VAN GESLACHTE TOT GESLACHT           (1 Samuel 1)                                                                       2005

 

Meermalen wordt betoogd dat er een generatiekloof bestaat. Ouderen en jongeren verstaan elkaar niet meer. Mogelijk ligt hier een kern van waarheid in. Het merendeel van de jeugd geeft zich over aan allerlei lokaas van deze wereld. Zij vervreemden in snel tempo van de kerk.

Anderzijds is de gedachte onder ons ook meermalen gelanceerd, dat de problemen met de jeugd terug te voeren zijn op de ouderen. Zou de oudere generatie duidelijker spreken, dan zou de jeugd meer hechten aan geestelijke waarden.

Welke van deze beide gedachten zijn in onze tijden van belang? Waar ligt in de kerk van nu het probleem, bij de ouderen of bij de jeugd? Het is heel belangrijk om op deze vraag een antwoord te geven. Er bestaat geen exclusief antwoord wellicht, maar het is wel goed over dit thema na te denken, ook in de situatie van onze tijd.

Rond de startzondag voor het kerkewerk komen deze vragen extra op je af. Ik wil aan de hand van enkele Bijbelse figuren laten zien hoe leeftijden kunnen functioneren in de gemeente. Of hoe ze nìet functioneren.

 

Ik wil in dit artikel iets zeggen over Eli, de priester uit de dagen van Samuël. Bij mij persoonlijk leefde tot voor kort de gedachte dat hij sterke geestelijke trekken vertoonde in zijn leven. Vooral zijn  sterven tekent zijn innerlijke verhouding tot God. Als het bericht hem bereikt van de dood van zijn twee zonen, kan hij dat nog aanhoren, maar als hij hoort dat de ark geroofd is, wordt het hem teveel en valt hij achterover. Hieruit blijkt zijn innerlijke verbondenheid met de zaak Gods. Natuurlijk was me bekend, dat hij in de opvoeding wat slap omging met zijn kinderen, maar Eli was voor mij toch een kind van God.

Zo denk ik daarover nog steeds, maar nadere kennisname van het leven van Eli ontstelden me en toonden me dat hij meer liet gaan dan zo op het eerste gezicht lijkt.

Een absoluut dieptepunt in zijn leven breekt aan in die bewuste morgen, waarin Samuël hem het bericht moet brengen van de naderende ondergang van zijn huis. Eli hoort het gelaten aan. Hij berust in het oordeel. Hij wist het eigenlijk al lang dat het zo gaan zou. Hij billijkt het oordeel van de Heere zelfs en dat is een blijk van geloof.

Maar het ontstellende ligt in het feit, dat Eli op geen enkele wijze een poging doet om de zondige praktijken in het heiligdom te stoppen. Dat klemt nog meer als we bedenken dat hij al eerder gewaarschuwd was door de Heere. Toen kwam er een profeet tot hem, die hem de bekende woorden deed horen in verband met zijn huis: "Die Mij eren zal Ik eren, maar die Mij versmaden zullen licht geacht worden” (1 Sam.2:30b).

Eli wist dat het helemaal verkeerd ging in Silo; hij kreeg daarover tweemaal een duidelijk vermaan des hemels te horen. Desondanks verandert er niets. Hij schijnt zich neergelegd te hebben bij de situatie, bij het onvermijdelijke van Gods oordeel.

 

We herkennen daarvan iets in onze tijd. Wij beleven nog niet de geestelijke verdorvenheid, zoals deze heerste in Silo. Het heiligdom was metterdaad een plaats van overspel en onreinheid. De offers werden aangetast in hun heiligheid en heidende zonden namen de overhand. Het was toen wel heel erg. Tegelijk moet gezegd worden dat de kerk in Nederland ook nu allerlei zondige praktijken laat bestaan en tolereert. Hoe is de praktijk in onze kerken bijvoorbeeld ten aanzien van samenwonen? Hoe stellen we ons op tegenover TV en Internet, media die soms in wereldse kringen als een gevaar worden aangemerkt? Hoe geven we leiding in de actuele situatie rond homofilie? In diverse kerken bestaat acceptatie en zelfs aanbeveling van deze zaken. Hier ligt een stukje gewetensnood van de Hersteld Hervormden. Dus is de deformatie dichterbij dan we zouden kunnen denken. De zonen van Eli vergrepen zich verder aan de offers. In feite miskenden zij de weg van het offer, zoals deze uitloopt op het kruisevangelie en de verzoening door Christus. De kern van de zaak werd brutaal aangetast.

Wij zullen allen eenstemmig oordelen over deze ontsporingen. We zijn het erover eens dat allerlei zaken van deze tijd voor God niet kunnen bestaan. Zoals Eli dat ook deed. Maar hoe gaan we nu verder om met dit alles?

We ervaren wel een zekere afkeuring bij velen hierover, maar er verandert in feite niets. We zijn met elkaar geneigd om hierover te zuchten en erover te spreken met elkaar, maar daar blijft het bij. Wat kunnen we er ook verder aan doen? Zo heeft Eli ook gedacht. De man heeft er verdriet van gehad, maar hij voelde zich machteloos. Het werd een gewone zaak, zo gewoon, dat hij een biddend en smekend mensenkind aanzag voor een dronken vrouw. Dat beeld was hem vertrouwd en hij sprak  wel vermanend over die zaken, maar de Heere oordeelde van hem dat hij zijn zonen niet eens zuur aangezien had. Toch vermaande hij hen wel: "Niet mijn zonen, want dit is geen goed gerucht, dat ik hoor; gij maakt dat het volk des Heeren overtreedt”. De Heere oordeelde deze woorden als slapheid en toegeeflijkheid.

 

Maar wat kùn je eraan doen? Het gaat er dan allereerst om, dat we met elkaar in de schuld zouden mogen komen over dit diepe verval. In die weg zal de Heere verandering geven. Er is bij ons bekering nodig en dat begint met persoonlijke verootmoediging. Dat moet beginnen bij òns. Deze geestelijke beleving komt bij ons tekort. Zijn wij een Ezra die rouw bedreef over de zonden der weggevoerden? Gevoelen wij met Daniël ònze eigen schuld en klagen wij onszelf aan?

Dat zou bij de ouderen zo moeten zijn. We zouden bewogen moeten zijn met onze kinderen en kleinkinderen. Het gaat hier om verantwoordelijkheden. Wie is aansprakelijk voor de nood van het heden? Eli moest spreken vanwege zijn verantwoordelijkheid. Hìj was aansprakelijk. In de politiek voert men die lijn heel ver door. De minister is aanspreekbaar op zaken die ver van hem af, maar wel onder zijn uiteindelijke beheer, plaats grijpen. Wie is nù aansprakelijk voor de nood van de kerk? Is het de jeugd of zijn het de ouderen? Zijn het de koplopers of is het heel de kerk? Wij moeten erkennen dat wìj het zijn. Voorgangers, ouderlingen en diakenen, kinderen Gods en Avondmaalgangers…. Laten de Eli’s eens spreken, degenen die gezag hebben en die respect ontmoeten vanwege hun positie.

Maar zijn zij niet ingeslapen en dekken we de zaken niet toe met wollige taal en opmerkingen van algemene aard? Het is in zekere zin gemakkelijk om dit artikel te schrijven, maar gevoel ik persoonlijk de angstige ernst van het moment? Daar gaat het om. Daar moet de Heere van af weten. De mentaliteit van Eli overheerst bij velen. Bij ouderen kan men soms de houding aantreffen van gelatenheid. Zelfs bij hen die bewust met deze dingen lopen. Toch een halve acceptatie, een zeker gedoogbeleid. Ouder worden is een proces. Het kan omhoog gaan door de jaren, het kan ook een neergang vertonen. De naam Eli betekent waarschijnlijk "opgang”, maar zijn leven was een afgang. En tòch een kind van God. Zoals Lot en zoals er veel meer uit de Schrift te noemen zijn.

Laten de ouderen hun roeping beseffen, laten zij ontwaken, indien dat nodig is. Het trof me, toen ik recent psalm 102 las, dat de dichter, verkerend in persoonlijke ellende, daarbovenuit komt door de uitroep in het geloof: "Gij zult opstaan, Gij zult u ontfermen over Sìon (!)” . Hier blijkt dat de nood van Sion uitrijst boven zijn eigen verdriet. Uw knechten hebben deernis met haar gruis. Er moet plaats komen voor een geestelijke crisisbeleving. Gods hand is niet verkort! Hoe heeft de Heere Jezus ook niet in de donkerste tijden getoond dat de ijver voor Gods huis Hem heeft verteerd.

 

En dan is er nog iets. Eli had niet mogen blijven staan bij enkel woorden alleen; hij had zijn zonen daadwerkelijk tot de orde moeten roepen. Niet slechts vermanen, maar de zonde stoppen voorzover dat ons mogelijk is.

Dat geldt ook voor onze kerken en voor de kerk alom. Geen tweeslachtigheid of gedogende uitspraken, maar een radicale breuk met verkeerde lijnen. Daar zijn wij aan toe en daar wordt op gewacht. Toen van Lodenstein predikant was in Sluis stonden er meestentijds van de twaalfhonderd leden een honderdtal onder censuur. We verlangen niet naar zo’n situatie, maar bestaat er onder ons niet een zekere onduidelijkheid, een verkeerd tweesporenbeleid? Zijn  onze kerken juist daardoor niet

bekend geworden, dat er geen klare wjn werd geschonken?

Eli toont ons dat juist een oudere generatie de dingen kan laten gaan zonder tot reformatie te komen. Hoe anders handelde Josia, toen hij het wetboek vond. Bekering is een zaak van het hart, maar ook van de wandel.

En dat nu werd in die dagen verstaan door een jongeling, door Samuël, die de Heere diende, ondanks alles. Daarover de volgende keer.

 

                                                                                                           

 

 

 

VAN GESLACHTE TOT GESLACHT  [2]

 

In een vorig artikel hebben we stilgestaan bij het verval van een oudere generatie. Het ging om de priester Eli, die zich blijkbaar neergelegd had bij een situatie van ernstig teruggang. Hij wist het, hij werd meermalen gewaarschuwd, toch kwam er geen verandering. Hij leefde in donkere dagen, waarin het Woord van God schaars was.

We herkennen daarin onze tijd. In een tijd van geestelijke terugloop komt de vraag bij velen op: hoe zal het gaan in de toekomst? Hoe zal het in concreto gaan met Nederland, met de kerk van ons land, met onze kerken, met onze gemeente, ja feitelijk met mijzelf? Die vragen voelen velen in zich opkomen. Het is nodig de tijden waarin wij leven, te verstaan. Is er nog enige hoop voor de kerk? Als de Eli’s teleurstellen en geen richting geven aan de loop der dingen?

 

In Eli’s donkere dagen zien we toch een lichtstraal. Zwak en nietig en schijnbaar volkomen "kansloos”. Er komt in die verdorven dagen, waarin hoererij in het heiligdom voorkwam, een godvrezende vrouw in de tempel, een zwakke en verslagen ziel, die in grote nood is. Toch daagt in haar verschijning iets van hoop. Straks wordt uit haar Samuël geboren.

In donkere dagen zijn er mensen die zuchten vanwege de gruwelen die de kerk overkomen. Hier één enkele vrouw, die een wending ten goede brengt. Het lijkt niet veel; toch is het groot.

Dan is daar Samuël, die als gespeend kind, op zeer jeugdige leeftijd, zijn intrede doet in het heiligdom. Het jongske was zeer jong. Er staat eigenlijk: het kind was nog een kind. Een kleuter, aan de Heere afgestaan, wat moet het in die donkere tempel? Dagelijks ziende de verzoekingen om zich heen. Dit kind groeit op en meermalen lezen we dat hij de Heere was dienende. Inmiddels is hij dan een jongeling geworden. Hij werd groot en aangenaam, beide bij God en de mensen.

In dit kleine beginsel, in dit kleine kind, bracht de Heere een keer aan in de gang der dingen. In hem begint een stukje reformatie. Niet zo dat alles nu geheel anders werd, nee, er voltrok zich geen omslag in het denken van het volk, maar de Heere richtte in Samuël Zijn volk weer.

Dat is moedgevend voor onze tijd. Ook zeer verrassend. Als de oudere Eli het laat afweten, neemt een kind het roer feitelijk over en blijft hij staande temidden van de verleiding. Dat deed hìj niet, dat deed de Heere Zèlf. Zo wil de Heere soms ontwikkelingen geven, die we niet zouden durven verwachten.

 

We schrijven over de geslachten. Mede naar aanleiding van de startzondag. Kan het zijn dat jongeren ook in onze dagen de fakkel overnemen van een stervend en verslapt geslacht? Zou dat ook in onze dagen kunnen?

Zeker mogen we daarop hopen en daarom bidden. Het gebeurde toen, het kan ook nu. Menselijk lijkt alles onmogelijk, maar van God uit gedacht is er een krachtige deur.

Ik zeg niet dat er een reformatie of een opwekking voor de deur staat. Maar we merken wel jongeren op in onze tijd, die ernst kennen inzake de geestelijke levensvragen. Ik ben soms onder de indruk van de manier, waarop jonge mensen in jeugdig vuur nadenken over de belangen van Gods kerk.

Dat kan hoop geven. Eli stelt teleur, Samuël wekt nieuwe verwachting!

 

En let er dan op, dat het werk des Heeren is als een rijsje uit een afgehouwen tronk. In een volslagen hopeloze wereld wordt daar in Bethlehem een Kind geboren, dat hoop geeft in duistere tijden. In Samuël’s geschiedenis zien we een duidelijke profetie van de dagen van de Zaligmaker, Die eenmaal zou komen. Beide moeders hebben een lofzang mogen zingen. Ook van de Heere Jezus lezen we dat Hij toenam in genade bij God en de mensen. Hier zijn we bij de diepste wortels van de liefde Gods. Juist als het een verzondigde zaak is en als alle hoop schijnt afgesneden, gaat de Heere werken. Hoe donker ook waren de dagen waarin Christus werd geboren. Ook vrijwel geen openbaar gezicht terwijl het Woord schaars en zeldzaam was.

Diot mag ons niet brengen tot de verwachting dat het in onze tijd ook nog wel mee zal vallen. Vaak worden opmerkingen gemaakt in de geest van: "God houdt Zijn kerk in stand”. Maar hebt u daar wel grond voor? Als de Heere doet naar onze afmakingen en schuld, zou Gods werk aflopen. Dan dreigt de Heere dat Hij het licht van de kandelaar zal wegnemen. Wie meent dat het nog wel meevalt, moet wel ziende blind zijn voor alle ontbindende factoren in de kerk. Vandaag meldde het nieuws dat de schuld van de PKN zevenmaal groter was dan men had geraamd. Het is nu zeven miljoen en dat is heel veel, en dat nog wel voor een kerk. Maar het zou wel kunnen zijn dat ons geraamde geestelijke tekort vele malen groter is dan velen denken. Rondom is men doende, met de beste bedoelingen, om de schade zoveel mogelijk te beperken en de kerk te behoeden. Maar de schuld en de nood lijkt me veel te groot om deze met zuiver menselijke middelen weg te werken. Er moet een wonder van God komen, anders is het een verloren zaak.

En hoe verschijnt dat wonder? Door een vrouw in grote geestelijke nood. In de weg van droefheid en hulpeloosheid gaat de Heere Zijn werk uitwerken.

Als de kerk dat weer gaat verstaan. Als u in de nood komt met de breuk van de kerk, zoals deze vrouw, dan wil de Heere grote dingen doen. Maar Willowcreek en gemeenteopbouw en groeigroepen in de gemeente, het zijn op zichzelf zeker niet de zaken die hoop geven. Evenmin als volle reformatorische kerken zonder meer een garantie vormen van Gods heerlijke tegenwoordigheid. We moeten vrezen dat ook onze refo-cultuur, als het geen werkelijke cultus (Godsverering) is, voos en vermolmd is. Het is al lang aangetast door de geest des tijds en de goden dezer eeuw.

Nee, juist moet de kerk in de diepste verslagenheid komen. Alle middelen moeten uit onze handen geslagen worden. Was dat dan zo met Hanna? Zeker, want als haar kind geboren wordt, wijdt ze het de Heere. Het ging haar om Zijn zaak.

 

Leren we toch worstelen om de noden van de kerk. Persoonlijk geloof ik, dat de diepte van de geestelijke nood nog maar in zeer geringe mate wordt gepeild. Het is alsof we er blind voor zijn. Toch denk ik dat alleen in de weg van bekering er een opwekking zal kunnen komen. Hoe is dat bij u? Praat u over het verval en weet u de aanstichters ervan te vinden? U wijst naar de ander? Nodig is dat we onszelf gaan aanwijzen. "Ik heb gezondigd tegen de Heere”.

Gelukkig zij die iets beseffen van de diepe ellende van de kerk, ook van onze kerken. U ziet uw beeld in Hanna? "Zij dan, van ziel bitterlijk bedroefd zijnde, zo bad zij tot de Heere en weende zeer” (1 Samuël 1:10). Dat gebed zal de Heere verhoren. Hij hèèft het reeds verhoord. Hij gaf de meerdere Samuël, die als een Licht ging schijnen in een duistere plaats. In Hem bracht de Heere redding en verlossing. Het bloed der verzoening werd geopenbaard. Het welbehagen des Heren gaat door Zijn hand gelukkig voort. Dat gebeurde toen, maar dat moet telkens weer gebeuren.

Bidders als Hanna mogen weten en geloven, dat de Heere doorgaat. Zelfs dat Hij Zich laat verbidden. Op uw noodgeschrei, deed Ik grote wonderen. Daarin ligt de enige hoop. Niet in onze stoere kerkelijke en geestelijke taal, maar in de tranen van Gods bedrukte Sion. Deze vormen geen enkele grond, maar ze zijn als een kanaal, waardoor Gods genade tot ons komt. Het komt alles van de Heere, het ligt alles in Christus. Daarom is er een ruime verwachting voor allen die de Heere hebben leren vrezen.

We hopen, lezer, dat we zo licht ontvangen mogen over onze tijd. Dat we jonge mensen mogen zien, die bewogen zijn met Gods zaak. Het beginsel kan klein zijn. Het kind was nog een kind. Het lijtk zo nietig, zo geheel onaanzienlijk, maar die steen zonder handen vermaalt alles. Een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel en het krachtige gebed van die éne Rechtvaardige vermag alles. Dat geeft moed en verwachting. Leeft u daaruit?