gericht. En daar valt genoeg te beleven. Stad mensziel vertoont elke morgen weer een ander beeld. Dat ervaart de christen van deze tijd ook nog. De ene dag heerst er een ijzige vrieskou, maar in andere tijden kan er in de ziel van de geestelijke mens een aangename warmte gevoeld worden. Inderdaad zijn in een mensenhart, ook in dat van Gods kinderen, allerlei gestalten en situaties aan te treffen. Dat geeft bij tijden verwarring. Niet alle kinderen van God kunnen zich daaraan ontworstelen. Wie de blik doorgaans buiten zichzelf mag slaan, wordt minder gehinderd door de innerlijke duisternissen dan anderen, die menigmaal met schrik en ontsteltenis waarnemen hoezeer hun hart door de zonde een opengebroken stad zonder muur is geworden. Over deze materie gaat dit boekje.
Thomas a Kempis blijkt ook de mens van nu nog aan te spreken. Dat kan zijn oorzaak vinden in de kille en gevoelloze trend van onze dagen. We grijpen dan terug naar een meer hartverwarmende benadering van het geestelijke leven.
Deze Thomas heeft ongetwijfeld Roomse trekken. Maar afgezien daarvan heeft hij toch velen, ook in het verleden, aangesproken. Oudvaders hebben hem gelezen en gewaardeerd. Ik denk dan aan Teellinck en ook Saldenus. Ik las juist dezer dagen het boek van Dr. A. de Reuver over dit thema (Verborgen omgang). De Reuver schrijft heel inzichtelijk en verhelderend over de verbanden die hier een rol spelen. Hij geeft ook aan dat Thomas bepaalde Bijbelse principes minder benadrukt, al lijkt me waardering bij hem de boventoon te voeren. Dat in tegenstelling tot bijvoorbeeld Dr. S. van der Linde, die een kritischer houding aannam. Maar dat deed hij ook in een tijd waarin Calvijn het één en het al was. Dat lijkt me nu niet meer de algemene lijn te zijn.
Mij houdt de vraag bezig hoe we deze zeer intensieve vorm van innerlijkheid moeten  waarderen. Is dit type beleving een must voor iedere christen? Blijft de bevindelijkheid van onze dagen niet ver ten achter bij die van mannen als Berhard van Clairveaux en Thomas? Hoe verhoudt zich deze Thomas met die andere Thomas (van Aquino), die juist erg scholastiek en wetenschappelijk dacht. Beide zijn "kerkvaders” van allure en toch zijn zij zo verschillend.
Deze vragen kunnen ook voor ons van het grootste belang geacht worden. Het hangt immers samen met de beleving en de bevinding van het geloof. Ook nu nog beleeft de een alles toch anders dan een ander. Gods kinderen gaan niet alle dezelfde weg; er blijkt een grote variëteit te bestaan in zaken als blijdschap en droefheid, gemis en vervulling, licht en duisternis, leer en leven. Gods knechten hebben daar in hun prediking ook ongetwijfeld moeite mee. Waar houdt het leven op en waar begint de dode vorm? Wat is nu Geesteswerk en wat is werk van de geest? Wat zijn de betrouwbare kenmerken van het ware leven dat uit God is? Ons Heidelberger leerboek geeft aan dat iedere christen kennis moet omdragen van de drie bekende stukken. Het woordje "hoe” dat daar driemaal gebruikt wordt, toont ook aan dat men zelfs ook spreekt over de diepte en de zwaarte van deze geestelijke kennis. In het onderwijs van Christus komen deze vragen ook telkens weer terug; denk aan de vele gelijkenissen die handelen over deze zaken. Ik geef een voorbeeld. Ik las juist vanmorgen dat Saldenus aangaf dat ieder kind van God een constante en een voortdurend (!) tere en innige gemeenschap kent met Christus. Thomas a Kempis sprak van uren die maar kort duren. Maar Saldenus denkt dus anders over dit kenmerk. Als je dat leest, roept dat grote verslagenheid op. Theodorus a Brakel was onthutst als hij in zijn slaap niet werkzaam was geweest met geestelijke dingen. Hij sliep daarbij ook nog maar heel kort. Maar hij stelt dit niet als norm. Saldenus doet dat wel. Hier is sprake van een verschillende meetstok. Wat betekent dit voor ons?
In iedere preek worden, als het goed is, de grenzen van het ware leven aangegeven. Het is steeds weer een aftasten op welke manier we dit hebben te doen. Natuurlijk geeft gelukkig Gods Woord handvatten voor deze zaak. Maar ook in de Schrift vinden we een grote mate van afwisseling. Heman (psalm 88) had een geheel andere beleving dan David en Asaf werd weer anders bestreden dan Ethan (psalm 89). Thomas was geen Petrus en Jacobus geen Paulus. De ene psalm spreekt van diepten die in een andere weer zo niet aan de orde komen. Het viel me ditmaal in de Kerstdagen op dat de herders vanuit een sterk verlangen en een levende begeerte naar de kribbe werden getrokken. Zij haastten zich en dat woord kan ook weergegeven worden met: zij verlangden vurig. Zo komt niet ieder tot Christus. Er zijn er ook die door het dreigende zwaard van Gods recht worden voortgedreven en opgejaagd naar de vrijstad Christus.
Het "hoe” van de Catechismus geeft een gevoelig punt aan. Gods bestreden volk vraagt zich menigmaal af of er diepte genoeg aanwezig is in hun geloofsleven. Gods Woord geeft diepgaande uitspraken, die overeenstemmen met wat hierboven van Saldenus of Thomas werd weergegeven. Thomas kon zich ongetwijfeld ook meestal beroepen op Gods Woord.  Onze ellendekennis is nooit diep genoeg en het ontbreekt al Gods volk aan de volle beleving daarvan, maar deze beleving moet wel een waar gehalte hebben. De kennis van Christus is onuitputtelijk, maar men kan juist daarom dan toch niet genoeg hebben aan kindervoeding. Gods kinderen kunnen weet hebben van een algehele afsnijding van de eigen mogelijkheden, maar niet allen staat dat  helder voor ogen. Welk onderscheid is er tussen een leven onder de wet en een leven onder het Evangelie?
Dit zijn uiterst belangrijke vragen. De verdeeldheid van de kerken heeft alles hiermee te maken. De onderlinge verschillen binnen de gemeenten gaan vaak ook over de manier waarop de een het anders beleeft dan de ander. Bovenal is het een belangrijke zaak omdat elke hoorder reist naar de eeuwigheid.
De prediking kan hier gemakkelijk ontsporen. Hoe wordt de geestelijke tafelwacht in de prediking aan de orde gesteld in een gemeente waar bijna iedereen aankomt en in een gemeente waar slechts enkelen aangaan? Dat laatste komt niet zo vaak meer voor, maar het verschijnsel bestaat en heeft vaak bestaan, ook onder ons. De ene kerkelijke kudde legert zich te midden van de klanken van blijdschap en aanbidding, terwijl in een andere gemeente Gods volk grotendeels leeft in bekommering en gemis. Kan dat allemaal samengaan?
Te midden van dit alles loopt de scheidslijn tussen levenden en doden. Aaron stond met zijn weirookvat op de breuklijn. Daar staat ook de kansel in elke gemeente. En die grens loopt overal gelijk! Zijn we ons allen wel terdege bewust van de ernst van deze zaken? Leeft deze zaak ook bij mij en bij mijn broeders in de bediening? Deze vragen kunnen al maar aangevuld worden. Hoe begraven we hen die heengingen en welke indruk maakt dit op de omstanders? Wat zetten we in de rouwadvertenties van onze ouders en geliefden? Wat komt er op ònze grafsteen te staan? 
Zulke vragen hebben te maken met de mate waarin we verbondenheid gevoelen met de geschriften van deze groten onder de kenners van het menselijke hart. In ieder geval is het goed zich te verdiepen in hun werken. Zij leren ons dat er veel meer te beleven valt dan hetgeen Gods volk in andere tijden ondervindt op de weg ten leven. Niet altijd is hun beleving normatief en bepalend voor het volk van God. Het rechtvaardigend geloof in Christus wordt te mager belicht. Maar desondanks is heel veel gegrond op de Schrift. Dat bleek al uit de bijval van meerdere oude schrijvers. Via hen bereikt het ook ons. Het gaat niet om de vraag of het geloof bevindelijk van aard is; dat staat boven elke miskenning. Het gaat er wel om in hoeverre de bevinding van anderen bepalend is voor u en voor mij. In ieder geval leert het ons dat het geloofsleven niet alleen bestaat in de vergeving der zonden, maar ook in een zaak als de navolging van Christus. Ieder die dit boekje leest, wordt pijnlijk bepaald bij het eigen tekort. Dat leide ons tot de vernieuwde bede: "Leer mij naar Uw wil te hand'len, 'k Zal dan in Uw waarheid wandelen”.

2014  
 
Thomas a Kempis (2)
 
KLOOSTERMUREN
We hebben een vorige keer moeten constateren dat mannen als Thomas a Kempis en Bernhard van Claiveaux ons een spiegel voorhouden aangaande het geestelijke leven. Zij beleefden de omgang met God dieper dan wij in onze dagen. Dat riep reeds de vraag op of onze bevindingen voor de Heere kunnen bestaan. Het roept ook de vraag op hoe het kan dat Gods volk de dingen zo verschillend in diepte en graad beleeft.
verschillende omstandigheden
Er zijn voor mijn gevoel meerdere factoren die leiden tot een onderscheiden beleving van het genadeleven.
Allereerst: de omstandigheden kunnen verschillend zijn. Thomas leefde binnen de kloostermuren, wij staan midden in het moderne leven. Het klooster bood bescherming, de moderne wereld brengt verzoekingen met zich mee. Deze factoren bepalen niet alles. Kloosters hebben ook heel veel, zij het andere, verzoekingen gebracht. Wereldmijding leidt nog niet per definitie altijd tot volle toewijding aan de Heere. Men heeft dat in onze tijd tot beschamens toe telkens ook weer geconstateerd met betrekking tot de Refozuil.
Kloostermuren kunnen beschermen, de wereld bergt grote gevaren voor de Kerk in zich. Daarin gaat Gods Woord ons voor. Voor Thomas heeft de kloostermuur veel kunnen tegenhouden. Hij leefde daar dicht bij de Heere.
Het is voor Gods kinderen erg bepalend in welke omstandigheden zij zich bevinden. Er zijn er die midden in het volle leven staan en er zijn er die beschermd leven. Misschien leven veel predikanten ook nu nog wel in kloostersferen. We zijn, midden in het leven, toch vrij afgezonderd van de drukke kruispunten van onze tijd. Studeerkamer, kansel, huisbezoek, het heeft alles de aroma van Gods Woord in zich. Veel gemeenteleden beleven een heel andere maandagmorgen dan wij. Sport, vloeken, grof taalgebruik, kortom een geestelijk vervuilde sfeer, dat alles omringt hen. Dat moeten wij als dienaren goed bedenken. We moeten niet buiten het leven staan. Daarom moeten we kennis nemen van het maatschappelijke leven. Maatschappelijk geëngageerde (jonge) mensen moeten we niet laten aanmodderen in hun moeilijke strijd.  
De moderne werknemer leeft niet in en klooster. Velen vallen ten prooi aan de verzoekingen en worden meegesleurd bij God en Zijn Woord vandaan. Jongeren kunnen zich maar moeilijk onttrekken aan de gevaren van facebook en twitter. Gelukkig wordt er steeds vaker gewaarschuwd voor deze gevaren. Maar beseffen we voldoende hoezeer onze tijd verzoekingen met zich mee brengt? Kunnen we zelf weerstand bieden aan al die draaikolken?
Hoe nodig is het dus dat we in ons aller leven een enkel kloostermuurtje optrekken. Dat we plaatsen en gelegenheden hebben waar we onszelf kunnen zijn en waar we de gemeenschap met de Heere kunnen beleven. Dat gebeurt in de huisgodsdienst, tijdens de maaltijden. Het kan zegenrijk werken als we stille tijden houden. Als uw werk u teveel bezig houdt, lees dan  goede lektuur. Het zou een weldaad zijn als gemeenteleden konden beschikken over een eigen kamer, zoals predikanten dat hebben. Een soort binnenkamer dus. Maar in de moderne behuizing is dat meestal niet mogelijk. Jonge mensen echter beschikken hier wel vaak over. Hoe gebruiken jullie je kamer? De huismoeder leefde in mijn tijd ook tamelijk beschermd. Ze kwam ook niet zo vaak met de wereld in aanraking, zoals de mannen. De moderne huisvrouw is zo druk, zo druk. De agenda van de kinderen meldt elke dag wel iets. Ouders hollen achter de kinderen aan. Vaak wordt er bij gewerkt, en helaas is dat soms ook nodig. Maar niet altijd.
We leven dus niet meer in het klooster. Maar laten we beseffen dat we iets daarvan toch wel nodig hebben. Daniel bad driemaal daags tot God. De Heere Jezus zocht ook de stilte, de eenzaamheid. Wat moet Zijn verkeren in de wereld een kwelling zijn geweest. Juist Hij onderwees Zijn Kerk in het belang van de binnenkamer. Laten we dat dan ook in gehoorzaamheid betrachten. Die boodschap brengt ook iemand als Thomas ons nog. Zoek het leven met de Heere. Ik besef dat u zult zeggen daarvoor weinig tijd te hebben. Maar dat is, eerlijk gezegd, toch nog maar de vraag. Begin de dag iets eerder, weeg de aardse en de geestelijke belangen eerlijk tegen elkaar af en ga biddend uw weg. Besef dat ook de jacht een afgod is, waar we zo makkelijk voor buigen. Het kan zo maar gewoonte worden om te denken dat we zo druk zijn. Als we morgen in het ziekenhuis liggen, gaat alles toch gewoon door. Zoek eerst het Koninkrijk Gods.....
verschillende karakters
Een andere factor is iemands aanleg en karakter. Ook ontwikkeling kan daarbij een flink woordje meespreken. We kennen niet alleen het verschil tussen optimistische naturen en meer zwaarmoedige karakters, maar er zijn daarnaast nog zoveel andere bepalende factoren in iemands innerlijke leven. Thomas a Kempis zal vast wel een harmonieus innerlijk leven gekend hebben, maar dat geldt niet van iedereen. Deze verschillen werpen hun schaduw over het innerlijke leven, ook bij Gods kinderen. We hebben daar niet voldoende oog voor. Er zijn nu eenmaal en er zullen altijd zijn diegenen die leven in gemis en zelfmishagen en die daardoor vaak vertwijfeld hun weg gaan. Dat was al zo in Gods Woord. De prediking mag hen daarin wel leiden, maar we moeten anderzijds wel rekenen met het feit dat er mensen zijn zoals Petrus, maar ook als Thomas. Als een kind van God een opgeruimd karkater heeft, is dat een zegen. Maar mensen die een chronisch negatief zelfbeeld hebben, zullen ook hun bevinding niet makkelijk als waarheid ervaren. En het is duidelijk dat er juist ook in deze dagen veel mensen rondtobben met innerlijke oneffenheden. Er is veel stille en verborgen kwelling van mensen die te strijden hebben tegen zichzelf.
Maar ook als mensen een erg opgewekt bestaan hebben, moeten we attent zijn op allerlei gevaren die dat met zich meebrengt. Vraag uzelf in dat geval eens extra af of u overtuigd bent geworden van de machten der duisternis, binnen en buiten uw ziel. Wat kan het een weldaad zijn, als de prediker op de kansel hier weet van heeft. Spurgeon heeft opgemerkt dat de slak ook in de ark kwam, evenals het hert. Voor de slak was dat een dubbel wonder. Zo kennen we hen die nauwelijks vorderen. En hen die snel vorderingen maken en over de dalen lijken heen te springen.
Laten we op onze hoede zijn. Er kunnen ook sombere naturen zijn die leven binnen de omlijsting van het harde ongeloof en die eeuwig  buiten blijven omdat zij hard denken over de Heere en Hem smaden met al hun bezwaren. Er kunnen daarentegen ook lieden zijn, die hun huis op de zandgrond bouwen omdat ze nooit een vuiltje aan de lucht kunnen ontdekken. Wees op uw hoede voor de verzoekingen van uw eigen natuur. Werkelijk, het gevecht met onszelf vraagt veel meer tijd dan dat met anderen. Het blijft voor de voorgangers en voor de leden van de gemeente een aftasten waar de grenzen zijn tussen schijn en zijn. Daartegenover is het ook een onontkoombaar gegeven dat een slak nooit een hert wordt, ook al wil zij dat zo graag. Je kunt nsuwelijks begrijpen dat de Heere  een Thomas ook geroepen heeft en dat Hij zelfs een Petrus erbij wilde hebben.
In deze tijd komen er zoveel meer onderscheidingen. Ouders krijgen te maken met allerlei eigenaardigheden in het karakter van hun kinderen. Ik denk aan adhd en pdd nos, maar er zijn nog veel meer (on)mogelijkheden. Borderline, neurosen en psychosen maken alles nog veel ingewikkelder. Toch heeft de Heere Zijn kinderen ook onder dit type mensen. Maar met hoeveel moeite kan dat niet gepaard gaan, wat vraagt dat alles niet een strijd van hen die deze kenmerken vertonen. Of denk aan hen die alleen maar leven op de hoogste bergtoppen met afgewisseld een verblijven in de diepste dalen, zonder een enkele schijn van evenwicht. Wat zullen kinderen van God daarmee te worstelen hebben, als dit hun innerlijk beheerst. Maar niet alleen zij. Ieder lid van de gemeente kan hiermee te maken hebben, ook zij die onbekeerd voortleven. Wat kunnen er niet een bezwaren overwonnen moeten worden aleer het geloof in hun ziel kan doorbreken.
Zeker kunnenal deze verschillen ook een gezegende kant hebben. Wat zou de kracht van de onderlinge gemeenschap hier een weldaad kunnen zijn. Het lichaam van Christus is, evenals een gewoon lichaam, vol verscheidenheid en variatie. Hoe nodig is het dat we aan die roeping tegenover elkaar herinnerd worden, telkens weer, want de praktijk kan weerbarstig zijn.
Schrijvend over deze thema's, bemerk ik nog andere factoren die het geestelijkje leven van de gemeente bepalen. Ik denk dan aan de verschillende wegen van bekering, die de Heere gaat met de Zijnen (denk eens aan de bekering van Saulus of aan die van Levi)  en ook aan de ernst van de "Godsverduistering” zoals dat wel werd genoemd. Er zij dus ook buiten ons factoren, die wijzelf niet in onze hand hebben. Dat hebben wij natuurlijk nooit, maar als er inderdaad een verminderde werking van Gods Geest is omdat we deze Geest bedroefd hebben, dan hebben we het wel over een allesbepalend criterium. Ik bedoel dan dat er over de gehele kerk een waas of een wolk hangt van verflauwing en verslapping, mede ook bepaald door een terugtrekkende beweging van Gods Geest in de kerk.
Hoe beleeft u dat nu, lezer? Hebt u enig zicht op de belemmeringen die u hinderen in uw innerlijke leven? Onderken toch vooral het gevaar dat we menselijke invloeden aanzien voor geestelijk leven. Maar besef ook, als u deze vragen kent, dat de Heere al deze factoren ook als middel inschakelt, waardoor Hij Zijn kerk onfeilbaar leidt, ondanks alles. Ons karakter brengt ons niet in de hemel, maar het houdt ons er ook niet buiten. Dat is nu juist het rijke van Gods Woord: er staan zoveel voorbeelden in van mensenlevens, zoals het onze; en de Heere heeft de meest onmogelijke karakters een plaats gegeven, beter dan der zonen en der dochteren.

2015  
 
Geestelijke vragen
 
In de wachter Sions (12) trof ik twee artikelen aan, die beide gingen over een en dezelfde zaak. Het ene betrof een bespreking van het boek van W. Guthrie (Des christens groot interest), het andere ging over een brief van Rutherford. In beide gevallen ging het over de toepassing van het Evangelie in persoonlijke mensenlevens. Puriteinen kenden het gebruik om vragen op te werpen die kunnen leven in een mensenhart. Thomas Brooks belooft in zijn geschriften te geven "the resolution of many questions and cases”.
Ik geef enkele voorbeelden: Hebt u het lang uitgehouden in uw opstand en vreest u nu verworpen te worden? Zondigde u tegen beter weten in? Zondigde u met veel overleg? Vreest u dat u God dient met bijbedoelingen?
Zo kunnen er vragen leven in een bestreden ziel. De Puriteinen trachten deze bestredenen  te overtuigen van Gods vergevende liefde. "Deze methodiek” vond haar oorsprongen in de kloostervroomheid en de Roomse biechtpraktijk.
In de tegenwoordige preken (voor zover ik deze enigszins kan overzien) wordt aan deze wijze van omgaan met geestelijke vragen op een andere manier aandacht besteed. Er zouden zeker bezwaren kunnen kleven aan de genoemde benadering van de hoorders. Want al snel gebeurt het dan dat we allerlei bijzondere gevallen niet noemen en dus daarmee de indruk zouden wekken dat er voor die niet genoemde kwalen geen genezing meer zou zijn. Maar deze tegemoetkomende manier om verslagen mensen, die in de knopen van het ongeloof verstrikt zijn, te benaderen, zal zeker ook zegenrijk kunnen werken.
De vraag kwam bij mij op: Zouden er nu ook nog (veel) mensen zijn die met deze geestelijke vragen worstelen? Afgedacht van velen die deze vragen niet kennen vanwege een te haastig aangrijpen van de beloften, kent ú de verlegenheid over bedreven kwaad, dat scheiding maakt tussen God en uw ziel? Ik heb in mijn ambtelijke leven zeker mensen ontmoet, die schenen vast te zitten op deze klippen; ze konden wel geloven dat de zonden vergeven worden, maar gold dat ook voor hun zonden? De duivel zal hiermee velen in zijn strikken gevangen kunnen houden. Zonder dat men de zonden benoemde, begreep je dan wel dat die ene zonde of die grove nalatigheid deed leven in het duister van het ongeloof. Om deze vragen ook voor ons te kunnen beantwoorden, moeten we eigenlijk eerst de concrete vraag stellen: Weet u dat uw zonden vergeven zijn? Het zou ook bij u kunnen zijn dat u blijkbaar worstelt met bedreven kwaad waarvan u vreest dat het uw hoop op verzoening met God wegneemt, omdat uw situatie in de Bijbel bij niemand werd gevonden.
Het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden. Toch is de toepassing van die waarheid een moeitevolle zaak. Het staat boven alle twijfel dat de moordenaar aan het kruis mocht delen in de vrede met God. Maar u vreest misschien dat u te lang gezondigd hebt omdat u uw hele leven in verzet leefde tegen God; en dat u al de geboden des Heeren hebt overtreden. Deze moordenaar zou voor zulke bestredenen een afdoend bewijs kunnen zijn, dat er ook voor u een weg ten leven is. En toch staat u voor uw besef daar nog voor. Uw geweten blijft u aanklagen. Het klaagt hen aan die menen dat zij in bijzondere mate zich tegen de Heere verzet hebben. Zij hebben gezondigd niet alleen tegen Gods eis, maar ook tegen Zijn liefde. Zij hebben zo menigmaal Gods Zoon verworpen in ongeloof en dat is toch een ernstige zonde? U hebt geschikte momenten in uw leven laten voorbijgaan en nu lijkt de deur toegesloten te zijn. U bent misschien oud en u voelt dat uw hart niet meer zo vatbaar is voor het Woord als in uw jeugd.
Het is nuttig, dat uw vragen in de prediking naar voren komen. Op die manier probeerden de predikers van toen deze speciale voorvallen te behandelen. Hebt u te lang gezondigd? Dat had de moordenaar ook, en toch werd hij behouden; enz.
Wordt er zo gepreekt? Gelukkig zijn er preken, die weten van de strijd van de hoorders. Ik stel echter ook de vraag: Wordt er nog zo geworsteld? Zowel op als onder de kansel zullen we moeten erkennen dat het persoonlijke vaak te algemeen wordt afgedaan. Het is soms gewoon geworden dat een algemene waarheid zonder meer op de hoorders wordt toegepast. Dat Avondmaalgangers genoeg hebben aan de algemene waarheid dat Jezus de zondaars aanneemt.
Laten we een voorbeeld nemen aan de Puriteinen. Zo’n benadering in de preek kan moed geven. Uiteindelijk echter moet de Heere Zelf deze vragen beantwoorden. Dat gebeurt als het woord van Christus kracht voor u krijgt en als u er geloof bij krijgt om deze grote genade van de Heere te ontvangen. Maar voorgangers zijn wegwijzers. Gelukkig als we dat zijn mogen. Ook gelukkig als deze vragen leven in ons hart. Maar blijf er niet mee worstelen, zodat de kracht eruit wegtrekt. Heden, zo gij Zijn stem hoort, zo verhardt u niet. Want ook deze vragen kunnen gewenning geven. Dat leren we van deze predikers, die bekend waren met het mensenhart.

2015  
 
DODIGHEID
 
Met deze term wordt de dorre en lusteloze gesteldheid van Gods kinderen aangeduid, als deze beroofd zijn van de levendige bediening van Gods Geest. Een tekst die hiermee in verband staat, is: Jesaja 63:17; daar lezen we: "Heere, waarom doet Gij ons van Uw wegen dwalen; waarom verstokt Gij ons hart, dat wij U niet vrezen?”
In meerdere psalmen vinden we tekenen beschreven van geestelijke gevoelloosheid. Denk maar aan psalmen als 63, 119, 143. De zevenduizend uit Elia’s dagen bevonden zich waarschijnlijk ook in een versufte en sukkelende gestalte. De bruid uit het Hooglied gevoelde geen levendige liefde, toen zij haar Bruidegom buiten de deur hield (5:1v).
Er is dan geen sprake van diepgaande indrukken van vreugde en droefheid, van ernst en ijver; het leven ligt machteloos neer als in een winterse kille wurggreep, waar de zondaar wel over klagen kan, maar waaraan hij niet ontkomen kan.
Het geloof is in zulke tijden gemengd met veel ongeloof, de liefde is vermagerd door  wereldzin, de ijver is vervallen tot luiheid, het gevoel is afgestompt tot ongevoeligheid.
Jaren geleden verscheen hierover een werkje van de hand van Guiljemus Saldenus: De weg van troost. U vindt hierin duidelijke beschrijvingen en typeringen van de kwaal van dorheid en doodsheid. Ik las het onlangs nog eens door. Veel geestelijke wijsheid!
Enkele opvallende zaken wil ik u doorgeven. Saldenus gaat pastoraal om met diegenen die gekweld worden door deze moeiten. Hij toont zich een geestelijke heelmeester, die diepe inzichten ontwikkelt in het innerlijke leven. We zouden soms kunnen spreken van een wijs en begenadigd psycholoog. Geestelijke kwalen hangen immers ook altijd samen met onze psyche.
Verder zien we dat hij erop uit is om de lezers te troosten. Geen harde taal, waarmee mensen worden afgeschrikt; ook geen afsnijdende bejegening, waardoor zijn lezers de moed zouden verliezen. Hij probeert allen die zo gesteld zijn, "binnen boord” te houden. Hij neemt hen zelden iets af, maar voert allerlei redenen aan om hen juist te bemoedigen. Daarin gaat hij heel ver. Welke vragen men hem ook stelt vanuit deze benauwde omstandigheden, hij weet hen altijd weer duidelijk te maken dat genade kan samengaan met al deze kwalijke gestalten.
Dat is leerzaam voor Gods dienaren. Hoe gaan wij om met de worstelaars en de kleinmoedigen? Afsnijdende methoden zijn gewenst en dus niet verkeerd, als zij de mensen maar heen drijven tot Gods genade in Christus. Geen duimstok, waarmee de mensen duidelijk gemaakt wordt wat zij allemaal nog missen. De grondstructuur van zijn behandeling komt er op neer dat hij stelt: als u gevoelig bent over uw ongevoeligheid, dan is dat juist een teken dat u genade kent. De ongevoeligheid, als deze samengaat met de klacht over uw dorheid, behoeft u niet te verschrikken, want ook onder die omstandigheden kunt u getroost zijn.
U vindt dit bij meerdere oude schrijvers. Niet ieder is als van der Groe, die soms krasse woorden gebruikte om mensen uit te drijven uit hun ongestalten. Er zijn ook mannen als Brakel geweest. En het blijkt in de geschiedenis, dat de een de ander aanvult. Je zou hier kunnen denken aan Ahimaaz en Cushi, die beide als boodschapper naar David gingen om hem het verloop van de strijd mee te delen. Dat was een hachelijke onderneming, want Davids zoon was immers ook gesneuveld. Ahimaaz schijnt gevoeliger te zijn geweest voor het feit van Absaloms dood. Hij besefte wat dat voor de koning betekende. Cushi echter was meer de man van de harde lijn. Alle vijanden van mijnheer Koning moeten worden als die jongeling (2 Sam.18:32).
Zo is er verschil tussen Gods knechten. Saldenus gaat teer met zijn "sukkelaars” om. Men kan zich voorstellen dat er ook andere methoden zijn. Bijvoorbeeld: uw gevoel of uw ongevoeligheid vormen nimmer een grond; het gaat alleen om het geloof in Christus. Dat is een meer zakelijke benadering. Geeft Saldenus deze mensen niet te veel grond en hoop in zichzelf? Werpt hij het anker niet teveel in het eigen schip? Dat niet; hij weet ook heel goed dat alles buiten de mens ligt, in Christus. Maar, zoals werd gezegd, hij is een geestelijke ziele-arts. Hij geeft zijn patiënten inzicht in hun kwaal, zodat zij er beter mee leren omgaan. Ongetroosten zullen altijd negatieve gedachten hebben over hun geestelijke staat. Hij is een wegwijzer voor bekommerden, die zich niet moeten laten ontmoedigen door zonden en zwakheden.
Het stelt ons voor de vraag hoe wij persoonlijk in onze tijd omgaan met de bedoelde kwalen. In onze dagen wordt ook duidelijk dat er een gevaar schuilt in het gladstrijken van allerlei ongestalten. Dorheid kan ook een teken van de dood zelf zijn. Het kan dus ook zijn dat er geen leven is. Maar dan klaagt men er ook niet over. Juist de droefheid over deze zaken is voor Saldenus een reden om het volle Evangelie te brengen. Geldt dat ook voor onze tijd?
Zijn er klagers die gebukt gaan onder hun gemis, onder hun dodigheid? Veel bekommerden, die er vroeger zo over konden klagen, toonden daarin juist het teken van echtheid. Mensen die er niet over klagen, hoeven ook niet getroost te worden; deze troosten immers zichzelf. Hun innerlijke gesteldheid schrikt hen niet af en zij weten altijd onfeilbaar zeker dat het daar ook niet op aan komt. Maar juist het ware leven wil gevoel beleven aan de genade. Zij zoeken de echte droefheid en de ware blijdschap. Maar zij hebben daarin wel onderwijs nodig.
Hoe is dat bij u? In de winter lijkt de natuur als dood; maar er is leven. U begrijpt dat dit onderscheid van belang is. Saldenus raadt ook aan zichzelf ernstig te onderzoeken. Dat is altijd goed en nodig. Het leven ligt niet in onze levendige gestalte, maar in Hem Die de Levensvorst is. Zijn vraag: Hebt gij Mij lief?
 
 
2015  
 
GODSBEELDEN
 
Laatst las ik een bericht met de constatering dat het Godsbeeld in de psychiatrie zich heeft gewijzigd. Men stelt zich God minder streng voor.
Het is belangrijk hoe we ons God voorstellen. Het is duidelijk dat we al heel snel eenzijdig denken over God. Men kan zich Hem voorstellen als een verterend vuur; men kan ook denken aan het bekende woord: God is liefde.
Het tweede gebod bewaakt het Bijbelse Godsbeeld. In de geloofsleer  wordt gesproken over Zijn eigenschappen of Zijn deugden en volkomenheden. Dat God één is, wil zeggen dat Zijn eigenschappen niet onderling met elkaar in strijd zijn. Dat is bij ons, mensen, wel het geval. Wij kunnen verscheurd worden door tegenstrijdige gevoelens. Maar in God is geen strijd tussen bijvoorbeeld Zijn liefde en Zijn toorn. Het is een volkomen harmonie.
Mensen die gekweld worden door angst, kunnen al snel een verkeerd beeld van God ontwikkelen. Dat kan al plaats vinden in de opvoeding van onze kinderen. Kinderen kunnen bang (gemaakt) worden voor een God Die snel toornt. Een zekere preekstijl kan daaraan ook meehelpen.
Angst berust op een verkeerde voorstelling. Vrees heeft wel iets van een beven voor de Heere, maar deze vreze (des Heeren) is vergezeld van liefde. In de liefde is geen vrees of angst. Liefde berust op vertrouwen.
Maar angst is overmatige vrees. Deze wordt nog aangezet door zaken als de hel en het oordeel. Angst berust meer op een gevoel dan op echte kennis.
Iedere pastor zal wel  eens te maken hebben gehad met mensen die absoluut geen oordeelspreek kunnen verdragen. Ze raken daardoor helemaal van hun stuk. Ze komen daardoor in een diepe put terecht, niet van geestelijke strijd, maar van psychische stress. Hoe hiermee om te gaan?
Men zou zich eigenlijk moeten verbazen dat er niet meer mensen van hun stuk raken als zij aan God en aan de eeuwigheid denken. Hoe men zich de Heere ook voorstelt, er is toch altijd reden tot vrees als we nog onbekeerd zijn. Als ons verstand ons al kan vertellen dat God kan toornen en dat Zijn toorn van ongekende kracht is, dan zouden we toch verwachten dat iedere hoorder van het Woord beeft voor God. Maar dat is niet zo, integendeel. Velen leven met hel en dood voor ogen zonder onrust. Deze houding wordt nog versterkt door de stelling dat een mens nu eenmaal dood is in zonden en  misdaden. Dat betekent: we zijn van nature totaal ongevoelig voor het oordeel. We kunnen zodoende de meest ernstige preken vrij gerust weerstaan.
Ik meen dat men de leer van onze doodsstaat op deze wijze verkeerd gebruikt. Zou een natuurlijk mens niet dodelijk  verschrikt kunnen worden als hij hoort van Gods oordelen? Waarom wel bang als er een ziekte zich voordoet en waarom niet als men zijn Bijbel leest?  God richt Zich ook op uw verstand! Bezin u daar op en denk erover na. Laten predikanten zich richten op het denkend vermogen van de hoorders.
Maar als het dan gebeurt dat angst mensen naar de keel vliegt, wanneer zij horen van het oordeel, dan zou men toch eerst naar de Heere moeten komen en daarna misschien, indien nodig, naar de psychiater. Deze kwaal is toch vooral geestelijk oplosbaar? Er is toch een Evangelie voor mensen in nood en er is toch de belofte dat de Heere ons uit de benauwdheid zal uithelpen? Het is waar, als er echt sprake is van een psychiatrisch ziektebeeld, kunnen predikanten dat niet oplossen. Maar niettemin hebben zij wel de middelen in handen om mensen te leiden en bij te staan. De prediking moet en mag dan wel uitzicht bieden. Niet in die zin dat we moeten aansporen tot een oppervlakkig vertrouwen. Maar zo als het gaat in psalm 130: daar bevindt de dichter zich in de diepste nood en dat verandert niet, maar hij weet toch door redenen in de Heere buiten zichzelf op te klimmen tot ongekende hoogten.
Hij klim op tot een vaste hoop. Bij U is vergeving! Dat geeft verwachting. Het feit dat Christus gekomen is om het verlorene te zoeken, kan de gordijnen van de nacht wegschuiven en de zon doen doorbreken tussen de wolken heen. Is men dan al verlost? Nee, maar er is kennis van een verlossing buiten de mens, er is  weet van een apotheek, die een geneeskrachtig middel heeft.
Ik sprak over het Godsbeeld.
We denken vaak dat God buiten Christus een verterend vuur is. Maar  wat denkt u van Goddelijke eigenschappen zoals Zijn lankmoedigheid, barmhartigheid, goedertierenheid en liefde? Deze heerlijke deugden bestaan van eeuwigheid in God. Uit deze bronnen van goedheid is Christus voortgekomen toen Hij mens werd. In Christus worden ook al Gods deugden verklaard. Hij toont hoe streng God straft, als Hij moet lijden en sterven onder de last van Gods toorn tegen de zonde. Hij toont hoe diep Gods liefde is als Hij Zich ten offer geeft aan het kruis. In Christus ontmoeten al Gods deugden elkaar; ze kussen elkaar.
Buiten Christus om kunnen we geen goed Godsbeeld hebben. Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon Die in de schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard.
Ondanks dit alles zal het voorkomen dat zondaren angstige gestalten moeten doorleven. Hoezeer vormen zij het voorwerp voor een prediking, die weet te spreken van God ontferming in Zijn toorn (Hab. 3:2). Die ontferming nodigt uit. Maar ook Gods rechtvaardigheid. Het kan ook moed geven als we bedenken dat God niet een grimmige tiran is, maar dat Hij volkomen recht spreekt. En dat Hij daardoor trouw blijft aan Zijn Woord. De Heere is recht in al Zijn weg en werk!

2016  
 
ANGST EN GELOOF
 
Maakt het christelijk geloof angstig en depressief? Er zijn psychologen geweest, die dit zo stelden. Jaren geleden vond in Zeeland een onderzoek plaats, waarin andere psychiaters deze stelling op grond van ervaringen in de praktijk logenstraften.
Het kan een probleem zijn in iemands leven. Bepaalde onderdelen uit Gods Woord, zoals de hel en de eeuwige straf kunnen op mensen met een gevoelige psyche een verzwarende uitwerking hebben. Het zou te kort door de bocht zijn om alleen maar te beweren dat een mens die waarheid niet horen wil. Op zich is dat ook waar, maar het andere valt ook niet te ontkennen: wie een depressieve aanleg heeft, kan door de rechte prediking meer benauwdheid oplopen dan de gewone kerkganger.
Dat is niet verwonderlijk. Het is meer verwonderlijk, dat velen de donkere tonen uit de prediking zo makkelijk kunnen verdragen en daaronder rustig kunnen voortleven. Wie nadenkt over de eeuwige straf, zou het toch benauwd moeten krijgen, ook op grond van natuurlijke overwegingen. Maar de praktijk bewijst het tegendeel. Het geloof is een wonder, maar het ongeloof is ook een "wonder”. Hoe kan een zondaar onbekeerd blijven?
Het moet de rechte dienaar aan het hart gaan dat er zielen zijn, die juist door zijn prediking verstrikt raken in angst en somberheid. Dat moet dus ook voor hem een probleem worden. Want hij bedoelt dat niet. Hij is er op uit om de mensen te bewegen tot het geloof. Je wilt dat zondaren het heil in Christus zullen vinden, terwijl het tegenovergestelde lijkt te gebeuren: zij komen er verder van af.
Ik heb mensen gekend, die vanuit een traumatische gesteldheid dieper in de put kwamen, zonder dat dit leidde tot geestelijke verruiming. Dit overkomt ook jonge mensen. In de jeugd kunnen juist emotionele factoren zo’n sterke rol spelen. Kijk maar eens op Refoweb, dat kom je daar allerlei vragen op dit terrein tegen van jongeren.
Hierbij komen ook andere symptomen die hiermee misschien te maken hebben. Ik denk aan mensen die moeite hebben om in een volle kerk te zitten. Ze voelen zich dan snel opgesloten. Ook een moeilijke situatie voor hen die ermee geplaagd worden. Het kan leiden tot een mijden van de kerkdienst. Ik begrijp dat het niet zonder gevaar is als ik dit zeg. Men zou aanleiding kunnen vinden in mijn woorden om te snel thuis te blijven. Dat moet dus in deze gevallen nooit het advies zijn. Er is altijd een mogelijkheid, zoals een zitplaats dicht bij een deur of de dienst meebeleven in een aangrenzende ruimte. Ook in dit soort zaken kunnen we te makkelijk oordelen over anderen.
Gelukkig geeft ook een psychiater zelden de raad om dreigende situaties te mijden. Iemand die bij het Bijbellezen allerlei anti-gevoelens voelt opkomen (tegen zijn wil), zou kunnen denken dat hij de Bijbel maar dicht moet laten. Dat is mijdingsgedrag, dat juist de problemen alleen maar versterkt.
 
Hoe gaan we nu om met mensen in een dergelijke situatie?
Voor de personen in kwestie is het zaak om een pastor of een vriend of geliefde op de hoogte brengen van deze innerlijke problematiek.
Voor het pastoraat liggen hier ook moeiten. Het is ondenkbaar dat deze klachten zouden moeten leiden tot een aangepaste preek. Er zullen gevallen zijn waarin dit gebeurt. Ik las pas in de Waarheidsvriend van voorgangers die zich echt laten leiden door de behoeften van de hoorders. Natuurlijk verwerpen wij allen deze gedachte, maar iedere dienaar zal ook weten dat we ons onbewust soms maar al te makkelijk aansluiten bij de wensen van gemeenten en kerkgangers. Ik ga er echter van uit dat we die valkuil willen vermijden. Het Woord moet eerlijk gebracht worden.
Dus, als de tekst spreekt over de hel, dan moeten wij daar ook over spreken. Dat geldt ook van allerlei andere beangstigende thema’s. Natuurlijk is het van het grootste belang dat dit in liefde en bewogenheid gebeurt. Daarop moeten we als voorgangers onszelf onderzoeken. We hebben nodig de bewogenheid van Christus. Zie hoe Hij weende over Jeruzalem. 
Maar daarbij is het toch zo, dat tegenover de oordelen ook uitputtend mag worden gesproken over de deugden van Gods barmhartigheid. Leg dan een verband tussen de bewogen uitspraken van Gods Woord en de hierboven geschetste nood. Dat de Heere Jezus zo bewogen was met melaatsen en zieken en bezetenen, mag hoop en moed geven voor mensen die leven aan de zelfkant van de gemeente. Kortom, er staan vele voorbeelden van Zijn reddende genade in Gods Woord. Op elke bladzijde wordt de Middelaarsbediening van Christus getekend. Denken we verder ook aan Zijn profetisch onderwijs met mensen als de Samaritaanse vrouw of ook de Kananese vrouw.
Oordeel en voordeel, zegen en vloek, dood en leven moeten in een evenwichtig verband staan. Dat heeft ook altijd de prediking in onze kerken gekenmerkt. Ik bedoel niet te zeggen dat in elke preek de drie stukken in gelijke delen aan de orde komt. Wel dat de prediking in zijn geheel deze driedeling zichtbaar moet maken.
Ik heb mensen gekend die bang waren om er een te veel binnen te laten; dat zou ook erg zijn, we zouden de mensen bedriegen. Maar daar staat tegenover: het zou even verschrikkelijk zijn als we er een buiten zouden sluiten die de Heere binnenlaat.
Verder moeten al deze zaken nader uitgelegd worden in het persoonlijk gesprek met betrokkenen. Want het zal blijven voorkomen, dat mensen een verkeerde bevatting maken van de preek. Het is herkenbaar wat iemand eens zei: U preekt wel ruim, maar u komt daarna soms weer met de rem. Dat is niet te vermijden. De discipelen zeiden na woorden van de Heere Zelf: Wie kan dan zalig worden? Maar daarop geldt dan altijd weer het antwoord: Wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God. Juist waar het bij ons afloopt, begint het bij de Heere! "Als ik wandel in het midden der benauwdheid, maakt Gij mij levend!”

2016  
 
ZELFONDERZOEK
 
In de Waarheidsvriend is momenteel veel belangstelling voor de preken van ds. G. Boer. Een typering van Dr. A. A. A. Prosman trof me in dit verband. Ik geef het citaat: "De prediking die ik in Gouda hoorde, had een bevrijdend effect. Dat was een rechtstreekse confrontatie met het Woord van God, zonder allerlei bevindelijkheidsvraagjes. Zelfonderzoek kan martelend zijn. Je komt er nooit uit of het bij jou wel echt is. De mens is bedrieglijk en zelfs in de meest vrome ervaring kan hij zichzelf niet vertrouwen”.
Het gaat over een belangrijk onderwerp. Zelfonderzoek heeft ook in de preken die wij horen, een bepaalde plaats. Ook die "bevindelijkheidsvraagjes”, waar hij het over heeft. Ik probeer eerst de gedachtegang van Prosman te volgen. Wat hij schrijft over het menselijk hart, is te staven vanuit Gods Woord. "Arglistig is het hart, meer dan enig ding, ja dodelijk is het, wie zal het kennen?” (Jer. 17:9)
In Gods Woord komen we veel voorbeelden van mensen tegen die zich vergisten in zichzelf. Zij beroemden zich in dingen die ingebeeld waren.  De Heere Jezus geeft daar veel voorbeelden van, vooral ook in Zijn gelijkenissen. De Joden beroemden zich in Abraham hun vader, zij hielden zichzelf voor kinderen van God (Johannes 8). Het zaad in de akker schiet voorspoedig op, maar later verdort het. Ook in de dagen van de profeten kwam dit veel voor: "Des Heeren tempel zijn wij”. Zo is er veel meer te noemen.
Anderzijds komt het ook voor dat mensen zichzelf overal buiten plaatsen vanuit hun eigen waarneming, terwijl zij toch bij de Heere gekend en bekend zijn. "Sion zegt: de Heere heeft mij vergeten en de Heere heeft mij verlaten” (Jes. 49:14), terwijl de Heere het tegendeel zegt. Denk ook eens aan de vele klachten die we aantreffen in de psalmen. Deze vorm van misleiding is ook zonde. Het is in ieder geval duidelijk dat mensen zich makkelijk kunnen vergissen in de beoordeling van hun eigen staat. Op grond van zulke voorbeelden zou men kunnen zeggen dat de mens zichzelf nimmer kan vertrouwen. Tegelijk zijn deze voorbeelden juist ook redenen om wel het eigen hart te onderzoeken, maar dan vanuit de Schriftuurlijke kenmerken. Zo roept de apostel Paulus de gemeente op zichzelf te onderzoek of Christus in hen is.
Voor Prosman werpt een prediking, die maant tot zelfonderzoek, de mensen op zichzelf terug. Maar kunnen we dat altijd zo zeggen? Kan ook een onderzoekende prediking niet uitdrijven tot Christus? Mensen worden wel op zichzelf teruggeworpen als de beloften van het Evangelie afhankelijk worden gesteld van de situatie van de zondaar. Bijvoorbeeld: Bent u echt arm geworden in uzelf? Dan mag u de toevlucht nemen tot het kruis van Christus. In dat geval worden hoorders teruggeworpen op zichzelf.
Ik kan niet precies bevroeden wat Prosman bedoelt met bevindelijkheidsvraagjes. Ik vermoed dat hij het heeft over vragen die gesteld worden in een preek of u dit of dat kent. Kent u dit aanhoudend bidden en kent u dit aanklevende leven aan de troon der genade?
Er zullen meer mensen zijn die het gevoel hebben dat er in een preek blokkades worden opgeworpen op de weg naar Christus. Daartegenover wordt beklemtoond dat men tot Hem komen mag "zoals ik ben”. Zoals je hier en nu bent, bent u welkom bij Hem. Is dat niet te makkelijk? Nee, als we maar bedenken dat wie Christus werkelijk vindt, niet blijft zoals hij is. Daarbij is het zo dat de prediker ook een taak heeft om zondaren juist, zoals zij van nature zijn, te doen zien wie wij door de zonde geworden zijn. Hij moet toch trachten om hen te overtuigen van de diepte van onze ellende en tegelijk ook van de rijkdom in Christus. Zulke mensen mogen met vrijmoedigheid de woorden op de lippen nemen: "zoals ik ben”. Ze weten dat er in hen geen enkele grond is. In een vorig artikel van Ds. Kieviet stond het ongeveer zo: de zondaar mag wel tot Christus komen, zonder enige voorwaarde, maar hij zal en wil dat niet doen. Wie de begeerte voelt om tot Hem te komen, is al niet meer zoals hij van nature is.
Maar ik begrijp Prosman toch wel als hij wil overtuigen van de bedrieglijkheid van ons hart.
Als we vaak de vraag stellen of de hoorders dit of dat wel kennen, moeten we als predikers beseffen dat zij deze dingen moeten leren kennen. Een preek is geen chequelist waar kenmerken worden aangevinkt, zodat je weet dat het goed is. Overtuig vanaf de kansel de dode zondaar vanuit de confrontatie met het Woord dat hoorders zover komen dat zij delen in die overtuiging. We voelen aan dat hier een verschil zichtbaar wordt: "Kent u dit?” moet worden: "U moet dit leren kennen”. Dat is de heilzame confrontatie.
In de woorden van Prosman lijkt het er echter op dat dit soort vragen overbodig zijn. Maar dan denk ik toch aan de vele gelijkenissen die de Heere Jezus heeft uitgesproken om de mensen het verschil uit te leggen tussen hetgeen ware en valse genade is. Meermalen kennen gelijkenissen een uitwerking van de twee wegen. Deze roepen de mensen op zich te toetsen. Dat heeft een heilzame functie. En als we dan onze belevingen moeten wantrouwen, wat dan? Dan is het de goede weg om met en vanuit dat gemis de toevlucht te nemen tot Christus. De reeds genoemde vraagjes hebben dan niet de taak om de mensen af te houden van het Evangelie, maar juist om hen heen te drijven en te wijzen op Christus, zodat men erachter komt waarvoor men Hem nodig heeft. Gods kinderen beleven allen een tijd dat ze geen enkel kenmerk meer over houden. Dat geldt dan voor hun eigen waarneming. Dan blijft er niets anders over dan de bekende bede: "Doorgrond mij en zie of er een schadelijke weg bij mij is en leid mij op de eeuwige weg”. Dat is het beste zelfonderzoek. Toets mij Heere, proef mijn nieren. Neem dan dat stenen hart uit mijn binnenste weg en schenk me een vlesen hart.
Ik zou niet graag de gemeente terugwerpen op zichzelf, maar ik heb daar alle vrijmoedigheid toe als ik hen zo overtuig van een levend gemis, dat zij niet langer buiten de Zaligmaker kunnen en willen leven.

2016  
 
VERDAMPEND GELOOF
 
Ditmaal aandacht voor een artikel in de Waarheidsvriend, dat mij erg aansprak. Het werd geschreven door Dr. W. Dekker uit Oosterwolde. De scribent houdt zich reeds jarenlang bezig met het verschijnsel van de secularisatie. Helaas moet ik mij vanwege ruimtegebrek enigszins beperken.
"De generatie waar ik bij hoor, is de generatie van de grote afval. Het geloof verdampt voor je ogen. Het gebeurde zelfs in je eigen vrienden- en familiekring. Ook in de gemeentes nam ik het waar. Mensen die belijdenis deden en dan nog heel positief leken, vertelden je een aantal jaren later dat ze er niets meer aan doen. Deze ontwikkeling heeft mij altijd sterk beziggehouden.
Ik vraag me af of we ons echt met de secularisatie durven confronteren? Proberen we niet steeds iets nieuws te bedenken en zo eigenlijk het probleem te laten liggen? We lijden te weinig aan dit verschijnsel. We hebben het niet als een groot pijnpunt in ons geloof en in ons gemeenteleven opgenomen. Dat zit me hoog.
In de jaren tachtig preekte ik regelmatig over de Klaagliederen van Jeremia en over verschillende klaagpsalmen. Voortdurend klinkt daarin de klacht ‘Waarom zijn we in zo grote nood?’ en dan betrok ik dat op de kerk. Even ging dat wel – iedereen had het toen over Godsverduistering. Later durfde ik er bijna niet meer over te preken en nu nog steeds niet, want de voorspelbare reactie is: ‘U bent te somber’. Maar somberen is het laatste wat ik wil. Om me heen mis ik echter dat wij het grote geloofsverlies als een klacht, als een nood, als een pijn bij God brengen.
Als je de nood niet ziet, breng je die ook niet in je gebed en als je haar niet in je gebed brengt, word je er ook verder niet werkzaam mee.
Ik ben vreselijk bang voor de ontkenning van het probleem. Ontkenning komt voort uit het feit dat we het lijden niet willen. We leven in een cultuur – en als kerk doen we daarin mee – die de donkere kanten van het leven en het lijden verdonkeremaant. Wij kunnen niet meer omgaan met pijn, lijden, teleurstelling en wanhoop, tot in rouwdiensten toe niet meer. Meestal moeten het tegenwoordig dankdiensten voor het leven zijn, terwijl ik denk: ‘Ik vind het nogal wat dat hij op deze jonge leeftijd, na zo’n vreselijke ziekte, met zo veel aanvechting gestorven is’. Ik hoor daar dan niets meer over. We moeten vooral positief zijn.
Mijn stelling over secularisatie is: Wij lijden er te weinig aan en we doen er te weinig aan. Bij mij begint het juist met de pijn, de klacht, het gebed en het verwachten van God en dán ook ijverig zoeken naar de weg die we als gemeenten en ik als theoloog en predikant moeten gaan. Welke prediking, welke catechese is nodig om ons uit deze woestijn te leiden?
Wij zitten heel erg in een doe-cultuur, ook in de kerk: wat kunnen wij doen en hoe kunnen we er wat van maken? Om maar iets te doen voeren we allerlei vernieuwingen in, tot en met een beamer in de kerk. Dit heeft echter niets met het probleem te maken.
Het is een vlucht voorwaarts als we zeggen: ‘Maar er zijn toch ook weer nieuwe pioniersplekken’ of als we opmerken dat in China zo veel mensen tot geloof komen. Ik ben dankbaar voor elke Chinees die tot geloof komt, maar híér is het argument eerder een ontkenning van de situatie.
We hebben een spiritualiteit, een geloofsleven nodig waarin het klagen van de Psalmen, het roepen om God en het wachten op God structureel een plaats heeft. In de omgang met de secularisatie zijn we heel weinig betrokken op God. Wat is Zijn weg hierin, welke aanwijzingen geeft Hij?
Ook mensen die nog wel naar de kerk gaan en over Jezus, het kruis en de vergeving van zonden horen, vragen zich af: ‘Wat heeft dat met mijn leven te maken? Zij seculariseren innerlijk. Als ze in de kerk zitten, geloven ze het allemaal weer even. Als ze naar de televisie kijken, zijn ze het ook zo weer kwijt, want waar is God dan. We vinden het moeilijk om bij de overdosis aan moderniteit die op ons afkomt, de kinderlijke omgang met God te bewaren.
Dat is anders dan vroeger toen ik jong was. Ik zag bij mijn ouders of bij mensen die op bezoek kwamen, dat zij de gewone dingen van het leven met God beleefden. Ik ben opgegroeid met mensen om me heen die mij als jongetje hielpen ontdekken dat de wonderen in de schepping en de dagelijkse gebeurtenissen met God te maken hebben. Opa maakte de oorlog mee, verloor zijn vrouw en een kind. Ondanks dit alles genoot hij van elke dag, want God was er ook nog. Het was Hem nog nooit uit de hand gelopen, dat lees je in de Bijbel. Onderweg zijn we dit besef met elkaar kwijtgeraakt”.
Een korte reactie:
Onder secularisatie verstaan we het verval van het geestelijke leven, van het christendom. Het heeft te maken met verwereldlijking. Dat probleem speelt levensgroot in alle kerken. Ik heb er in deze rubriek reeds vaker over geschreven.
De woorden van Dekker zijn mij uit het hart gegrepen. Dekker constateert dat de nood niet leeft en gevoeld wordt; en dus komen we er ook niet mee bij de Heere. Er was een tijd dat niemand eigenlijk wilde zeggen dat de kerk in verval was. We zeiden toen nog: Er zijn ook nog goede dingen. Daarmee hielden we ons op de been. Toen kwam de tijd dat meerderen gingen opmerken dat het toch niet goed ging. Maar die constatering was niet genoeg. Brengt het ons in de nood en in de schuld voor God? In het eerste hoofdstuk van Klaagliederen wordt die klacht wel gehoord: "Hoe zit die stad zo eenzaam, die vol volks was…? Van de dochter Sions is al haar sieraad weggegaan”.
Een onder ons bekende predikant zei eens, kort voor zijn dood: "Ik kom onder Gods volk vrijwel geen mensen tegen, die gebukt gaan onder het verval van de kerk…..”. Lees en herlees dit stuk nog eens biddend. Ontwaakt gij die slaapt!

2017  
 
DAGBOEKEN
 
Rond de jaarwisseling worden er van alle kanten nieuwe dagboeken aangekondigd. De meesten daarvan hebben al een vertrouwde plaats aan tafel gekregen. Ik heb respect voor de broeders die ieder jaar weer opnieuw hun krachten geven aan deze arbeid.
Een dagboek heeft veel voordelen. In de eerste plaats geeft het een toegespitste verklaring van een Bijbelgedeelte. Lees je de Bijbel tijdens de maaltijden dat bestaat het gevaar dat we heen lezen over de fijne nuances van een tekst. Dat hoeft niet zo te zijn, maar haast en afleiding  zijn de bedreigingen voor het omgaan met de Schrift. Daarom is het pleidooi voor huisgodsdienstoefening zeker op zijn plaats. Daaraan kan een dagboek goede steun verlenen.
Verder zien we dat de meeste schrijvers tijdens de hele maand een persoon of een speciaal boek uit de Bijbel behandelen. Ook dat heeft iets goeds. Jaarlijks zal er in de gemeentelijke diensten wel ruimte zijn voor een serie preken, maar de indeling van het kerkelijk jaar maakt dat er aandacht moet zijn voor ander tekstmateriaal en een andere tekstkeuze. Gods Woord biedt veel levensbeschrijvingen, die er niet voor niets staan. In die mensenlevens ligt ook een belangrijk stuk verkondiging.
Daarbij helpt een dagboek om een gericht en persoonlijk woord, de dagtekst, op te vangen. Hoe vaak gebeurt het niet dat er een tekst wordt behandeld, die u juist die dag kan leiden en die ook echt ingaat op uw omstandigheden. Dat vind ik persoonlijk het voordeel van zo’n dagtekst. Het is alsof de Heere dan speciaal in die tekst bijzonder persoonlijk tot u spreekt. En zo mogen we. dat ook zien, als we er tenminste eerlijk mee omgaan. Want Gods Woord is niet alleen vertroostend maar het is ook vermanend en ontdekkend.
Hoe gebruiken we een dagboek? Velen zullen dat doen tijdens de maaltijden. Dat kan een geëigend tijdstip daarvoor zijn. Maar we moeten hierover wel nadenken. Het kan immers zijn dat het gewone Bijbellezen daardoor wat in het gedrang komt. Er is van alle kanten steeds weer gepleit voor de zogenaamde lectio continua, het lezen van de Bijbel als een aaneengesloten geheel, hoofdstuk na hoofdstuk of perikoop na perikoop. Dat is heel belangrijk. Het gaat erom dat we kennis nemen van heel de Schrift. Oud en Nieuw Testament, moeilijke en soms ook makkelijkere gedeelten; op die manier wordt heel de Bijbel onder de aandacht gebracht. Een dagboek geeft een tekstgedeelte om te lezen, maar ik weet niet in hoeverre daarbij de idee van heel de Schrift aan de orde komt. Ik merk dat er een kort Schriftgedeelte ter lezing wordt geboden. In sommige gevallen kan dat leiden tot meer dagboek en minder Bijbel. Dat is niet de bedoeling van de scribenten, maar het kan onbedoeld zo wel uitpakken.
Laten we er oog voor hebben dat we vooral de gehele Bijbel aan tafel lezen. Ik wil hiermee niet zeggen dat we ook de naamlijsten werkelijk moeten betrekken bij het dagelijkse tafelgebruik van de Bijbel. Deze kunnen meer in een Bijbelstudie aan de orde komen.
Ik schrijf hier nu over omdat het doornemen van heel de Schrift ook door nog andere factoren er bij in kan schieten.
De plaats van de Bijbel aan tafel wordt ook negatief beïnvloed doordat het gezin in deze tijd niet zo vaak meer compleet bijeen is rond de maaltijd. Schoolgaan en ongelijke perioden van werken (dag- en nachtdienst, ploegendiensten) maken het onmogelijk om met alle huisgenoten het Woord open te slaan. Daardoor wordt de Bijbelkennis minder. We moeten er, ook op de kansel, mee rekenen dat veel gedeelten uit de Bijbel steeds vaker als onbekend worden ervaren.  En toch is het van primair belang dat we niet alleen de Schrift alleen (sola Scriptura) maar ook heel de Schrift (tota Scriptura) ter hand nemen.
Er is namelijk  nog een factor die het Bijbellezen op deze manier beïnvloedt. Ik denk aan de kinderbijbels. Deze zullen veelvuldig gebruikt worden in gezinnen met kinderen. Misschien in veel gevallen wel meerdere keren per dag. Soms zijn er ook ouderen die vanwege de begrijpelijkheid liever een eenvoudige kinderbijbel lezen dan de Bijbel zelf. Dat lijkt me geen goede zaak. Een kinderbijbel heeft voordelen, maar het gebruik moeten we beperken tot een enkele maal per dag. Het geeft niets dat kinderen ook dingen horen die ze soms nog niet helemaal begrijpen. Er zijn gedeelten genoeg die ze wel redelijk goed kunnen volgen.
Hoe vaak hebt u de Bijbel al helemaal, "van kaft tot kaft” gelezen?
Velen van u zullen het met mij al vele malen gedaan hebben. Mij overkomt het, evenals ongetwijfeld ook u, dat u telkens weer opnieuw verrast wordt door nieuwe aspecten van het Woord. Het gaat er maar om, dat u Gods stem hoort. De Heere Jezus zei het: Mijn schapen horen Mijn stém. Ze lezen niet alleen Mijn Woord, maar ze horen ook Mijn stem. Dat laatste is meer en daar gaat het om. Dan heb ik het zelf uit Zijn mond gehoord. Dan komen Wet en Evangelie samen aan de orde. Dan doen we het toch maar niet zoals die vrouw, van wie het verhaal ging dat ze een bus had waar ze elke dag een tekst op een apart stukje papier uit haalde, tot grote troost en blijdschap voor haar. Haar dominee vroeg haar hoe die teksten in die bus kwamen. "Die heb ik er zelf in gestopt”, zo luidde het antwoord. Zo moet het niet. Zo wil het soms wel gebeuren.
Ook al doen u en ik dat zo niet, we  moeten ervoor oppassen dat we niet een eigen Bijbel samenstellen. Wat vertroost spreekt aan, wat ontdekt, gaat voorbij. Omgekeerd kan het ook zo toegaan. Omgaan met de Schrift is geen eenvoudige zaak. Maar het is wel rijk als de stem van de goede Herder wordt gehoord. "Ontdek mijn ogen dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet”.

2017  
 
DE LAATSTE DAGEN
 
Tweemaal spreekt de apostel Paulus in zijn brieven aan Timotheus over de laatste of de latere dagen. Hij doet dat in 1 Timotheus 4 en in 2 Timotheus 3. De signalen die hij daar geeft, zijn heel verschillend. Het viel mij op dat in beide hoofdstukken gesproken wordt over dwalingen die binnen de kerkelijke muren zich voordoen.
In zijn tweede brief schrijft Paulus over zonden die bestaan onder de dekmantel van godzaligheid. Het is een lange lijst: "En weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden. Want de mensen zullen zijn liefhebbers van zichzelf, geldgierig, laatdunkend, hovaardig, lasteraars, den ouderen ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig. Zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijk, achterklappers, onmatig, wreed, zonder liefde tot de goeden, Verraders, roekeloos, opgeblazen, meer liefhebbers der wellusten dan liefhebbers Gods”;
We kunnen veel van wat hier gezegd wordt, herkennen in onze maatschappij. Deze zonden leven voor ons besef vooral in de wereld van nu, in het Nederland van onze dagen. Het heeft te maken met een algemene verruwing, een loslaten van de Bijbelse normen en waarden en een onbeperkt zoeken van eigen genoegens. Hoe kan de apostel menen dat deze zonden juist in de kerk worden bedreven? Zijn woorden stemmen tot nadenken. Deze lijst spreekt niet zozeer van openbare zonden die tuchtwaardig zijn. Het zijn de verborgen zonden die zeker ook in de kerk kunnen bestaan. Onder de gedaante der godzaligheid. Onder de mantel der vroomheid kunnen deze zonden welig tieren. Hopelijk zullen er velen zijn die zich hiervan distanciëren, maar we moeten wel eerlijk vaststellen dat we allen, juist in de kerk, ons schuldig maken aan deze sluipende zonden.
In 1 Timotheus 4 gaat het om iets anders: "Doch de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten, en leringen der duivelen, door geveinsdheid der leugensprekers, hebbende hun eigen geweten als met een brandijzer toegeschroeid; Verbiedende te huwelijken, gebiedende van spijzen te onthouden, die God geschapen heeft, tot nuttiging met dankzegging, voor de gelovigen, en die de waarheid hebben bekend”.
Paulus typeert deze zonden met ongemeen felle bewoordingen. Toch lijkt het op het eerste gezicht niet zo ernstig. Het gaat vooral om onthouding en ascese; het huwelijk en sommige spijzen worden veroordeeld. Het is wel duidelijk dat hier invloeden spelen van de Gnostiek. Deze stroming zocht de zonden vooral in de materie, in de stof, of ook in het lichaam. Maar de zonde is veel omvangrijker; ook onze geest is geheel verdorven. Deze richting meende ook dat Jezus slechts een schijnlichaam heeft aangenomen, wat feitelijk  betekent dat Zijn werk zou bestaan in een schijnverlossing.
Vandaar dat Paulus hier scherpe woorden gebruikt. Deze dwalingen gaan er eigenlijk van uit dat de mens zichzelf, zonder genade, redden kan. Er liggen duidelijk wettische trekken in. In de kerk van onze dagen komen deze leringen in deze vorm niet zo voor. Deze stroming heeft zich voortgezet in het Doperdom, de Anabaptisten. Ook deze meenden dat het lichaam maar een zaak was van inferieure kwaliteit. Dus is dan alles verwerpelijk wat te maken heeft met het aardse bestaan. Deze dwaling, in bredere vorm, heeft de kerk wel parten gespeeld. Het gaat in die voorstelling vooral om het inwendig licht, het geestelijke ten koste van het natuurlijke. Die neiging is herkenbaar, ook nu. Een zeer droevige bijkomstigheid was dat juist deze stromingen soms plotseling konden ontaarden in vrijbuiterij en losbandigheid. In kringen van het Labadisme kwamen bedenkelijke huwelijkspraktijken voor.
Het is goed om deze Paulinische waarschuwingen ter harte te nemen. In een heel andere vorm komen deze oude dwalingen weer terug in een modern kader. Hoe merkwaardig dat het huwelijk ook nu onder zware druk staat. Is er verband tussen de dwaling toen en de vrije liefde van nu? In feite is het zo dat de mens, vroom of werelds, in zijn hart zichzelf altijd gelijk blijft. De autonomie van de mens kan zich op allerlei manieren uiten. Maar zeker is wel, dat het huwelijk in Nederland onder zware verdenking staat. Iemand merkte pas geleden op: het huwelijk wordt ondermijnd, maar het homohuwelijk moet koste wat het kost gepromoot worden! Er heerst in ons land een absolute morele chaos. Allerlei afwijkende vormen worden tot norm verheven. Paulus stelt hiertegenover dat alles wat God geschapen heeft, goed is, als het tenminste met dankzegging gebruikt wordt (vers 4). Dat is een les, ook voor ons. Aan de vorm hebben we niet genoeg. Het gaat om die ware dankzegging. Het moet alles geheiligd worden door het Woord en door het gebed. Alleen door heiliging (vers 5) krijgen alle gaven van de Heere hun diepste betekenis. Elk schepsel is wel goed, maar alles is door de zondeval bedorven. Daarom is die heiliging nodig. En dat kan alleen door gelovigen die de waarheid hebben bekend (vers 3). We zijn er niet mee klaar als we de vormen handhaven; ook in een bestaand huwelijk kan het onheilig toegaan. Het Woord in Christus, door het geloof verstaan, brengt alle vormen tot hun hoogste waarde. Dan getuigt Christus dat Zijn geboden niet zwaar zijn. De Heere te vrezen en Zijn geboden te bewaren betaamt alle mensen. Dat is die ware heiliging. Alleen zij die de Waarheid hebben bekend, zullen dit verstaan. Dan zullen we ook vanuit de Waarheid de vormen lief hebben. Zo werpt het Woord van God licht over alle tijden, toen en nu!

2017  
 
ALTAR CALL
 
In de tijd van Billy Graham en lang daarna hoorden we er veel en vaak over. Tijdens een gloedvolle en meeslepende toespraak werden de hoorders opgeroepen naar voren te komen en te kiezen voor Jezus. Het kwam vooral voor in kringen van Baptisten; deze komen daar nu echter op terug.
En wel op grond van de praktijk; het aantal bekeerlingen smelt na verloop van tijd langzaam maar zeker weer weg. Ook in de dagen van grote opwekkingspredikers zoals John Wesley was het bekend: Do it now! De nadruk werd gelegd op het heden. Daarbij stond het beroep en het appel op de (vrije) wil van de mens centraal.
In Reformatorische kringen komen "methoden” voor die hier wat op lijken. Meestal is dat niet meer dan schijn. Is het verkeerd om de hoorders op te roepen om nu gelovig tot Jezus te komen? Niets, zo wordt dan gezegd, staat u in de weg. Er is geen enkele voorwaarde, u mag komen zoals u bent. Onder de Puriteinen werd het soms ook zo gesteld (W. Guthrie); zij legden daarbij een sterk accent op de wil. Deze gang van zaken is een reactie op een prediking, die het geloof afhankelijk stelt van allerlei voorwaarden. Het is volkomen in overeenstemming met de leer van vrije genade dat we afzien van allerlei voorwaarden. Voorwaarden rieken immers naar Arminianisme. In kringen van "Haert Cry” ziet men deze oproep als het middel om te ontkomen aan allerlei geloofsbelemmeringen die in de veel kerken worden gesteld, zo denkt men.
Tegenwoordige Baptisten zien een gevaar in het feit dat wie de keus doet, gezegd wordt dat zijn zonden vergeven zijn. Dat vinden zij misleidend, zo las ik. Over dit argument moeten we nadenken. Mag men komen tot Jezus zoals men is? Niemand zal het ontkennen. Men kan alleen maar komen zoals men is. Alles wat we meer hebben en zijn, is te veel. Ook Paulus en ook de Heere Jezus Zelf hebben hun hoorders zo aangesproken. De verkeerde indruk wordt echter niet zelden gewekt, dat men door dit komen mag geloven dat je verlost bent en wedergeboren bent.
Men mag tot Jezus komen zoals men is om door Hem geholpen te worden, om rust van Hem te verkrijgen. Dit komen is eigenlijk niet anders dan het gelovig gebed. Ongetwijfeld is er onder ons wel een misverstaan over dit komen tot de Heere. Velen zullen dit recht van toegang al zien als een zaak waarmee een onbekeerd mens toch niets doen kan. Dus blijft alles bij het oude. Om hieraan te ontkomen spoort  men dan aan tot een actief aannemen van de Heere Jezus.
We mogen en moeten de gemeente van harte uitnodigen te zien op Jezus en te komen tot Hem. Maar dat is een deel van de rechte prediking. Er zijn meerdere lijnen te trekken. In Gods Woord wordt evenzeer vaak opgeroepen tot bekering. Bekeert u en gelooft het evangelie. Denk ook aan Johannes de Doper en apostelen zoals Petrus (Hand. 2) en Paulus. Spreekt men alleen over het bevel tot geloof dan is dat een deel van de waarheid. Geloof en bekering moeten hand in hand gaan en bekering moet blijken, in een oprecht berouw en in een vernieuwd leven. Soms komt men niet verder dan de conclusie dat "een mens bekeerd moet worden”. Het wordt dan ook nog als een passief gebeuren voorgesteld. Als reactie daarop nu dan de eis van het geloof. Maar beide zaken moeten voorgesteld worden, geloof en bekering. Bekering leidt tot geloof en geloof leidt tot bekering. Hier is sprake van een wisselwerking. Het valt mij op dat we in deze tijd minder horen spreken van bekering en meer van geloof. Vergis ik mij hierin? Geloof en bekering zijn beide actieve begrippen: de mens is er volkomen bij ingeschakeld. Maar hij leert dat hij vastloopt met deze eisen en zodoende wordt een levend gemis geboren om het werk van God. Dat werd me onlangs duidelijk in een preek over de vader van de maanzieke knaap. De Heere vraagt geloof van hem: "Alle dingen zijn mogelijk degene die gelooft”. De man echter werpt de eis weer terug op Jezus: "Kom mijn ongelovigheid te hulp”. Hij kan zelf zijn ongelovigheid niet wegnemen. Dus wel de eis en de nodiging, maar dan de volle eis.
Verder moet het ons voorzichtig maken dat juist Christus Zelf het is Die allerlei mensen die tot Hem kwamen, ontmaskert als schijnzoekers (Johannes 6). Dat moet dus ook weer nopen tot zelfonderzoek. Deze schijnmoet ook in de prediking ontmaskerd worden. Daarom moet de preek ook leiden tot zelfonderzoek.
Ik herinner mij van Professor Kremer dat hij vooral een andere lijn trok. Als het ging over Bartimeüs bijvoorbeeld zou men alle schijnwerpers kunnen richten op de werkzaamheden van de blinde. Maar Kremer bezag de zaak vooral theologisch: Jezus kwam tot de blinde. Die lijn lijkt me absoluut betrouwbaarder. Het een sluit het andere niet uit, maar er ligt toch meer ruimte in het werk van God in Christus dan in ons komen en geloven in Hem. Vanuit dat komen van Christus tot de zondaar gaat nu ook de zondaar komen tot Jezus. In die volgorde! Het komen van God in Christus tot de zondaar mag zo verkondigd worden dat zondaren daardoor bewogen worden te komen tot de Heere. Wat Kremer betreft: hij bracht niet zozeer een dwingend appel, maar meer een Schriftuurlijke voorstelling van het genadige werk van de Heere.
Terecht mag men zeggen: kom zoals u bent. Maar dan zal die zondaar ook weten hoe en wie hij werkelijk is. Dat vraagt dan weer om het ontdekkend element. Laten de dienaren dus ook zondaren vertellen wie en wat ze geworden zijn door de zonde, want dat weten we van huis uit niet.
Niettemin, mijn opmerkingen doen niets af aan het recht dat de Heere geeft aan zondaren om tot Hem te komen. Paulus zei het zo: "Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden”. Het is voor ons allen de vraag: Wijzen wij een zoekend mens echt de weg? Christus deed het wel: "Ik ben de Weg…….”

2017  
 
De les van de ui
 
Ik zou zelf niet op het idee gekomen zijn. Maar een predikant gebruikte dit beeld eens. Het ging over zelfonderzoek. Hij zag daar geen heil in. Jezelf onderzoeken lijkt veel op het afpellen van een ui. Ligt hier inderdaad een les in voor ons?
Een ui heeft een merkwaardige opbouw, anders dan een appel bijvoorbeeld. U kunt een ui helemaal afpellen, ring na ring. Tenslotte blijft er niets over. Wat heeft dit te maken met zelfonderzoek?
Als wij onszelf onderzoeken willen, komen de kenmerken aan de beurt. Wat verstaan we daaronder? U kunt er iets over lezen in de Dordtse Leerregels. In I,12 lezen we: "Van deze hun eeuwige en onveranderlijke verkiezing ter zaligheid worden de uitverkorenen te zijner tijd, hoewel bij onderscheiden trappen en met ongelijke mate, verzekerd; niet, als zij de verborgenheden en diepten Gods curieuslijk doorzoeken, maar als zij de onfeilbare vruchten der verkiezing, in het Woord Gods aangewezen (als daar zijn: het waar geloof in Christus, kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz.), in zich elven met een geestelijke blijdschap en heilige vermaking waarnemen” (2 Kor. 13:5).
Het gaat om wat er tussen haakjes vermeld staat. Onze vaderen geven deze zaken de naam van vruchten. Dat is ongetwijfeld een betere benaming. Hoe kunnen we weten dat we uitverkoren zijn? Hoe weet u dat u een kind van God bent? Hierboven wordt gesteld: U kunt het weten! Als u afdaalt in uw hart, komt u er wel achter. U vindt daar de bewijzen van Gods genade. Deze bewijzen worden ook wel "kenmerken” genoemd. Of ook dus: vruchten.
Nu komt het beeld van de ui in zicht. De buitenste schil kan allerlei bruine vlekken vertonen, die we liever niet eten. Het eerste kenmerk, hier genoemd, is een waar geloof in Christus. Dat is dus de eerste schil. Ga eens na bij uzelf of u dat waar geloof bezit. Het is een Schriftuurlijk kenmerk. U hebt misschien wel eens mogen geloven dat Christus de Uwe geworden is. Hopelijk mag u dat nog steeds geloven. Maar de getrouwe prediker zal u vragen of uw geloof een wáár geloof is. U kunt zich dan wel voorstellen dat die vraag in verlegenheid brengt. Er zitten heel wat vlekken aan. Dus die schil wordt afgepeld. U komt er zodoende niet goed af. Nu de tweede schil. Misschien is die helemaal schoon en bruikbaar? Het tweede wat genoemd wordt is: kinderlijke vreze Gods. Ik kan nu hetzelfde verhaal neerschrijven wat ik zoëven aangaf bij de eerste schil. Ook dit kenmerk roept vragen op. U kunt er ook niet echt op bouwen. Zo wordt de ui steeds kleiner. Kenmerk na kenmerk, vrucht na vrucht valt af. Wat blijft erover?
Denkt u eens aan de lijst van de vruchten van de Geest in Galaten 5: "Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid” (vers 22). Daar hebt u een aantal onfeilbare kenmerken van Gods werk in uw ziel, als het goed is. Het is goed ons daar aan te toetsen.
Maar de boven aangehaalde predikant zag in deze methode geen heil. En dat lijkt ook inderdaad zo te zijn. Maar is dat werkelijk zo?
Ik begrijp dat velen zullen zeggen: deze methodiek laat u zoeken in uw eigen hart. Daar moet u niet zijn; u moet het net uitwerpen aan de andere zijde, u moet uitgaan door het geloof tot Christus. Maar toch spoort ook de Heere ons aan tot zelfonderzoek. Onderzoekt uzelf, of ge in het geloof zijt. David hield er rekening mee dat er schadelijke wegen bij hem waren. Hij bad om licht van Boven om wegwijs te worden in zijn ziel.
Maar is het dan niet zo dat we het leven buiten onszelf moeten zoeken in Christus? Is het niet bevrijdend om de vaste grond te zoeken in Hem? Jazeker, we moeten daar wel uitkomen. Als u al maar door pelt en u houdt niets over, dan is er geen andere weg dan tot Christus te gaan; en u gaat daardoor tot Hem met des te meer overtuiging en armoede. De tollenaar was helemaal uitgepeld, toen hij zei: "O God, wees mij, de zondaar genadig”.
Waarom niet direct tot Christus gevlucht en in Hem geroemd? Dan bent u toch van alle benauwdheid af? Dat is een belangrijke vraag.
Maar als we dat zelfonderzoek overslaan en we nemen, zoals men zegt, de Heere Jezus aan, dan slaan we Bijbelse adviezen over. De weg tot Christus is goed, er is geen betere, maar je kunt zodoende niet doen alsof het niet belangrijk is hoe het er van binnen uitziet. Onze vaderen zouden het dan, zowel in de Heidelberger (antw. 86) alsook in de DL (I,12) ook niet goed gehad hebben.
Ik pleit dus voor een Schriftuurlijk zelfonderzoek. Op grond waarvan? Omdat het mij een heilzaam proces lijkt om zelf al minder te worden, om te beseffen dat er in u geen goed woont. Om u tot het inzicht te brengen dat we in onszelf arm en ellendig blijven. En zonder hier nu een bepaalde graad en trap in aan te geven, geloof ik dat een "afgepelde” zondaar het beste voorwerp is voor de gerechtigheid van Christus. Juist in die weg zal hij des te meer Christus nodig hebben. We zijn het er helemaal mee eens dat zondaren tot Christus mogen en moeten komen, maar het is wel belangrijk in welke weg dat gebeurt. Wie niet ontdaan is van eigen gronden, zal weinig kracht zien in het bloed van Christus. Dus toch zelfonderzoek. Nu blijft er toch nog wel een vraag over als ik onze Leerregels lees. Ziet u die vraag? Ik wil ook graag nader met u nadenken over die ui. Je kunt er ook anders mee omgaan. Daarover in een volgend artikel.

2017  
 
Verstand en gevoel

Het gevoel is in deze tijd voor veel mensen allesbepalend. Het overheerst op alle terreinen van het leven. Als men maar een goed gevoel bij iets heeft, dan neemt men het als waarheid aan. Onze Catechismus kent al het onderscheid tussen feiten en het nut van die feiten. Maar ons leerboek gaat consequent uit van de feiten. De mens van nu handelt anders. Puur verstandelijk geredeneerd zouden we ervan uit moeten gaan dat er leven na de dood is, dat er dus een eeuwige toekomst wacht; daaruit volgt in Bijbels licht als vanzelf dat er een God is. Maar de massa van nu heeft daarmee gebroken en neemt het onverstandige risico van een eeuwige verlorenheid. Als het maar goed voelt, is het waar. Het voelt goed om jezelf tot een wet en een god te zijn en dus nemen velen dit voor waar aan.
In kerkelijke kringen is deze invloed ook doorgedrongen. Waarheid is pas echt waar in relatie tot allerlei andere begrippen. Waarheid wordt voor veel christenen niet bepaald door de norm van de Bijbel, maar door de ontvangende mens. Waar is dan wat hem goed uitkomt, wat goed voelt.
Hoe staat u in de wereld van denkers en voelers?
Ik neem de situatie van een kerkdienst. De preek komt heel verschillend over. Een goede preek bestaat uit uitleg en toeleg (explicatie en applicatie). Van dat laatste woord is de app (toepassing van een programma) afgeleid.
Er was in Utrecht ooit een vrouw met veel genade die pas begon te luisteren na de tussenzang, als de toepassing begon. Het leerstellige en het verklarende deel ging over haar hoofd heen. Een deel van het kerkpubliek is vooral gericht op de toepassing. Begrijpelijk, want dan komt het pas naar je toe. U kent misschien ook wel de uitdrukking: de dominee zei amen toen het nog moest beginnen. In Evangelische kringen trekt men de lijn nog verder door. Het moet blijheid uitstralen en je moet er vol van zijn (enthousiast).  Het gaat ons tegenwoordig om het praktische, het moet handen en voeten hebben, het moet niet ver van je af blijven zweven, enz. Zij die met de jeugd om gaan, geven vaak als eis aan dat een preek "niet moeilijk” moet zijn. Het moet simpel doorzichtig zijn. De moderne preek steekt niet meer alle tijd en energie in studie en exegese, maar gaat uit van moderne thema’s die leven bij de mensen. Het zijn de onderwerpen van het journaal en de hypes, waarmee je nog mensen kunt boeien.
Er is al veel nagedacht over geloof en gevoel. Een verstandstype in de kerk zal rationeel en verstandelijk geloven. Het staat zo in de Bijbel, dus neem ik dat aan. Het verstand geeft rust. Verder niet te veel doordenken over allerlei bezwaren. Deze houding is gevaarlijk. Wie uitgaat van het verstandelijke redeneren, stelt zich buiten de noodzakelijke bediening van de Heilige Geest. Maar er is ook een ander uiterste. Er wordt en werd veel gewaarschuwd tegen "een traan en een versje”. Deze liggen op het terrein van de emoties. We zouden dit zo maar kunnen verwarren met de gezonde Bijbelse bevinding. Nu zijn waarschuwingen hiertegen in onze tijd minder actueel, want er heerst onder ons een gevoelsarm beleven.
De rechte geloofshouding moet een goede harmonie zijn tussen verstand en gevoel. Een geheiligd verstand en een oprecht gemoed. Maar dat evenwicht is zeldzaam. We hebben nu eenmaal onze eenzijdigheden. Een echt gevoelige natuur kan pas echt geloof oefenen als hij iets voelt, als er indrukken zijn. En onderzoekt hij zich, dan vindt hij meestal niets. Veel oprechte zoekers klagen over een kil gemoed. Zij ervaren geen liefde, zij kennen geen diepe vreugde en daardoor komen zij in het donker. Hun verstand kan hen zeggen dat de Heere echt gesproken heeft en dat er wel eens betere tijden zijn geweest; maar zij kunnen hun hart niet meekrijgen. Ik denk dat velen worstelen met dit probleem. Het is het niet zien en toch geloven. Hoe meer gevoel u zoekt, hoe minder u het vindt. Laat dan een "goed verstand”, zoals de Spreukendichter het noemt, u te hulp komen. Uw hart, ook uw verstand mag leven bij het geopenbaarde Woord. Bij de onwrikbare vastigheden, buiten uzelf, in het volbrachte werk.
Maar als een denker tot God bekeert wordt, geeft dat strijd, weer op een andere manier. Ook hij ervaart de klacht over een gebrek aan gevoelige genade. Maar dan weer vanuit een andere achtergrond. Het kan daarentegen ook zijn dat hij verstrikt raakt in zijn gedachten. Als de gedachten in mij zich vermenigvuldigden, hebben Uw vertroostingen mijn  ziel verkwikt. Denkers kennen hun tobberijen over de waarheid; wat is waarheid en wat zegt het Woord precies? Een verlicht verstand is een zegen, maar een verduisterd verstand kan zoveel onrust geven.
Ga eens na wat bij u overheerst, uw verstand of uw gevoel? Het verstand moet de leiding houden! Het kan niet zonder gevoel, maar het moet zich er ook bij tijden bovenuit worstelen. Het verstand als ankerplaats van het geloof.
De ouders van Simson laten ons iets zien van het verschil tussen verstand en gevoel. Manoach vreesde te zullen sterven omdat hen een engel verschenen was. Zijn vrouw echter mocht haar vrees te boven komen door houvast te vinden in het verstandig acht geven. Als de Heere ons wilde doden, zou Hij ons niet verschenen zijn met deze boodschap (Richt. 13:22,23).
Veel ongeloof zou bestreden kunnen worden, niet vanuit het gevoel, maar  vanuit het klare onderscheiden, waar de dichter om bad.

2017  
 
Zelfonderzoek
 
Volgens de in het vorige artikel aangehaalde predikant biedt zelfonderzoek geen heil, omdat we dan geen enkel kenmerk meer overhouden. Daar zit stellig iets waars in die gedachte. Maar daarmee is niet alles gezegd. We kunnen daarmee het zelfonderzoek zo maar niet van de tafel vegen.
Ik denk nog even aan die ui. Je kunt hem ring na ring afpellen en je houdt niets over. Maar je kunt ook anders met een ui omgaan. Als deze een aangetaste vlek toont, kun je deze ook doorsnijden, van boven af. Dan houdt u ongetwijfeld nog wel stukken over die gaaf zijn.
Er moet volgens Gods Woord ook een vorm van zelfonderzoek zijn, die wel bruikbaar en vruchtbaar is. Ook de aangehaalde plaats uit de DL geeft dat al aan: we kunnen de vruchten van de verkiezing in onszelf waarnemen. Ook kunnen we uit de vruchten in de wandel opmaken dat we een kind van God zijn.
Daar moeten we nog eens over nadenken. Gods volk heeft meestal de neiging om aan te geven dat ze in zichzelf geen enkele grond kunnen vinden. Dat is een zeer juiste gedachte. De grond ligt alleen in Christus, buiten de mens en buiten zijn eigen hart. Maar er is verschil tussen de grond der zaligheid en de vruchten der genade. Vruchten vormen geen grond, maar ze kunnen ook weer niet gemist worden.
Meerdere oude schrijvers hebben onzekere en twijfelende zielen de weg van de kenmerken gewezen. Dat was toen niet ongebruikelijk. Tegelijk vindt men bij hen ook de andere weg: als we geen ware kenmerken in onszelf kunnen vinden, moeten we ons wenden tot Christus, want daar ligt de enige verwachting.
Als we Gods Woord hierbij opslaan, kunnen we in de psalmen bijvoorbeeld lezen dat de dichters hun oprechtheid aangaven als teken van hoop en als een pleitgrond om genade te verwachten. Ik wandel in mijn oprechtheid, zo zei David (Ps. 26:1). Deze hele psalm is vol van dergelijke uitspraken. Hiskia gaf aan dat hij in oprechtheid voor de Heere had gewandeld (Jes. 38:3). Petrus kon verklaren dat hij de Heere liefhad.
Ons leven kan dus wel argumenten leveren om mede op grond daarvan te hopen op Gods genade. Anderen mochten op grond van eerdere uitreddingen hoop hebben op nieuwe blijken van Gods gunst.
Het lijkt me een zaak die we ter harte moeten nemen. Meestal horen we Gods kinderen verklaren wat ze niet hebben en welke donkerheden er in hun ziel kunnen leven. Geen goed in de mens. Dat is waar, maar de Heere gaf hen ook tekenen van Zijn werk in hun hart. Daarvan mag en moet dan ook gesproken worden. Het is ook niet zonder gevaar om het zelfonderzoek van de hand te wijzen en te zeggen dat het enige teken van hoop buiten onszelf ligt. Ik vrees namelijk dat we dan te kort kunnen doen aan het werk van Gods Geest in ons hart. Het werk van Christus ligt buiten onszelf, maar het werk van de Heilige Geest ligt in het eigen hart en leven.
Van Luther is bekend dat hij, hoewel hij dagelijks zeven uur bad, toch geen hoop vond in al die werkzaamheden. Hij voelde aan dat zelfs zijn berouw niet voortkwam uit de goede grond. Zo kwam hij tot het geloof in Christus. Daartoe kan het zelfonderzoek ook dienen. Vanwege het totale gemis aan iets goeds blijft alleen het heil buiten de mens over. Later heeft hij echter wel gezien dat vanwege het werk van Christus in zijn leven er toch ook tekenen waren die spraken van geloof en liefde.
Nu heb ik al aangegeven dat er twee gebieden zijn die zich lenen voor het Schriftuurlijke zelfonderzoek. Professor van Genderen heeft ooit een brochure geschreven over het praktisch Syllogisme. Kort gezegd komt het erop neer dat men op grond van een waarneming in het eigen hart of leven mag concluderen dat men echt gelooft. Dit kan betrekking hebben op vruchten in het leven naar Gods wet, het kan ook te maken hebben met geloofswerkzaamheden die men in het eigen hart kan waarnemen. Zo is broederlijke liefde een kenmerk van genade, zoals Johannes stelt. Dat uit zich dan in daden (praktisch) en ook in zielsgestalten (mystiek).
We moeten dit beklemtonen. Zeggen we niet al te makkelijk dat er in ons niets goeds te vinden is? Kunnen we daardoor niet vervallen in een accorderen met allerlei zonden of met een accepteren van een slordig leven? De rechte prediking zal de hoorder ook vragen of de vruchten van het geloof in uw leven gezien kunnen worden? Dus: pel die ui nu niet helemaal af tot er niets over blijft (hetgeen bij tijden zeker kan en moet gebeuren), maar snij deze eens van bovenaf door, zodat u iets goeds overhoudt, als vrucht van genade. Paulus durfde bijvoorbeeld te zeggen dat hij zeer overvloedig gearbeid had. De werken volgen Gods kinderen na.
Dus als grond moeten we alles van onszelf leren verliezen en afpellen, maar als vrucht van het geloof moeten we ons oefenen om iets goeds over te houden, als werk van Gods Geest ìn ons.
Ik hoop hiermee een bijdrage geleverd te hebben aan het denken over het zelfonderzoek. Zeker, het zal altijd in verlegenheid brengen, maar het kan er toch ook toe leiden dat u oog krijgt voor het werk van Gods Geest in uw hart en leven.
Gij toetste mij bij dag en nacht;
Gij vond mij trouw, in vreugd’ of smarte.
De mond sprak steeds de taal van ‘t harte,
Door beiden is hun plicht betracht,
Wat ook de zondaar aan moog’ vangen.
Ik heb voor zijn afschuw’lijk pad
Een haat, een afkeer opgevat;
Ik gruw van zijn verkeerde gangen.

2018  
 
Heilig Avondmaal
 
Ds. D. Breure, Hervormd predikant in Waarder, schreef enkele artikelen over de zekerheid van het geloof. Hij brengt daarbij ook de Avondmaalstafel ter sprake. Het lijkt me goed daarover iets aan u door te geven.
"Als ik het goed waarneem is daarin een behoorlijk kentering gekomen. Het aantal boeken, artikelen, en preken(series) over heilszekerheid is naar mijn indruk nogal afgenomen. Het aantal gemeenteleden dat zekerheid heeft dat Jezus voor hen gestorven is lijkt te zijn toegenomen. Als we tenminste af mogen gaan op het aantal Avondmaalgangers. Dat zijn in vrijwel alle gemeenten er fors meer geworden.
Nadenkend over mogelijke oorzaken hiervan kwam ik tot de volgende punten. Allereerst zou een oorzaak kunnen zijn dat er helderder en krachtiger dan voorheen gepreekt wordt en dat er meer krachtig werk van de Heilige Geest zodat er meer gemeenteleden zijn die zekerheid van het geloof hebben (ontvangen). Laten we hopen dat dit zeker ook één van de oorzaken is. Dan zouden we oprecht dankbaar mogen zijn.
Toch kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat er ook andere factoren meespelen. Zonder me aan te meten dat ik precies kan beoordelen wat er waar precies het geval is. Maar dan kom ik toch tot een drietal andere mogelijke oorzaken:
Allereerst dat onder invloed van een veranderend theologisch denken het niet zozeer een punt meer is of Jezus ook voor mij gestorven is. Want Hij is toch voor iedereen gestorven? En als Jezus voor iedereen gestorven is dan hoeft het en mag het zelfs geen vraag zijn of hij ook voor mij gestorven is. Wie heeft nog nooit een (belijdenis)catechisant horen zeggen: "Ja, dominee natuurlijk geloof ik wel dat Jezus voor mij gestorven is, maar of ik in de hemel kom durf ik niet te zeggen”. Als Jezus voor iedereen gestorven is waar hangt het dan vanaf of ik in de hemel kom? Of ik dat geloof, ja, maar vooral of ik vol zal houden om te geloven, of ik goed genoeg geloof om tot het einde toe te blijven geloven. Maar Jezus in elk geval voor iedereen gestorven dus dat geloof ik wel. Dit is theologisch onjuist. 
Ten tweede is naar mijn indruk de aandacht voor schijngeloof, of hoe je het niet echte geloof ook noemen wilt, fors afgenomen. Werd vroeger daar soms het grootste deel van een preek of boek aan gewijd, met aan te geven wat het allemaal (net) niet is, tegenwoordig is daar weinig aandacht voor. Terwijl toch de Bijbel wel spreekt over een Bileam, een Saul, de vernedering van een Achab, Judas, Demas en Jezus Zelf de gelijkenis van de vijf wijze en vijf dwaze maagden uitsprak en in de gelijkenis van het zaad maar liefst drie plaatsen aanwijst waar het zaad geen vrucht voortbrengt, al lijkt het er tussen de doornen en vooral bij de ondiepe aarde een tijdje wel op. Het lijkt erop dat dit niet zo heel veel aandacht meer krijgt onder ons. Als iemand zijn geloof oprecht meent en authentiek is en overkomt dan moet het toch wel echt zijn? En als we in de gemeente iemand tegenkomen die iets vertelt van een last van zijn zonden of die van harte ijverig is in Bijbellezen, kerkgang en meeleven, dan ben je vaak al zo blij dat je niet durft te denken aan de vraag of het wel uit de echte bron voortkomt en of het vrucht is van waar geloof of van ‘nabijkomend’ werk. Toch is dit pastoraal onverantwoord. Nog steeds kunnen mensen menen in te gaan en lijken te geloven, terwijl het niet zo zal blijken te zijn.
Ten derde lijkt het me dat de eeuwigheidsernst over de volle breedte van onze kerk is afgenomen. De werkelijkheid van een eeuwige tweedeling der mensen, een eeuwige tweedeling van gemeenteleden in hen die eeuwig juichen zullen en hen die eeuwig kermen zullen lijkt minder belicht te worden. Terwijl vanouds dit toch een drijfveer was om na te denken over de zekerheid van het geloof. Want dat hangt samen met de werkelijkheid van eeuwig behouden zullen worden of toch nog eeuwig verloren te zullen gaan in de hel, onder de brandende toorn van God, waar hun worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust. Juist dit belang gaf aanleiding om te verlangen naar zekerheid van het geloof. Het ontbreken van dit besef maakt het belang van de zekerheid van het geloof dan ook (veel) minder groot. Dit is levensgevaarlijke ontkrachting van de Bijbelse werkelijkheid”.
De schrijver geeft hier, zoals u kunt lezen, een nuttige aanzet tot bezinning op deelname aan het Avondmaal. Ook in onze gemeenten is op dit terrein dezelfde verandering waar te nemen. We kunnen nauwelijks enig zicht krijgen op de oorzaken van die veranderingen. De weg van de kerkbank naar de tafel is korter geworden voor velen. Daarbij is er wel sprake van een gevaar.
Ik heb vooral vroeger, tijdens classisvergaderingen altijd de toename van het aantal Avondmaalgangers heel positief horen duiden. Meer mensen aan het Avondmaal, dus meer geestelijk leven. Zo mocht dat toen ook gezegd worden, als er sprake was van Avondmaalsmijding. Maar langzaam maar zeker is er een wissel om gegaan. Nu hoor je op elke classis de verzuchting: steeds minder mensen in de avonddienst. Dat roept de vrees op: lopen hier de sporen niet uit elkaar? Waar ging het mis? Deze ontwikkeling heeft Roomse trekken. Daar verwacht men alles van het sacrament. Ik hoorde eens van iemand die zei: Ik ben misschien geen trouwe kerkganger, maar als het Avondmaal is, ben ik er. Dat zal bij u niet zo zijn, maar je blijft wel zitten met de vraag over die twee verschillende geluiden op de classis, toen en nu. Wat zou de Heere Jezus hiervan zeggen? En Paulus?
Het kon zijn dat er minder geworsteld wordt met de vraag: Voor wie is het HA ingesteld? Het zou goed zijn als we allen blijven nadenken over zowel de voorbereiding, de bediening en de nabetrachting van het Avondmaal. Misschien in een volgend artikel.

2018  
 
PLICHTEN
 
Het viel me op bij het lezen van een werk van Flavel, dat hij meermalen spreekt over de "plichten”. Andere oudvaders spreken daar ook over. Men duidt daarmee speciaal aan de plichten van Gods volk, van de ware gelovigen. Het gaat om geestelijke plichten. Hoe staat het daarmee onder ons?
Vrij zelden komt u deze aanduiding tegen. Plichten hebben te maken met het Bijbellezen, het gebed, het spreken over de Heere en Zijn Woord, de kerkgang en verder de werken der barmhartigheid. Maar we verstaan er in engere zin toch vooral onder de tijden die we besteden aan de omgang met de Heere en Zijn Woord; Woord en gebed. Een ander woord dat hier in beeld komt, is: werkzaamheden. Dat we er weinig over denken kan te maken hebben met de gedachte dat alleen de wet roept om plicht; te spreken van plichten kan wettisch aandoen. We kunnen ons afvragen of we wel van plichten moeten spreken en of we deze dan ook zien als verplichtingen.
Ik herinner me vanuit mijn opvoeding dat mijn grootvader daar flexibel en soepel mee omging. Naar ik meen stelde hij dat we alleen moeten Bijbellezen en bidden als we daartoe echt innerlijk de behoefte gevoelen. Lag hieraan een vleugje van antinomiaans denken ten grondslag?
Men zou zijn stelling kunnen verdedigen vanuit de gedachte dat alles wat we doen ten opzichte van de Heere alleen waarde heeft als het voortkomt uit liefde. Wat zonder die liefde wordt verricht, is een werk der wet.
Toch denk ik dat deze gedachte geen navolging verdient. Wat we doen heeft namelijk niet alleen iets te maken met ons werken voor de Heere, maar er loopt ook een lijn vandaar naar onszelf toe. En al is het dan dat we daar niet altijd het hoogste offer van de liefde in kunnen brengen, het kan in ieder geval tot onderwijs zijn voor onszelf.
En hierover doordenkend, is het een zeer nuttige zaak om te spreken van de plichten. Het is nodig om daar voortdurend aandacht aan te geven.
De gevleugelde reclame: "Voel je vrij”, heeft ook velen in de kerk in zijn greep. Voel je nergens toe verlicht, doe wat je fijn vindt, ontspan jezelf en leef je eigen leven.
Als die houding een christen gaat beheersen, gaat het vanzelfsprekend niet goed. Iets wat direct te maken heeft met bedoelde plichten, is: structuur. Er zijn veel mensen zonder structuur. Ze eten wanneer ze trek hebben, ze gaan naar de kerk als ze daar behoefte aan hebben, ze lezen de Bijbel als het hen uitkomt. Ons leven moet echter gestructureerd zijn. Structuur moet alles bepalen wat we doen. We eten op gezette tijden, we bidden en houden stille tijd op vaste momenten. Wie dat in zijn leven weet aan te houden, heeft daar heel veel nut van. Ik geef een voorbeeld. U zult wel eens naar een preek luisteren, via internet, dus buiten de gewone diensten om. Ik ervoer dan bij mijzelf lang niet altijd een verlangen om dat te doen. Het is treurig genoeg, maar er kunnen zelfs gevoelens van afweer leven in ons hart. Maar toch, als dit nu gebeurt op vaste tijden, gaat u merken dat u er behoefte aan krijgt. Het wordt een vast onderdeel en uw hart gaat zich daaraan gewennen. Je mag dan soms merken dat structuur leidt naar een verlangen naar het Woord.
Hebt u vaste tijden waarin u echt bezig bent met uw "plichten”? Hoe staat het met onze jongeren, maar ook met onze ouderen? Ik denk hierbij dan aan het lezen van stichtelijke lectuur, of ook van dogmatische werken. Zijn we wat bekend met onze oudvaders? Laatst zei iemand in een interview dat het vooral belangrijk is om de kerkelijke klassieken te lezen, zoals de Navolging van Christus (Thomas a Kempis), de Institutie (Calvijn), de Galatenbrief (Luther), de Christenreis en meerdere werken van Bunyan, vooral ook zijn bekering. Daarbij iets van Kohlbrugge en van de Puriteinen.
De Redelijke Godsdienst van à Brakel is een werk waarbij het mes naar twee klanten snijdt. Het geeft leerstellig onderwijs, maar Brakel weet het ook tegelijkertijd praktisch toe te passen. U zult merken dat dergelijke leesstof uw interesse gaande maakt.
Het is echter te vrezen dat bij velen deze structuur nauwelijks van de grond komt. Vroeger was het gezin verenigd rond de maaltijd en werd driemaal Gods Woord gelezen. Er werd soms ook gezongen. Het tafelgebed had geen vluchtige stijl. Het moderne gezin lijkt daartoe niet meer in staat vanwege allerlei oorzaken die we niet in eigen hand hebben. Maar u begrijpt dat dit fnuikend is voor het leven met de Heere. En als we soms nog voltallig aan tafel zijn, nemen we een dagboek of een kinderbijbel. De lectio continua (het systematisch doorlezen van de gehele Bijbel) lijdt dan schade. We gaan zodoende bij een kleine Bijbel leven. Het kan niet anders: dat gaat leiden tot eenzijdigheden, tot ketterij. Daarbij mogen we dan het andere element, namelijk het persoonlijke onderzoek van Gods Woord niet vergeten. In trouwdiensten wordt wel eens gezegd dat echtelieden samen moeten bidden en Bijbellezen. Ik maak daar toch wel graag een aantekening bij. Laat dat aan tafel gebeuren, maar bid vooral ook persoonlijk. Predikanten hebben daartoe ruime gelegenheid. Ze hebben er echt wel tijd voor en wat vooral van belang is: ze hebben een eigen studeerkamer. Ik zou me werkelijk geen raad weten als ik niet een eigen kamer had. Jongelui hebben dat ook meestal wel. Maar veel ouders missen dat.
Het is dus goed aandacht te geven aan de plichten. We hebben het Pinksterfeest achter de rug. U hebt misschien gehoord dat dat feest reeds bestond voordat de Heilige Geest werd uitgestort. Onder andere dacht het volk dan aan de wetgeving. Die wet kwam met schrikwekkende tekenen. Wanneer de wetgeving door de Geest wordt bewerkt, krijgt die wet een kwaliteit van liefde. Dan kunnen we leven bij de woorden van Christus: Mijn juk is zacht en Mijn last is licht! Gelukkig degene die leven mag bij de bekende woorden: ‘k Doe Uw geboon oprecht en welgezind, Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten.

2018  
 
STANDEN
 
De meelevende kerkganger komt deze term nog wel eens tegen. Het gaat dan over standen in het genadeleven. Een onderwerp dat onze belangstelling meer dan waard is. Ik wil enkele opmerkingen maken naar aanleiding van een viertal artikelen die Ds. C. Sonnevelt schreef in "De Saambinder”.
Ik vermoed dat eerst enige uitleg over deze materie gewenst is. De term heeft een beladen klank gekregen. Met name in de kring van de Gereformeerde Gemeenten kwamen de standen in het leven van Gods kinderen ter sprake. Er heeft zich ook verzet ontwikkeld tegen deze gedachtegang.
Het woord wil aangeven dat Gods kinderen zich in heel verschillende situaties kunnen bevinden. U kunt dat bijvoorbeeld zien aan de discipelen. Niet ieder van hen leefde op dezelfde hoogte. Er is verschil tussen Thomas en Petrus. De een beleefde veel twijfel en werd sterk aangevochten, de ander leefde bij bepaalde zekerheden. U kunt ook denken aan het grote verschil in geloofskennis voor en na Pinksteren. De Heere Jezus Zelf geeft aan dat zij op een bepaald moment alles nog niet kunnen bevatten (Joh. 16:12). Gods Woord spreekt over kinderen, jongelingen en vaders. Paulus geeft aan dat er in de kennis van Christus groot onderscheid is (Filip. 3:10). Petrus spreekt over een opwassen in de genade (2 Petr. 3:18). Er is groei in de genade, er kan verachtering zijn, kortom, er is een weg, lang of kort, en die weg gaat door dalen en over hoogten. We verstaan onder deze standen de verschillende legeringen van Gods volk.
Tegen deze voorstelling van zaken worden verschillende bezwaren aangevoerd. Er zijn er die bang zijn dat er een soort spoorlijn met vaste stations ontstaat. Als je dit beleefd hebt, komt het volgende aan de orde. Standen worden dan tot een schema, een vaste route. Een dergelijk systeem werkt belemmerend. Mensen kunnen zich daaraan gaan afmeten. Ze wachten op bepaalde bevindingen en dreigen God op die manier de weg voor te schrijven. Dit gevaar bestaat zeker. Ik weet niet waar de term vandaan komt, maar men spreekt ook wel van een stappenplan, en dat woord maakt deze gevaren zichtbaar.
Het eigenlijke bezwaar is nog en andere. Men vreest dat er op deze manier een denkbeeldige weg ontstaat naar de volle kennis van Christus. Dat betekent dan dat zaken als bekommering en gemis en verlangen aangezien worden voor kenmerken van genade. Je zou al behouden kunnen zijn zonder de bewuste kennis van Christus. Je bent immers al op de weg. Vreemd is die gedachte niet als u denkt aan Bunyans Christenreis. Christen is al wedergeboren, maar hij kent dan nog niet direct Christus. Men spreekt dan ook wel over de toeleidende weg.
Ds. Sonnevelt gaat vooral op het eerstgenoemde bezwaar in. Hij spreekt terecht over de rechtmatigheid van onderscheidingen op de heilsweg. Het woord zou kunnen doen denken aan een vaste indeling. Zo spreekt Ds. Sonnevelt daar niet over. Er worden echter toch wel preken gehouden, die dat wel doen. Sonnevelt geeft duidelijke Bijbelse lijnen. Het is legitiem en nodig om vanuit het Woord en vanuit een bepaalde tekst aan te geven in welke speciale situatie (of stand) Gods kerk kan verkeren. Laat de tekst hierin leidend zijn.
Maar is er sprake van een vaste volgorde? Die is er zeker wel. U denkt met mij maar aan de drie stukken uit de Catechismus. We houden graag vast aan de gedachte dat hier toch een zekere chronologie of tijdsorde bedoeld is. Het geloof begint niet met het derde stuk, de dankbaarheid. Dat zou zelfs onlogisch zijn. Toch bestaat de voorstelling, dat we eerst Christus moeten aannemen en dat we dan de drie stukken vanzelf gaan leren. Dat lijkt me niet de bedoeling van de Catechismus. Hierin een volgorde te zien betekent niet dat hier drie afzonderlijke perioden worden aangeduid; alsof men een paar jaar in de ellende kan zitten en daarna weer enkele volgende perioden kan beleven van verlossing en dankbaarheid. Misschien moeten we hier denken aan een logische orde. Het is ook een globale indeling, waarbij de accenten verschillend kunnen zijn, afhankelijk van de tekst.
Of denk eens aan de bekende plaatsen uit Jakobs leven, Bethel en Pniel. Bethel is de plaats van de belofte en Pniel spreekt van een rechtmatig bezit van het beloofde goed. Zo’n onderscheid moet opgemerkt worden. Het gaat ontsporen als we deze momenten in Jakobs leven gaan inkleuren als momenten van beleving die voor iedere gelovige geldend zijn.
Er zijn dus wel verschillende legeringen. Denk maar aan de nieuwgeboren kinderkens (Petrus) en de volkomen gestalte van een man (Ef.4:13-15). Er is wel een aantekening hierbij te maken. Ik vraag me af of we de groei in het genadeleven niet te veel afmeten aan innerlijke belevenissen. Moeten we hier ook niet denken aan de waarneembare vruchten, zoals daarover wordt gesproken in de gelijkenis van de Wijnstok en de ranken? Er leeft een brede aandacht voor de innerlijke gestalten van het hart, terwijl Gods Woord toch juist ook heel veel spreekt over de werken der dankbaarheid. Maar deze opmerking is terzijde.
Beste lezer, hebt u mij wat kunnen volgen? Zit u misschien ook verward in de spoorlijn van uw bevinding? Bedenk dan dat Christus gezegd heeft: Ik ben de Weg. Dat is de wezenlijke vraag. En bedenk dat de koperen slang vanuit elke uithoek van het volk kon worden gezien. In welke toestand ook, zie op Hem! Of men nu vanuit het Oosten of vanuit een andere richting de stad binnenkomt, het gaat er maar om dát u binnen komt. Beslissend is niet welke psalm u zingt, maar of u deze met uw hart zingt. Het moge zijn psalm 38 of psalm 150, als u maar door de Geest mag zingen.
Ds. Sonnevelt vervalt niet in het gevaar dat er een vastgestelde heilsweg wordt geleerd. Over het tweede thema, dat van de toeleidende weg, hoop ik d.v. een volgend artikel te schrijven.

2018  
 
Toeleidende weg
 
Christen was op weg uit de stad Verderf. Hij was al op weg, toen hij "het poortje” nog niet eens zag. Eenmaal door de poort, ging de weg verder. Toen was hij binnen het Koninkrijk Gods. Maar hij kende Christus nog niet. Tweeërlei toeleiding, eerst naar de wedergeboorte, daarna erna naar Christus. Had Bunyan het mis?
Als ik het goed begrijp, leeft bij meerderen het bezwaar tegen het spreken over "Standen” dat er zodoende reeds geestelijk leven wordt aangenomen, als men nog niet gekomen is tot het bewuste geloof in Christus. Men is immers in Christus, of men is buiten Hem. Alle werkzaamheden die voorafgaan aan Christus, geven geen grond van hoop.
Wat voorafgaat aan de kennis van Christus, heeft te maken met zondekennis. Op de toeleidende weg wordt een zondaar bekend gemaakt met zijn gemis, met zijn schuld. Die gezond zijn hebben geen Medicijnmeester nodig, maar die ziek zijn.
Het kan dan zo maar gebeuren dat zondekennis een voorwaarde wordt. Als u zondaar voor God bent geworden, dan (pas) mag u komen tot Christus. De toeleidende weg gaat dan een eigen leven leiden. U bent al op de weg. Hier komen dan onderscheidingen op zoals: een geopenbaarde Christus of een toegepaste Christus, zien of hebben, leven uit de belofte of uit het bezit; hier wordt ook bij betrokken een toevluchtnemend geloof of een verzekerd geloof, bekommerde of verzekerde christenen. Het is vanuit dit oogpunt mogelijk dat zoekers gaan rusten in hun gemis en rijk zijn in hun armoede.
Dit dilemma is van belang. Geven we mensen valse hoop of snijden we elke lichtstraal op die weg af? Het is zeker waar dat mensen die nog leven buiten de toe-eigening, zich willen vastklampen aan bepaalde kenmerken.
Neem als voorbeeld iemand die vlucht naar de vrijstad. Hij heeft de weg voor de helft afgelegd. U kunt tegen hem zeggen: u bent er echt nog niet, u hebt geen enkele dekking. U kunt ook zeggen: volhouden, u bent al op de helft. Gaat hij daarna gerust op een bankje langs de weg zitten, dan gaat er iets grondig mis.
Een ander voorbeeld, waarin iets verschoven is: Iemand heeft honderd euro nodig. Hij heeft er inmiddels al vijftig. Wat dan? Die vijftig euro zijn al de helft van honderd. Hij heeft dus al iets. Het verschil is: op de weg naar de vrijstad heeft de vluchteling nog geen enkele veiligheid, in het tweede geval deelt hij al in een deel van het bedrag. Dus komt het hierop neer: als een zondaar leeft in verootmoedigde gestalte en begeert Christus te kennen, dan zal de ene prediker zeggen: u mist Christus nog ten volle. Een ander zal moed en hoop geven.
Luther en Calvijn dachten hierover verschillend. Luther stelde de ontdekking voor als een teken van leven, Calvijn dacht minder stellig over voorafgaande ontdekking en overtuiging.
Het verwijt nu tegen de voorstelling van de standen is dat men te vroeg hoop geeft.
Ik meen dat in de oude chr. geref. preken sprake was (en is) van bekommerden, die aangemoedigd mochten worden. Hen werd geen grond gegeven, maar wel verwachting. Spreekt ook Gods Woord niet juist van beloften voor hen die in zichzelf hopeloos zijn? Zij zijn in bijzondere zin het adres van de beloften.
Want Gods kinderen worden menigmaal vertroost met beloften uit de tijd van het Oude Testament. Bijvoorbeeld: Uw ogen zullen de Koning zien in Zijn schoonheid. Zij bezitten Christus reeds in de beloften, niet in het volle bezit.
Zij die de toeleidende weg verwerpen, schrijven alles wat voorafgaat toe aan de algemene werkingen van de Heilige Geest. Waren dan de vragen uit een verbroken hart op de Pinksterdag allemaal nog algemene bediening? Hoever kan dan een natuurlijk mens al niet komen.
Maar, zal men zeggen, het kan allemaal nog over gaan, zonder dat men deel heeft gekregen aan Christus. Dat is een zeker feit. De vluchteling naar de vrijstad kan nog omkomen. Daarom mogen we geen gronden buiten Christus aangeven. Hen die dreigen te rusten op hun bevindingen en voorafgaande beleving, hebben een afsnijdende prediking nodig, die hen elke rust buiten de vrijstad ontneemt.
Maar we moeten bedenken dat zij, die menen te mogen rusten op Christus, ook kunnen leven op grond van inbeeldingen. Ook zij kunnen rusten op een valse grond. Dat kan zowel in Evangelische kringen gebeuren, alsook in onze gelederen.
Er is verschil tussen grond en hoop. Als we die woorden goed uit elkaar houden, zullen we ons hoeden voor de gevaren.
Mijn volgende overweging is: wanneer is men nu echt in Christus? Vaak wordt daaronder verstaan de wetenschap dat je zonden vergeven zijn. Dan is immers je ziel gered. Dat lijkt me een beperkte voorstelling van de zaak.
De rechte kennis van Christus is veel breder en omvat veel meer. Het is een halve voorstelling van zaken als men Christus alleen als Priester nodig heeft tot vergeving. De volle Christus te kennen houdt in dat Hij ook als Koning en Profeet wordt gekend. De discipelen kenden Zijn Persoon; Petrus zag in Hem de Christus, de Zoon van de levende God. De Heere noemde hem Zelf zalig, evenals zijn medediscipelen. Toch kenden zij kruis en offer niet, er was geen kennis van Zijn priesterlijke bediening. Zij verzetten zich daar zelfs tegen. Zij waren echter wel op de goede weg.
Onze Catechismus noemt de kennis der ellende een vrucht van het onderwijs van Christus (zondag 2). Dat betekent dat overtuiging en verbrijzeling reeds bediening is uit Christus. Toch stopt de Catechismus natuurlijk niet bij de kennis der ellende. Het gaat heen naar de vraag: Wie is deze Middelaar?
De eigenlijke zaak is: bent u in Christus? In hoeverre kent u Hem? Denk aan de drie ambten. En verder: verzekerde christenen zijn nog steeds bekommerde christenen. Hopelijk blijven zij dat. Ik zeg met vrijmoedigheid: Gij die God zoekt in al uw zielsverdriet, houdt aan, grijpt moed, uw hart zal vrolijk leven.

Karakters

 

Rouwendal schreef ooit een boek over Dr. C. Steenblok. Hij gebruikt een scherp ontleedmes als hij het heeft over het karakter van Steenblok. Ik hoop niet dat er ooit iemand opstaat die zo over mij gaat schrijven. Dit doet niets af van het feit dat Rouwendal veel goede dingen over Steenblok schrijft. Rouwendal merkt op: Steenblok vereenzelvigde zijn stellingen volkomen met het Woord van God. Een trek die meerderen in de geschiedenis hebben vertoond.

 

Daaraan moest ik ook denken toen onlangs iemand die Trump erg waardeerde, hem desondanks een bullebak noemde. We waren het er wel over eens dat deze "bullebak” toch onze voorkeur kan hebben boven Biden, al blinkt deze uit door minzaamheid en al oogt hij meegaand en vriendelijk. Maar als het Romeinse gezegde waar is dat ieder mens een wolf is voor de ander, zal er ook van deze vriendelijkheid in de toekomst niet veel overblijven. Zoals ook Rutte nogal door de mand viel toen hij onverwachts scherp positie koos tegen het Reformatorisch onderwijs.

Het karakter speelt een grote rol. Dat bleek me ook toen ik me wat verdiepte in de briefwisseling tussen Kohlbrugge en da Costa. Een heel andere Kohlbrugge dan die ik kende. Ook hij bediende zich van krasse termen en stevige oordelen. Ook hij heeft zeker gemeend dat zijn stellingname gelijk stond met de wil van God. Wie dan tegen je inkomt, is je vijand, erger nog, die verzet zich tegen God. Da Costa viel onder dit oordeel en dat gaf ernstige twijfels over zijn genadestaat. Het zal van twee kanten wel vurig en fel gespeeld zijn. Verder bleek me dat Kohlbrugge iedereen al snel de maat nam, zeker wel als men met hem van mening verschilde. De Afscheiding werd door hem vervloekt, en dat zegt dan nogal wat. Toch was hij juist iemand die troosteloze zielen wilde bemoedigen; hij kon juist zo teer omgaan met bestreden en aangevochten christenen. Maar zijn ontmaskerende woorden en confronterende uitroepen hebben zijn ster toch vooral doen rijzen. Dus, omdat hij krasse woorden gebruikt, heeft hij vooral daardoor naam gemaakt.

Ik bedoel hiermee te zeggen dat ieder mens meerdere kanten heeft. Minzame mensen kunnen zo maar ineens toch ook hard uitvallen en stugge onbuigzame karakters kunnen ook weer meevallen. Daarbij lijkt het zo te zijn dat scherpe karakters vooral de loop der dingen bepaald hebben. Dat blijkt dan ook in Kohlbrugge.

Zouden we kunnen stellen dat we op onze hoede moeten zijn bij al te vriendelijke mensen en dat scherpe woorden meer zicht geven op wie die man nu werkelijk is? De Spreukendichter spreekt hier in dezelfde bewoordingen over.

Wij willen in deze dagen vooral beschaafd overkomen en we willen natuurlijk niemand kwetsen. We willen ook liever niet al te zwart tegenover al te wit voorstellen. We stellen tact soms boven de waarheid en dusdoende lijken we op de zachte heelmeesters.

Dat zien we ook bij iemand die wel het sterkst de kerkgeschiedenis bepaalde, namelijk Luther. Zijn woorden konden bommen en granaten zijn. Hij was, net als de latere Kohlbrugge, ook niet helemaal vrij van eenzijdigheden. Dat overkomt vooral sterke naturen. Eck vond het maar wat bedenkelijk dat Luther meende het beter te weten dan alle concilies en theologen samen. Zijn stellingen hadden meer weg van de spreekwoordelijke knuppel dan van olie op de golven. Moest hij nu zo nodig de pauselijke ban verbranden? Verbrande hij daarmee niet alle schepen achter zich? In Worms werd tegen hem door Georg von Frundsberg gezegd: "Monnikje, monnikje, je gaat een zware gang”, maar desondanks schroomde hij niet om ook de keizer tegen zich in het harnas te jaren. Juist die fiere houding heeft de Reformatie bewerkt, waar we nu allenmaal dankbaar voor zijn. Je kunt ernaar verlangen dat er ook nu eens zo iemand opstaat die feilloos aangeeft waaraan het hapert. Het zijn immers de profeten van alle tijden, die konden spreken over de koeien van Bazan en de witgepleisterde graven. Maar tegelijk kan onverzettelijkheid overgaan in eigenzinnigheid en hardheid als de driften der natuur erbij komen. Ieder kan weten wat er dan van ons worden kan in die staat…. Ik denk verder aan het godsdienstgesprek in Marburg, waar er geen praten aan was toen het ging over het Avondmaal. Ondanks de tolerante houding aan de andere kant van de tafel, bleef er staan: hoc est! Dik onderstreept.

Het meest tragische in zijn leven treedt aan het licht rond de Boerenopstanden, die heel Duitsland teisterden. Wat een taal toen hij de vorsten opriep de opstandige boeren uit te moorden en hun acties neer te slaan. Dat gebeurde op en zeer bloedige wijze en het spoorde met de harde woorden van de reformator. Duizenden levens vielen toen onder de harde hand van de vorsten. Wat heeft dat hem later niet een aanvechting en innerlijke strijd gegeven. Het is een facet dat misschien onderbelicht gebleven is.

Laat Calvijn een gematigde natuur hebben gehad, maar uit zijn pen vloeiden toch ook de varkens en de zwijnen van de Roomse prelaten.

Kortom, het oude Bijbelwoord blijkt waarheid te bevatten dat men ijzer scherpt met ijzer. Alzo scherpt een man het aangezicht van zijn naaste. Er zijn treffende namen en grote mannen genoemd in dit kleine artikel. De vraag houde ons bezig in hoeverre dit facet van hun optreden ons oproept om eveneens der waarheid getuigenis te geven. En dat in een tijd waarin de wereld een slangenkuil is geworden. Luister maar eens naar partijen in de Tweede Kamer. Laat er gebed zijn voor onze vertegenwoordigers die verleden week toonden dat zij ware nazaten zijn van onze voortrekkers. Zijn ook wij dat in de maatschappij van nu en in de kerk van heden? Het gaat eropaan komen, dat voelt ieder aan. Denk aan het gebed: Waar is de Heere, de God van Elia, ja Dezelve? Hij is de God van Luther, van Calvijn; is Hij ook onze God?